Stukjes en beetjes (8)
Charlotte Mutsaers
Ik ben mens door mijn handen en mijn voeten, mijn buik, mijn vlezen hart, mijn maag waarvan de knooppunten mij verbinden met het bederf van het leven.
Antonin Artaud
(Uit Fragmenten uit een hels journaal, vert. H. van Pinxteren)
Mijn vriendin was mijn beste vriendin, omdat ze mijn leven heeft verrijkt met
a) | het halsgootje |
b) | de hondebril |
Vooraf dient vermeld dat zij eigenlijk nooit heeft bestaan, maar dat van het halsgootje en de hondebril is echt waar.
‘Weet je’, zei ze op een avond toen wij voor haar spiegel elkaars haar zaten te borstelen en kammen, ‘weet je wat ik zo leuk vind aan kinderen?’
Lieve God, dacht ik, daar heb je het weer.
‘Niks met kinderen te maken’ zei ik. Maar er kwam een heel ander antwoord:
‘Hetzelfde wat ik zo leuk vind aan jou’.
Nog erger! Daar was ik geen vijf en veertig jaar voor geworden. Nu begon ik stampei te maken. Weer bedoelde ze het zo niet.
‘Het is je halsgootje. Je ziet het niet bij elke lichtval, maar vanavond kan ik het ineens heel goed zien, als een soort diepe schaduw’.
Ik spitste mijn oren. Liefdevol keek ze naar mijn achterhoofd.
‘Je weet niet half’, zei ze, ‘hoe een leuk halsgootje of jij hebt. Echt waar, steeds als ik het zie word ik er vrolijk van. En er is haast geen volwassene die het nog heeft, want meestal groeit het voor je twintigste al dicht. Doe me een plezier en laat je nek voortaan doen met de tondeuse’.
Ondertussen begon ze met haar wijsvinger een denkbeeldige lijn te trekken van mijn onderste haargrens tot ongeveer de knobbel van de bovenste nekwervel, recht naar beneden. Geschrokken keek ik haar aan in de spiegel, omdat ik niet wist of ik voor zulke dingen in de stemming was. Zij glimlachte stralend terug. Opnieuw legde haar wijsvinger aarzelend het holle weggetje af. En nog eens en nog eens. De rillingen liepen over mijn rug.
‘Dát is het halsgootje’, zei ze triomfantelijk, ‘kun je het voelen?’
Ik antwoordde: ‘Zo is het wel genoeg, ik moet namelijk dringend weg’.
Dat was het halsgootje.
Nu de hondebril.
‘Vergeet vooral de hondebril niet’, zei mijn vriendin, toen wij op een andere avond samen onze honden stonden te kammen en borstelen in haar badkamer, ‘want je mag blij zijn dat jouw hond er eentje heeft, de meeste moeten het zonder doen. Geef hem flink van katoen, dan gaat hij glanzen als een spiegel’.
Ik dus poetsen en poetsen aan mijn hond zijn snuit, rondom de ogen om precies te zijn.
‘Wat doe je nou!’, schreeuwde ze uit. ‘Dáár zit de hondebril toch niet? Straks raak je hem nog in zijn ogen. Hoe kún je zo stom zijn. Ik zou mijn neus er afbijten als ik zó stom was!’
Enfin, ik liet haar even uitrazen. We legden de borstels op de rand van het bad en zij rookte een sigaret of acht. Al die tijd bleven de twee honden keurig in de houding staan. Toen pakte ze mijn hond ineens bij zijn achterpoten en tilde zijn achterstel zó voor mijn neus de hoogte in.
‘Hierzo’, zei ze, ‘kijk zelf maar, per slot ben jij even dol op je hond als ik op de mijne. Nog een bof dat je mij hebt leren kennen, want anders, misschien, ik zeg het eigenlijk liever niet, anders zou hij misschien gestorven zijn zonder dat jij ooit oog in oog had gestaan met deze prachtige bril’.
En ik zag het. Onder de staart bevond zich op elke bil een zuiver rond gedraaid kruintje. Het ene was rechtsdraaiend het andere linksdraaiend in perfekte symmetrie.
De hondebril.