| |
| |
| |
Zes gedichten
K.L. Poll
De spreektoon van de noten, het instrument alleen
redenerend in mijn kamer, terugnemend, denkend
aan wat een ander, naast de rivier, kijkend
naar het wegdrijvend water, terug kan zeggen, meer
wil weten, aan de verhouding tussen wat klinkt en wat is.
Luisteren, niet zelf willen verschuiven wat wacht.
Zwart avondhout kraakt in de tuin, iemand
slaat en hakt, vertrouwd, zonder regelmaat.
De sonate vormt zich of vormt zich juist niet,
zelfs de melodie breekt op het botte moment
van aanwezigheid, de avond duurt door,
versierd met de mandjes verleden die ik meedraag,
zo lang ik het weten kan.
Laat zacht het oude verhaal
het wil zeggen of wie het wil spelen
| |
| |
voor Peter Michielsen
De dag begint, begint opnieuw,
om half vijf, in de ruïnes
van het Bourgondische rijk.
toekomstig fort onder zich,
achter de jonge Kasparov,
door zijn eigen, teleurgestelde blik,
De onderwerpen komen langs,
vragen beleefd of er nog iets nodig is,
nemen de weigering zwijgend in zich op,
sloffen naar het huis van de buren,
weten niet waar het aan ligt,
kijken elkaar aan, ruiken routine,
laten één voor één hun koffer los,
herademen, spelen zich moe,
vallen in een lange sprookjesslaap,
dromen van een heldere hemel
| |
| |
Een langzaam gevoel van oudpaarse heide.
Beginnend winteravondlicht. Ver weg en dichtbij
schapen, verspreid door de hei, nooit hoger kijkend
dan horizontaal. Mist, een begin van mist.
Ouderdom die niet bestaan wil. Resten schimmelend
ongeloof. Een verraderlijk gat, bedekt door bessen en hei.
De toon, de val van ondergang, zijwaarts, languit.
Snel overwonnen. De grens gemarkeerd.
in plaats van de bewoner -
plotseling uiteen in resten tijd en ruimte,
als velletjes van geklapte ballonnen,
onopgemerkt - een razende
liefde, haat, plezier en argwaan
op vrachtwagens door sprakeloze straten,
alles en als tegelijk verdwenen,
en rimpelloos ligt de vijver
gereed voor een tweede keer.
|
|