| |
| |
| |
[495]
Haalt de Sowjet-Unie het Westen in?
K.J. de Groot
We zullen alles doen wat in ons vermogen ligt om te verhinderen dat iemand kritiek onderdrukt of ontwijkt.
Gorbatsjow
Ik hoop dat het alles wat gemakkelijker voor u zal maken als ik u vertel dat er een enorm aantal mensen achter u staat, van u houdt en zich om u bekommert.
K. Lasta, Leningrad
(brief aan Gorbatsjow)
En dus vormt noch de Sowjet-Unie, noch haar perestrojka een bedreiging voor wie dan ook, behalve misschien door een voorbeeld te geven - voor wie dat zou willen volgen.
Gorbatsjow
We leven natuurlijk nog steeds op de rand van een afgrond. En met de verkiezing van George Bush tot President van de Verenigde Staten zijn we vermoedelijk die afgrond weer wat dichter genaderd. Toch geloof ik dat we terugkijkend kunnen vaststellen dat de internationale politiek in de voorbije decennia en misschien zelfs in deze hele eeuw niet zo gunstig is geweest als in het afgelopen jaar.
Er is in korte tijd veel veranderd. Om te beseffen wat er veranderd is gaan we tien jaar terug. ‘Driekwart van de mensheid’, schreef Eugène Ionesco toen, ‘wordt geregeerd door gekken.’ De mensen zelf leken op grote schaal te veranderen in de ‘neushoorns’ uit Ionesco's toneelstuk Rhinocéros: overal werden ze besmet of verleid door het totalitaire virus. De toekomst beloofde een mondiale ‘heerschappij der minderwaardigen’ en dat vooruitzicht gaf minderwaardigen overal ter wereld een bevrijdende sensatie van macht. Temeer omdat er aan de rest van de mensheid was ingeprent dat er geen minderwaardigen bestonden. Iedereen was immers gelijk. Landverraders bestonden evenmin, om ongeveer dezelfde reden.
None dare call it treason.
De woordvoerders en beleidmakers van het Amerikaanse State Department zouden zich boos hebben gemaakt als men hun buitenlandse beleid als landverraad had aangemerkt. Toch was het alleen het woord dat ontbrak. In plaats van dat woord gebruikten ze woorden als ‘mensenrechten’, ‘modernisering’, ‘constructieve verandering’ en ‘geduld’. Hun afkeer van constitutionele vrijheid bleek echter onmiskenbaar uit het beleid zelf. Het waren de vijanden van de Verenigde Staten die hulp aangeboden kregen en het waren de vrienden die met kredietstoppen werden bedreigd. Terwijl men ‘geduld’ kwispelde naar de agressor, blafte men ‘mensenrechten’ tegen zijn prooi. Op die manier werden Iran en Nicaragua in handen gespeeld van de ‘psychopaths et névrosés’ die het er sindsdien voor het zeggen hebben. De vredesbeweging bloeide. Zij blafte en kwispelde dat het een aard had en kreeg toch allerwege het voordeel van de twijfel. Misschien, dachten veel brave mensen, veertig jaar alweer na München, staat overgave dan toch moreel hoger dan zelfverdediging; misschien is vrede inderdaad synoniem met gerechtigheid. Sensitieve Nederlanders kochten een Lada of noemden hun kinderen Igor en Petroesjka. Kortom de geschiedenis van die periode was inderdaad ‘de geschiedenis van de opmars van het totalitarisme’.
Toen, in het voorjaar van 1985, kwam Gorbatsjow. Juist was het bijna gelukt om termen als orde, discipline, flinkheid; verantwoordelijkheid, standvastigheid en initiatief; prestatie, winst en loon-naar-werk uit het publieke discours te laten verdwijnen, en daar stonden ze door de ‘verbouwing’ van de nieuwe Sowjetleider opeens op de voorpagina van de Volkskrant. Juist waren de burgerlijk- | |
| |
liberale waarden van de prestatiemaatschappij in het Westen als zijnde ‘ouderwets’ aan de stoeprand gezet, toen een leider van het machtigste officieel anti-burgerlijke en antiliberale land ter wereld het tijdloze nut ervan bleek in te zien.
Dat was verwarrend. Ik wil niet zeggen dat het aanleiding gaf tot een massaal bewustzijn van ‘cognitieve dissonantie’. Het westerse publiek heeft een hoge tolerantie voor tegenstrijdigheden. Het heeft te goed geleerd om politieke leiders naar hun toegeschreven politieke positie te beoordelen dan dat het zich door hun woorden en daden op het idee zou laten brengen dat er betere criteria bestaan; en de toegeschreven positie van de Sowjetleider is nu eenmaal ‘links’. Zolang de woorden en daden van Gorbatsjow onder dat gezichtspunt beschouwd en tot die politieke positie herleid worden is de kans dus klein dat het grote publiek de frappante overeenkomst ziet met de woorden en daden van ‘rechts’ gesitueerde leiders als Reagan, Thatcher of Kohl.
