Hollands Maandblad. Jaargang 1989 (494-505)
(1989)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Ogen, eros en eenzaamheid
| |
[pagina 37]
| |
denken en handelen aan te duiden. Mensen doen vaak wat ze niet willen. De antropologie wordt de studie van het niet-bedoelde. Het tweede thema is een reactie op het essentialistische denken. Niet wat is, is belangrijk, maar wat gezien wordt. Niet het zijn, maar het zijn voor anderen. De antropologie is niet zozeer de studie van de mens als mens, maar van de mens als ziende en geziene; de studie van het ‘menselijk opzicht’. De antropoloog tracht met voorbeelden en argumenten anderen tot deze inzichten over te halen. Hij lijkt daarin op de romanschrijver. De vraag waarom een roman mooi is valt moeilijk te beantwoorden, maar het antwoord kan niet veel verschillen van dat op de vraag waarom een antropologisch betoog goed is. In beide gevallen is de dubbele ervaring van verrassing én herkenning belangrijk. Wat verteld wordt moet tegelijkertijd nieuw en oud zijn. De lezer moet iets van zijn eigen ervaringswereld herkennen: iets dat hij beleefd heeft, of iets dat hij juist niet beleefd heeft, maar waar hij vurig naar verlangt; iets waar hij vaak aan gedacht heeft, of juist iets waar hij niet aan wil denken. Een verhaal slaagt er vaak beter in die confrontatie met het vergetene tot stand te brengen dan een wetenschappelijk betoog. Dat betoog blijkt, juist vanwege zijn systematiek, vaak onmachtig om de ambiguiteit van het cultuurlijke geloofwaardig voor te stellen. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat antropologen steeds openlijker literaire aspiraties belijden. Sommigen trachten in het wetenschappelijk betoog gebruik te maken van literaire technieken, anderen gaan er toe over hun ideeën rechtstreeks in romans en verhalen of zelfs in poëzie gestalte te geven. De belangstelling van de antropoloog voor het literaire genre blijkt ook uit de vele beschouwingen over de antropologische betekenis van literatuur. Ook dit essay is daar een voorbeeld van: Louis Paul Boon als antropoloog. Ik beperk me tot één roman. Eros en de eenzame manGa naar eind1. is zijn laatste roman. Hij heeft het boek twee maanden voor zijn plotselinge dood in mei 1979 voltooid. De ondertitel luidt: Een droefgeestig en schandelijk porno-verhaal. Het verhaal bevat de bekentenissen van een oude ongelukkige man. In het voorwoord, waarin hij zich rechtstreeks tot de lezer richt, noemt Boon het een ‘schandelijk onzedige maar tevens smartelijke biecht van een eenzame door zijn driften vervolgde en opgejaagde man’ [p. 5]. De oude man blijkt een voyeur en exhibitionist te zijn die zich vooral aangetrokken voelt tot heel jonge meisjes en die niet in staat is tot ‘normale’ seksuele relaties. Hij wordt geobsedeerd door seks maar blijft ervan verstoken. Het verhaal is een lange opsomming van gebeurtenissen die alle eindigen in frustratie. De belevenissen worden in chronologische volgorde verteld. De eerste ervaringen bestaan uit het bespieden van erotisch opwindende tafrelen; de laatste uit opdringerig exhibitionistisch gedrag. De eindeloze opsomming van bijna identieke gebeurtenissen onderstreept het obsederend karakter van zijn ervaringen. De sociale betekenis van het oog kan nauwelijks treffender worden uitgedrukt dan in de figuur van de voyeur en exhibitionist, de persoon die wil zien en gezien worden. Het zien vervangt het zijn. Mensen ‘zijn’ slechts wat ze zijn in de ogen van anderen. Antropologen hebben zich uitgeput in beschrijvingen van andere culturen als schaamte-culturen en daarbij de suggestie gewekt dat hun eigen cultuur een schuld-cultuur is.Ga naar eind2. Dat laatste lijkt me een pijnlijke vergissing. Gerrit Komrij noemt ‘ons’ geweten terecht ‘de angst betrapt te worden’. Het gaat om het zien. Of dat gebeurt door een menselijk of een goddelijk oog doet niet zo veel ter zake. ‘Cave, Deus videt’, ‘God ziet u’ stond er vroeger geschreven, vaak met het oog erbij afgebeeld, en dat vormde het ‘geweten’. Op veel plaatsen is het