Toch kan het dat publiek moeilijk zijn ontgaan dat Gorbatsjow anders is en anders handelt dan zijn voorgangers in het Kremlin. Premier Thatcher zei het voor de televisie met zoveel woorden; linksgeörienteerde Kremlinologen zeiden het op hun manier, namelijk door hem bij zijn opkomst als partijleider nu eens niet met vergoelijkende teksten te begroeten. (‘Nobody called him a closet liberal’ stelde de conservatieve commentator Brian Crozier dan ook hoopvol vast.) Traditioneel communistisch stemmende kiezers in het Westen zeiden het door op grote schaal hun stem aan de communistische partijen te onthouden.
Maar wat is Gorbatsjows politieke positie? Men herinnert zich dat ‘solidariteit’ met de ‘vooruitstrevende krachten van de wereld’ destijds een gemeenplaats was in de retoriek van het Kremlin onder Breznjew, en dat heel weinig linkse tijdgenoten het nodig vonden zich van deze progressieve aanspraak te distantiëren. Maar men constateert nu dat de man die zich zo radicaal van Breznjew c.s. heeft afgewend óók weer links en progressief wordt genoemd. Men herinnert zich uit de zelfde periode de verontwaardiging waarmee in linkse kringen werd gesproken over de Koude Oorlogsmentaliteit, het ‘vijandbeeld’ en het zwartwit-denken van rechts; maar men constateert thans in die kringen toch wel erg weinig voldoening over het feit dat juist rechtse figuren als Reagan en Thatcher en Kohl, hun ‘starre vijandbeeld’ ten spijt, waardering hebben getoond voor de nieuwe Sowjetleider. Men herinnert zich hoe Henry Kissinger foei riep tegen het anti-communisme toen het ging om de uitstoting van nationalistisch China ten gunste van het communistische China van Mao. Maar men constateert nu dat dezelfde Henry Kissinger aan conservatief Amerika voorhoudt dat anticommunisme gezond is waar het Gorbatsjow betreft.
Kortom, je krijgt de indruk dat ‘links’, hoewel het hem om zijn prestige cultiveert, eigenlijk weinig of geen sympathie voor hem voelt, terwijl ‘rechts’, hoewel het sympathie en geestverwantschap zou kunnen voelen, door de invloed van mensen als Kissinger wantrouwig en in elk geval verdeeld blijft. Dat betekent dat er niet zoveel nodig is - misschien wat flinke tegenslagen, versterkt door een eensgezinde perscampagne - om de stemming van het westerse publiek in zijn nadeel te doen omslaan. Wat er precies nodig is zullen we straks bezien.
Voorlopig kunnen we zeggen dat hoewel de stemming flauw en aarzelend is, de feiten er niet om liegen. De pacifisten zwijgen: er is geen grote agressor meer om naar te kwispelen. De ‘ontspanning’, zo heethoofdig geproclameerd in een tijdperk van ongegeneerd Sowjet-imperialisme, is een voelbare realiteit geworden. De zogenaamde ‘convergentie-theorie’, die destijds naar denkbeeldige tendenties in het Oostblok verwees, zou nu (als ze nog bestond) naar reële tendenties kunnen verwijzen. En of pacifisten en politicologen er blij mee zijn of niet, Gorbatsjow heeft aan deze ontwikkelingen een cruciale bijdrage geleverd. Bovendien mogen we vaststellen dat Ionesco's boven geciteerde uitspraak niet langer van toepassing is. Het type van de gewetenloze angsthaas is nog steeds sterk vertegen woordigd in de politieke arena. Onder de regeringsleiders van het Afrikaanse continent vormen de ‘psychopaths et névrosés’ gemakkelijk de meerderheid. Maar ze zijn niet meer de norm, ze domineren niet langer de wereld als geheel. Gorbatsjow is onmiskenbaar geestelijk gezond. Onder de leiders van de Volksrepubliek China lijken de geestelijk gezonde elementen de overhand te hebben; in Oost-Europa zien we de angstige tyrannen van weleer één voor één plaats maken voor hervormers die kritiek kunnen verdragen. Volgens dit (onfeilbare) criterium van geestelijke gezondheid - het open staan voor en verdragen kunnen van kritiek - zijn ook leiders als Thatcher, Kohl, Reagan, Corazon Aquino en Rajiv Gandhi geestelijk gezond. Die kwaliteit is bij al deze leiders dan ook duizendvoudig op de proef gesteld. Bij elkaar en vergeleken met tien jaar geleden is dat een rijke oogst. De betekenis ervan wordt duidelijk als we bedenken dat deze onder politici zo zeldzame kwaliteit nochtans
| |
| |
Rendierolifant (afd. kruisingen)
de noodzakelijke voorwaarde is voor de verbetering van zowel binnenlandse toestanden als buitenlandse betrekkingen, en van überhaupt alles wat voor verbetering (niet te verwarren met ‘vooruitgang’) vatbaar is.
Dat de wereldsituatie de belofte en de mogelijkheid inhoudt van reële verbetering betekent echter niet dat de hoop op ‘vooruitgang’ à la Breznjew is vervlogen. Naast en tegenover het ideaal van ‘de soevereine wereld’, gebaseerd ‘op morele en ethische normen die gelden voor de gehele mensheid’, mèt ‘vreedzame wedijver’ maar ‘zonder uitbuiting’ zoals Gorbatsjow (en beschaafde mensen in het algemeen) voor ogen staat, blijft de droom van een Nieuwe Wereldorde als één groot vreedzaam competitievrij uitbuitingssysteem onder de heerschappij van een superelite voortleven, - zij het dan voorlopig ondergronds. Dat de ‘tegenkrachten’ zoals ze door de dromers zelf aangeduid worden zich gedeisd houden, wil niet zeggen dat ze slapen.
Het zou daarom nuttig zijn om eens met hun ogen naar Gorbatsjows perestrojka te kijken.
Gorbatsjows sterkste troef, en de zekerste toetssteen van zijn goede bedoelingen, is de glasnost.
‘Wij hebben glasnost even hard nodig als de lucht die wij inademen’. Zij is tevens datgene waar zijn vijanden het meeste van te duchten hebben. Het feit dat hij openstaat voor kritiek is evident, het feit dat hij niet de gebruikelijke minachting koestert voor de werkers in de naam van wie hij zijn positie bekleedt eveneens. De enorme onbeholpenheid van het bureaucratische apparaat, de gigantische verspillingen van de planeconomie, de corruptie en willekeur van partijfunctionarissen - al die zaken worden dankzij de glasnost niet langer door een muur van censuur aan de kritiek van de massa's onttrokken. Het feit dat de oplage van de Moskouse Prawda stijgt kan niet meer zoals voorheen herleid worden tot een tekort aan toiletpapier. De vrijheid van kritiek in de Sowjet-Unie is thans in belangrijke opzichten groter dan in de westerse democratieën. Daar kan men openlijk van leer trekken tegen de willekeur, de kleptomanie en de klaploperij van met name genoemde functionarissen; hier hebben de burgers geleerd de gevoeligheden van de uitbuitende klasse te ontzien. Daar kan de regeringsleider zijn bezorgdheid uitspreken over de ‘erosie van de morele waarden van het volk’, over de ‘wanverhouding tussen de mate van werk en de mate van consumptie’ over de toename van alcoholisme, drugsverslaving en criminaliteit, over het prestigeverlies van de productieve arbeid en de groei van een ‘loon-nivellerende’ mentaliteit, over het ‘uitknijpen’ van de productieve sector en over het steriele dogmatisme in de sociale wetenschappen; hier zien we precies dezelfde ontwikkelingen welwillend in het licht van ‘humanisering’ en vooruitgang. Daar maakt opheffing van de censuur de totale realiteit bespreekbaar; hier wordt een steeds groeiend deel van de realiteit door democratische taboes en ontheffingen tegen de vrijheid van meningsuiting geïmmuniseerd.
Een andere troef van Gorbatsjow is zijn unieke combinatie van ervaringswijsheid en academische kennis. Chroestjow kon nog de illusie koesteren dat het allemaal de schuld was van Stalin. Gorbatsjow en zijn vrienden zijn ontvankelijk voor de gedachte dat ‘de moeilijkheden en complicaties in de ontwikkeling van de socialistische landen’ te wijten kunnen zijn aan het socialisme zelf. En Gorbatsjow weet te veel over ideologie dan dat men hem gemakkelijk met de autoriteiten van de officiële leer (hij beschouwt zichzelf als communist) in verlegenheid kan brengen.