goddelijk oog nu vervangen door dat van een camera. De betrekkingen tussen mensen gaan via het oog. Zelfs de liefde gaat minder door de maag dan door het oog. Het gezien-worden legt het ‘zijn’ op. Wat men individualisering noemt is in de eerste plaats de mogelijkheid zich aan de blik van anderen te onttrekken. Emoties die men strikt persoonlijk waande zijn afhankelijk van het oog van de ander. Het gezien-worden - of juist niet-gezien-worden - bepaalt de vreugde en de droefheid. De hoofdpersoon in het boek van Boon is de personificatie van dit gegeven: de exhibitionist die niet gezien wordt. De eenzaamheid van de oude man komt uiteindelijk neer op het niet-gezien-worden door de ander naar wie zijn verlangen uitgaat. Zijn lijden komt voort uit het feit dat hij niet gegrepen wordt door degene door wie hij gegrepen wil worden. Hij wordt zelfs niet gegrepen door de politie hoewel hij dat steeds verwacht (en in zekere zin ook verlangt). Zijn niet-gezien en niet-gegrepen worden heeft als diepste betekenis dat hij niet begrepen wordt. Niemand is geïnteresseerd in hem; hij is ‘niemand’. Dat is zijn grootste eenzaamheid. Het zien (of gezien-worden) legt niet alleen het ‘zijn’ op, het vervangt ook het ‘zijn’. Het geeft het zijn een glans die het van zichzelf niet heeft. Het zien en gezienworden wordt vervuld van een diepe beteke- | |
[pagina 38]
| |
Olifant met een depressie
nis, omdat er de belofte van meer is: de aanraking, de seksuele vervulling. De gelukzaligheid van de aanraking is ‘reëel’ zolang hij niet heeft plaats gehad. De belofte die in het zien besloten ligt is rijker en inniger dan de ‘werkelijkheid’. Zo komt het dat de hoogste extase beleefd wordt in de verwachting van de extase. De vervulling van die verwachting brengt slechts ontgoocheling. Het einde van het boek maakt dit verpletterend duidelijk.
‘Voor de eerste maal in mijn leven bereed ik nu een vrouw. Ik had er niet het minste genot of de minste vreugde aan. Je hoeft naar niets te kijken, zei ze... Ik deed het alsof het een plicht was, en schoot mijn zaad binnen in haar. Zo was het dus met alle anderen, die ik benijd en vervloekt had. Een plicht die je volbrengt zonder vreugde, zonder dat tikkeltje gevaar, zonder de opwinding hiervoor in de gevangenis te kunnen terecht komen.’ [p. 187]
De eenzame man, die zijn grootste vreugden met zijn ogen beleefd heeft, volbrengt wat hij altijd verlangd heeft met gesloten ogen. Deze antropologie van het zien is nauw verbonden met het andere thema, de relativering van het rationele. In het levensverhaal van de oude man wordt het ‘absurde’ geloofwaardig. Er is geen sprake van eenduidig denken en handelen. Men doet wat men niet wil en verzuimt datgene te doen wat men het liefst zou wensen. Het oog is de grote verwarringstichter: uit schaamte, of eigenlijk uit angst voor schaamte, doet men wat men niet wil doen. Het verhaal geeft hier talloze - erotische - voorbeelden van. De onzekerheid over de reactie van de ander als ik me ‘bloot geef’ weerhoudt mij ervan mij bloot te geven en ook de ander geeft zich om die reden niet bloot. Op die wijze blijft men elkaar onthouden wat men het liefst zou delen. Zelfs als de ander toenadering zoekt reageer ik - tegen mijn wil - afwijzend omdat ik in onzekerheid verkeer over zijn bedoelingen. Ik vrees een blunder te begaan door op de avances in te gaan. Ieder zich-blootgeven blijft daarom halfslachtig, houdt vluchtwegen open: de mogelijkheid te ontkennen dat er van enige toenadering sprake was. Zo wordt alles ambivalent, iedere toenadering lijkt tegelijkertijd de ontkenning daarvan en ieder antwoord tegelijkertijd een afwijzing.Ga naar eind3. De oogopslag, de aanspreking, de aanraking, alles wordt verhuld in een schijn van onbewustheid, van toevalligheid, en brengt de ander in grote twijfel over de juiste betekenis ervan. De aanraking in het gedrang van de bus is een sprekend voorbeeld: intieme lichaamsdelen worden betast en tegelijkertijd wordt deze betasting ontkend door te doen alsof de aanraking toevallig en onbedoeld is.