Een derde troef van Gorbatsjow is zijn vrouw. En dan doel ik niet op Raisa Gorbatsjow's ‘presentabiliteit’, hoewel het feit dat zij gezien wordt en gezien mag worden ongetwijfeld iets toevoegt aan de populariteit van haar man en dus aan de stevigheid van zijn positie. Ik heb het ook niet over het feit dat zij een nichtje is van Gromyko, de man die er zo belangrijk toe heeft bijgedragen dat hij die positie bekleedt. Ik heb het over het simpele feit dat zij hem steunt in wat hij doet. Want het moge een simpel feit zijn, daarom is het nog niet gewoon. Dat heeft men kunnen zien tijdens het presidentschap van Ronald Reagan, toen de aanwezigheid van een aantal (niet alle!) merkwaardige Reaganvijandige personen in zijn staf en tendenties in zijn beleid slechts verklaard kon
| |
| |
worden uit de invloed van Nancy. De formule cherchez la femme; cherchez l'épouse (zoek de echtgenote) in dit geval, behoeft bij de Sowjetleider niet te worden toegepast. Raisa staat met haar hart en haar verstand naast haar man en achter zijn beleid. Ze houdt van hem meer dan van macht. Het feit dat ze in deze zin samen zijn en samen gezien worden levert Gorbatsjow naast de onvermijdelijke haat en afgunst van sommige mensen ook de loyaliteit op van de mensen die hij ècht nodig heeft.
Een ander sterk punt is het feit dat Gorbatsjow zelf, en met het nodige onderscheidingsvermogen, zijn vrienden en medewerkers kiest. Ook in dit opzicht is hij beter af dan de vorige Amerikaanse president. Reagan moest zich behelpen met een vicepresident en met ministers van buitenlandse zaken die door hem vijandiggezinde personen voor hem waren uitgezocht - zoals onder andere bleek uit het feit dat de buitenlandse politiek tijdens zijn presidentschap zich eigenlijk alleen in woorden (in ‘style’, niet in ‘substance’ schreef de New York Times) onderscheidde van die van zijn voorgangers. Gorbatsjow lijkt in Edoeard Sjevardnadze een minister te hebben die zijn beleid niet saboteert maar uitvoert. Alweer: zo vanzelfsprekend als het is, is het toch meer dan Reagan kon zeggen over Haig en Shultz.
Een vijfde zij het wat dubieuze troef van Gorbatsjow is de desastreuze toestand waarin de Sowjet Unie zich bij zijn aantreden bevond. Dat het ‘zo niet langer kon’ durfde niemand in de top te ontkennen; dat het anders moest was dus niet alleen een persoonlijke (en onder andere omstandigheden ketterse en gevaarlijke) overtuiging van Gorbatsjow maar ook een onontkoombare conclusie en een erkende noodzaak. Dat betrof niet alleen de productie en distributie van goederen. Een symptoom van wat Gorbatsjow de ‘stagnatie van het socialisme’ noemt is ook de deplorabele toestand van het milieu en de natuurlijke hulpbronnen. Voor de meeste milieubewegingen in het Westen is de strijd tegen milieubederf onlosmakelijk verbonden met - en dus in de praktijk ondergeschikt aan - de strijd tegen het kapitalisme. (Als een ‘liberale’ milieuminister weinig kritiek krijgt uit de milieubeweging, dan kan dat alleen maar betekenen dat hij deze antiliberale strekking accepteert.) Het gevolg is dat we hier zeer slecht geïnformeerd zijn over de toestand van het milieu in de socialistische landen. Wanneer we ons echter realiseren dat zulke voor ons vanzelfsprekende stelregels als ‘de vervuiler betaalt’ problematisch worden zodra het toezicht op de naleving ervan door de vervuiler zelf (in casu de staat) moet geschieden; en wanneer we ons bovendien realiseren dat de neiging om ‘de boom te vellen teneinde er de vruchten van te plukken’ voor het individualistische kapitalisme veel minder karakteristiek is dan voor de collectivistische ‘kleptocratie’, dan kunnen we ons van die toestand wel een voorstelling maken. Hij is het resultaat van zeventig jaar roofbouw en collectieve onverantwoordelijkheid. Zo is het grootste zoetwaterreservoir ter wereld, het Baikalmeer, letterlijk een dode zee geworden. ‘De grootste producent van staal, grondstoffen, brandstof en energie’ schrijft Gorbatsjow zelf
‘heeft daar gebrek aan door verspilling of inefficiënt gebruik’.
En dat brengt ons op Gorbatsjows kwetsbare punten. Want Gorbatsjow kan niet toveren. Hij weet het maar zijn tegenstanders weten het ook. Dezelfde mensen die zijn beleid in het verborgene helpen saboteren zullen hem in het openbaar (inderdaad dankzij glasnost) aanvallen vanwege het uitblijven van wonderen. Het is een beproefde taktiek.