‘Maar ik werd verder opgedrongen, tot tegen de achterruit van de bus aan. En mijn hart gaf een sprong toen ik ontdekte een dertienjarige dicht bij mij te hebben. Opnieuw lag mijn hand tegen een dij aan, smaller en ranker nu. En weer gleed mijn hand stilaan naar het kontje toe... en toen er weer bij een halte duwen en stampen aan te pas kwam, lag mijn hand halfweg de dij, ònder het rokje. Ik trachtte, achter haar staande, het gezichtje te zien. Maar ze keek net als ik daarstraks de wegsnellende straten na.’ [p. 181]
In de herinneringen van de oude man is het misverstand, de gemiste kans, de eigenlijke tragiek van zijn leven.
‘Aan de halte maakte ik me met natte broek los, en liep door. Het lag aan mij, dacht ik, het lag aan mij dat ik nooit met een vrouw wat te doen had, ik was er te bang voor geweest.’ [p. 182]
Tegelijkertijd verschaft die gemiste kans hem de grootste vreugde omdat het niet ver- | |
[pagina 39]
| |
vullen van de droom de droom intact gelaten heeft. Dat is misschien de meest raadselachtige ambiguiteit, dat het verdriet én ‘de vreugde om het onvoltooide’ elkaars bestaansvoorwaarde zijn.
‘Ik vervloekte mezelf als de sukkel die ik steeds was, zonder lef, zonder ooit wat te durven wagen...’ [p. 118]
‘Ik was blijkbaar alleen op de wereld gekomen om dit alles met mijn ogen op te vangen, om het in beelden en schilderijen weer te geven...’ [p. 147]
Louis Paul Boon noemde zijn roman ‘een schandelijke... maar tevens smartelijke biecht’. Ik twijfel er niet aan dat zijn verhaal ‘autobiografisch’ is, ook al zouden de biografische details in het geheel niet kloppen. Zijn beschouwingen over het zien, over eenzaamheid en onvervulde verlangens zijn van grote antropologische waarde. Hij ontdekt en beschrijft een menselijk probleem waar ‘gewone’ antropologen nauwelijks aan toegekomen zijn. Bovendien gebruikt hij daarvoor woorden en beelden die velen gênant zullen vinden. Zijn ontdekking hangt ongetwijfeld samen met zijn onderzoeksmethodologie: niet het interview met anderen maar met zichzelf. Antropologen hebben zich uitgeput in participerende waarneming van anderen en spreken zonder aarzelen over ‘diepte-interviews’, maar zij hebben de belangrijkste en diepste informant over het hoofd gezien: zichzelf. Introspectie is de meest miskende en meest verdrongen methode in antropologisch onderzoek. Waarom dat zo is weten we nu: het oog van de ander. |
|