Een van zijn zwakke punten is misschien toch ideologisch. Zijn ideaal is individuele vrijheid en verantwoordelijkheid binnen een prestatiemaatschappij en onder de heerschappij der wet. Dat is een oud, eerbiedwaardig en naar mijn oordeel onovertrefbaar ideaal. Alleen, Gorbatsjow noemt het ‘socialisme’ en herleidt het tot Lenin, en dat is op z'n zachtst gezegd discutabel. Zijn boek bevat een apologie voor Chroestjow en het is duidelijk dat de schrijver zich met de puinruimer van het Stalintijdperk verwant voelt. Om zijn beleid ideologisch te rechtvaardigen moest hij echter terug naar de Kerkvaders van de leer. Er was weinig keus. Het werd Lenin. Wie anders? ‘Wij zullen handelen in de geest en de traditie van Lenin’ zegt hij in zijn boek. Maar welke Lenin? Gorbatsjow neemt (als eerste van alle Sowjetleiders overigens) principieel stelling tegen het terrorisme; blijkens zijn geschriften van vóór 1917 had Lenin er alleen praktische bezwaren tegen. Wat we in die geschriften vinden, de uitspraak bijvoorbeeld dat ‘onze moraal geheel ondergeschikt (is) aan de belangen van de klassenstrijd’, getuigt ervan dat Lenin zoals alle ‘revolutionaire persoonlijkheden’ afkerig was van principes in het algemeen. (Lenin schreef ‘vechten’ en ‘gewapende strijd’ als hij moorden, bommen gooien en andere vormen van risico-arme gewelddadigheden bedoelde. Dat deden terroristen voor hem ook en dat doen ze thans nog.) Gevaarlijker voor Gorbatsjow is zijn eigen stellingname tegen de Partij. Voor Lenin was de Partij ‘die sectie die alle andere voorwaarts stuwt’, en de officiële handboeken die spreken van de Partij als de ‘leer- | |
| |
meester, gids (enz.)... van alle werkenden’ spreken in Lenins geest. Maar hoewel Gorbatsjows overtuiging dat de Partij ‘achter de economische, sociale en geestelijke processen aanloopt’ niet volstrekt onverenigbaar is
met Lenins beeldspraak over een ‘voortstuwende’ sectie, is zij het wel met Lenins bekende ‘voorhoede’-doctrine. Gorbatsjow wil de werkenden ten voorbeeld stellen aan de Partij, beslist niet de Partij aan de werkenden. Zijn overtuiging dat de rol van de Partij teruggedrongen moet worden en er een einde moet komen aan haar machtsmonopolie kan gemakkelijk voor een ‘anti-partij opvatting’ gehouden worden - wat hem dan tot een van de ‘elementen’ zou maken waarvan Lenin zo nadrukkelijk stelde dat de Partij zich ervan diende te ontdoen. Het is waar, de Lenin die we hier geciteerd hebben is niet de Lenin waar Gorbatsjow naar ‘terug’ wil, want dàt is de rijpere en ‘diep bezorgde’ Lenin van na de Revolutie. Maar die vroege en fanatieke Lenin is wèl de Lenin van het Leninisme. Waarmee ik wil zeggen dat de ‘vooruitstrevende krachten’ in de partij, in de KGB en in de bureaucratie die er aan werken om Gorbatsjow ‘historisch onvermijdelijk’ ten val te brengen en menen dat zij het zijn die handelen ‘in de geest van Lenin’, dat wel degelijk ideologisch waar kunnen maken.
De machtigste en gevaarlijkste vijanden van Gorbatsjows perestroika bevinden zich intussen niet in de Sowjet-Unie maar in Amerika. Ze bevinden zich om wat preciezer te zijn in Washington en New York. Ze staan bekend als het Eastern Establishment. Het zijn zeer overwegend WASPs (White Anglo Saxon Protestants). Sommigen, zoals William en MacGeorge Bundy, stammen uit oude New England families; andere zoals President George Bush en Nelson en David Rockefeller uit puissant rijkgeworden families van bankiers, oliemagnaten en industriëlen; nog
| |
Ridder Rozemond
In het gedicht ‘De laatste slag aan Ridder Rozemond’ van Paul van Capelleveen, in het vorige nummer, stonden een paar zetfouten. ‘Mooit’, in regel 25 op pagina 20, moest zijn ‘mooi’, ‘liefdesanorextie’, r. 26 op p. 20, ‘liefdesanorexie’, ‘stat’, r. 21 op p. 21, ‘staat’, ‘vrijf-af’, r. 18 op p. 22, ‘vrij-af’, en ‘lengte’, r. 39 op p. 23, ‘leegte’.
andere zoals Robert MacNamara hebben hun toelating tot deze machtselite van Insiders te danken aan hun eigen ambitie en succes. De meesten hebben gestudeerd aan Yale, Harvard of Princeton. Om tot de kern van de samenzwering te kunnen behoren moeten ze verder nog beschikken over grenzeloze rancune en machtshonger en over de beschaafde manieren die horen bij een driedelig pak. Het zijn voornamelijk bankiers, advocaten en hoge federale functionarissen. Ze zijn lid van David Rockefellers Council on Foreign Relations (CFR) of van het geheime Yale-genootschap Skull & Bones, of, zoals de Bundy's en George Bush, van allebei. Wij kunnen lachen om hun infantiliteit, maar zij kunnen - ‘Wee u die nu lacht!’ - ons met alle humorloze toewijding van het fanatisme het lachen doen vergaan, en dan, als dat lukt, zijn zij het die lachen. Hun doel is simpel. Ze willen van de wereld één grote competitievrije captive market maken.
De macht van deze super-mafia is niet onbeperkt. Natuurlijk, dat hun kandidaat, de kleurloze, humorloze en karakterloze George Bush eerst vice-president en vervolgens president kon worden van de Verenigde Staten is voor een belangrijk deel aan hun invloed te danken. Maar als ze destijds de nominatie van Ronald Reagan, of de keuze van Gorbatsjow, hadden kunnen verhinderen, dan hadden ze het gedaan; en dàt konden ze niet. Dat hun protégé Marcos het veld moest ruimen en dat zijn opvolger Corazon Aquino zich staande zou houden was voor hen een tegenvaller. Hun macht is niet toereikend gebleken om Margaret Thatcher te wippen. Maar zij kan toch moeilijk overschat worden.
Een omineus voorbeeld is de Cubacrisis van 1962. De feiten waren in het kort als volgt. Chroestjow wilde raketten plaatsen op het Cuba van Castro; de VS kregen er lucht (luchtfoto's) van; President Kennedy haalde diep adem en zei toen zoiets als stop of ik schiet; Chroestjow droop af - en de westerse wereld meende een uniek voorbeeld te hebben gezien van een Amerikaanse president die zoals dat heet de moed heeft van zijn overtuiging. In werkelijkheid was er iets anders aan de hand. Chroestjow wilde hetzelfde wat Gorbatsjow wil: de beloftes van het socialisme waarmaken en de welvaart in zijn land verhogen. Zoiets kan in een centraal geleide economie uiteraard alleen door de productie-prioriteiten te verleggen. Defensie was de grootste slokop; Chroestjow besloot dat er op defensie bezuinigd moest worden. Hij had een idee. Waarom dure intercontinentale raketten plaatsen in de Sowjet-Unie zelf, als er veel goedkoper en niet minder effectief een raketbasis ingericht kon worden
| |
| |
bij de Verenigde Staten voor de deur? Dat was het plan. De uitvoering ervan werd zoals gezegd verijdeld. Dat was echter niet omdat Kennedy werkelijk geloofde dat er ‘alleen maar offensieve bedoelingen’ achter konden zitten. Het was omdat de New Yorkse machtselite en haar dependance in Foggy Bottom (het State Department) een gevaarlijke ontwikkeling zagen. De miljarden dollars die men aan de Sowjet-Unie had verschaft en nog wilde verschaffen, waren bedoeld om fabrieken, machines en technologie (onder andere voor intercontinentale raketten) te kopen bij de politieke entrepreneurs van Amerika, niet om de Sowjet-Unie economisch zelfstandiger te maken of om een einde te maken aan de armoede van de werkende massa's en de lange rijen voor de staatswinkels.
Dat het Eastern Establishment inderdaad de macht heeft om onwelkome ontwikkelingen te stoppen werd twee jaar later nog eens onderstreept. De leider van communistisch China had Chroestjow in verband met zijn Cubaanse onderneming van ‘avonturisme’ respectievelijk ‘capitulationisme’ beschuldigd: voor Mao als ware gelovige in historische onvermijdelijkheid was risico's nemen zondig, falen onvergeeflijk. Welnu, ongeveer zoals de toenmalige Grote Führer van de Chinezen moet ook de (toen nog) president van de (toen nog) Chase National Bank gedacht hebben. Hij kon geen vertrouwen koesteren in een onafhankelijk denkende en optredende Sowjet-leider. Hij wist dat Chroestjows positie inmiddels precair was geworden en hij besloot te handelen. Hij vloog naar Moskou (oktober 1964) en nog geen tien dagen later was Chroestjow door een coup van onder anderen Soeslow en Breznjew uit al zijn functies ontheven. Hoe David Rockefeller dat precies voor elkaar kreeg weten we natuurlijk niet. We kunnen trouwens niet zeker weten of het deze timide, weinig begaafde en moeilijk uit zijn woorden komende multimiljardair was die het voor elkaar kreeg. Misschien was zijn uitstapje naar het gure Moskou inderdaad niets anders dan een ‘korte vakantie’. Maar dat hij zowel het motief als de welsprekendheid bezat om tegen Soeslow en Breznjew te zeggen: ‘Er komen weer langlopende kredieten. De bereidheid is er, de middelen zijn er ook. Alleen verwachten wij dan wèl dat u daadkrachtige stappen onderneemt om het vertrouwen van de progressieve mensheid in het Sowjet-leiderschap te herstellen’ - of woorden van gelijke strekking - dat hoeft niet te worden betwijfeld.
Dat dezelfde motieven onder soortgelijke omstandigheden tot soortgelijke maatregelen zullen leiden in het geval van Gorbatsjow is evenmin voor twijfel vatbaar. Hij heeft trouwens de macht van het Eastern Establishment al aan den lijve gevoeld. Dat blijkt uit de passages in zijn boek waarin hij spreekt over de weerstanden die hij bij de ontwapeningsonderhandelingen met de Amerikanen moest overwinnen. Ik geef er hier wat voorbeelden van.
Het eerste voorbeeld betreft Nicaragua. Kennelijk werd de Sowjet-leider tijdens de ontwapeningsonderhandelingen met de VS geconfronteerd met de beschuldiging als zou de Sandinistische machtsovername in Nicaragua het ‘werk van Moskou en Cuba’ zijn geweest. Dat is op zichzelf al een merkwaardig verwijt. Die machtsovername gebeurde immers tijdens een regiem waar Gorbatsjow zich ondubbelzinnig van heeft gedistantiëerd. Toch neemt hij ook in zijn boek nog eens de moeite om de ‘hand van Moskou’ te loochenen. ‘Het impopulaire Somozaregime’, luidt zijn interpretatie van de gang van zaken in Nicaragua, ‘is omvergeworpen, en de volksrevolutie is als overwinnaar te voorschijn gekomen’.
Nu kan men zich afvragen of hij dat werkelijk gelooft. Ik zie echter geen reden om aan zijn oprechtheid te twijfelen. Maar dan betekent de geciteerde uitlating dat Gorbatsjow niet weet wat er werkelijk in Nicaragua is gebeurd en dat ‘Moskou’ dus betrekkelijk risicoloos als zondebok gebruikt kan worden door degenen die het wel weten. Want als men ergens op de hoogte moet zijn van het feit dat het Amerikaanse State Department onder President Carter actief heeft meegewerkt aan de val van Somoza dan is het aan het State Department zelf. En het is bekend dat president Reagan tijdens de onderhandelingen telkens bij de chef van het State Department moest komen om te vernemen wat hij tegen zijn Russische gesprekspartner moest zeggen. Blijkbaar moest hij ook: ‘Nicaragua’ zeggen en: ‘hand van Moskou’. In elk geval betekent de kennelijke onwetendheid van Gorbatsjow dat de bazen van de Wereldbank en het IMF zich veilig kunnen voelen: als er weer eens een Latijns-Amerikaanse republiek rijp is voor schuldknechtschap of revolutie dan kunnen ze hun gang gaan. Officials in Washington zullen weer ‘hand van Moskou’ zeggen; Gorbatsjow zal het weer ontkennen. Maar het publiek in het Westen zal herinnerd worden aan het feit dat zulke ontkenningen van Moskou nooit veel waard zijn geweest. Bovendien heeft het zo zijn twijfels over die ‘volksrevoluties’ waar Gorbatsjow blijkbaar in gelooft en die zouden ontstaan als gevolg van ‘ondragelijke armoede en onderdrukking’.
| |
| |
Angstige olifant (watervrees)
Zolang dat publiek dus geen weet heeft van de ‘hand van Moskou’ zal de ‘hand van Moskou’-beschuldiging geloofwaardig klinken en in het voordeel werken van degenen die haar uiten. Dat geeft aan Gorbatsjows opmerking ‘Wat in Nicaragua is gebeurd laat zien wat in andere landen kan worden verwacht’ een onbedoeld sinistere lading.
Het tweede voorbeeld betreft het uitbuiten (zoals Gorbatsjow het zelf noemt) van citaten. Chroestjow heeft in een overmoedige bui tegen het Westen geroepen: Wij zullen jullie begraven! Gorbatsjow geeft zich in zijn boek veel moeite om te verklaren dat die uitlating - waarmee hij blijkbaar ad nauseam om de oren is geslagen - niet letterlijk bedoeld was. Die verklaring is overtuigend. Dat zij nodig was geeft echter wel te denken. Het zegt iets over het kaliber van zijn opponenten dat ze een dermate botte argumentatiebijl moesten gebruiken. Maar Gorbatsjow zegt óók dat ‘Lenins “doctrine” van het opleggen van het communisme aan de gehele wereld’ een westers verzinsel is en dat de onderwerping van Europa nooit zelfs maar zou zijn overwogen door Lenin ‘of enig ander Sowjetleider’. Hij spreekt in dit verband over het ‘mysterieuze citatenboek van het Witte Huis’. Hier moet dan weliswaar de ‘onwetendheid’ die hij aan anderen toeschrijft vooral aan hem worden toegeschreven. Maar hij heeft wel gelijk dat er met dat citatenboek iets mysterieus aan de hand is.
Wat er in het bijzonder mysterieus aan is, is dat het nu pas open gaat. Twintig jaar lang heeft het stof liggen verzamelen. Twintig jaar lang kreeg iedereen die de veronderstelde bedoelingen van de Sowjet-leiding durfde vergelijken met haar feitelijke gedrag te horen dat hij een zwart-wit Koude Oorlogsdenker was die niets van de complexe werkelijkheid scheen te hebben begrepen. Twintig jaar lang, gedurende de periode van het Sowjet-imperialisme, moest je het niet in je hoofd halen de Sowjet-Unie van imperialisme te beschuldigen. Toen onder Andropov een Koreaans lijntoestel door middel van de nieuwste (Amerikaanse) technologie boven Sowjet-grondgebied gelokt en vervolgens neergeschoten werd, een actie die toch een succes was volgens de marxistisch-leninistische leer dat alles goed is wat afbreuk doet aan de klassevijand, bleef het citatenboek dicht.
Dat kostte weliswaar enige moete, want Reagan was wel degelijk boos. Maar in het State Department zag men in dat de bedrijvers van deze massamoord het niet prettig zouden vinden als de Amerikaanse President vergeldingsmaatregelen trof, en Georg Shultz persoonlijk wist Reagan van vergeldingsmaatregelen te weerhouden. Eveneens in het belang van de daders was de beslissing om geen ruchtbaarheid te geven aan het feit dat één van de inzittenden van het lijntoestel een Amerikaans Congreslid was dat de inhoud van het citatenboek ongewoon goed kende of zoals dr. Petr Beckman zei ‘de aard van de Sowjet-vampier ongewoon goed begreep’. Het citatenboek kwam nauwelijks uit de kast bij de Sowjet-annexatie van Afghanistan. - Waarom, is dus het mysterie, ging het pas open toen de Sowjet-Unie zijn troepen begon terug te trekken? Waarom liet men Reagan eerst na de invoering van de perestrojka in de Sowjet-Unie beloven dat hij zijn ‘Rijk van het Kwaad’ (Evil Empire)-opmerking niet zou terugnemen? Waarom zitten
| |
| |
de mensen die toen huilden van verontwaardiging nu plechtig te knikken, met het citatenboek op schoot? Waarom nu pas, nu de woorden van het Sowjet-leiderschap niet langer door zijn daden worden gelogenstraft? Het antwoord, in één woord, is machtspolitiek. ‘Instinct’ speelt daarin een voorname rol. Breznjew en Andropov waren zelf machtspolitici en werden door de Insiders instinctief als soulmates herkend. Van hen ging geen bedreiging uit. Zulke leiders hebben altijd langlopende kredieten nodig. Gorbatsjow daarentegen is intelligent en integer, en dat is wèl bedreigend. Even ‘instinctief’, onder de bonte verscheidenheid van rationalisaties waarin het aan de dag treedt, is het patroon van de machtspolitiek zelf. Gebruikt de opponent geweld en intimidatie, is de universele richtlijn, doe dan concessies. Gebruikt hij argumenten of doet hij concessies, zoals Gorbatsjow nu, drijf hem dan zo ver mogelijk in de hoek. Wilt u iemand afhankelijk maken, bied hem dan kredieten aan. Blijkt hij later onverhoopt toch zelfstandig te willen worden, probeer dan met alle middelen, achterhaalde citatenboeken niet uitgezonderd, hem op andere gedachten te brengen.
Nog een voorbeeld. ‘Ik kan u uit eigen ervaring zeggen’, schrijft Gorbatsjow, ‘dat men een ongelooflijk geduld moet hebben als men met het Westen over ontwapening onderhandelt, omdat [de ideologische kloof zo moeilijk te overbruggen is, zoals het boven aangeduide citaten-offensief zou kunnen doen vermoeden? Nee:]... omdat er altijd economische problemen meespelen.’ Economische problemen. Dat is sterk. Het betreft immers moeilijkheden die hem van Westerse zijde in de weg gelegd zijn. Wat hebben economische problemen met ontwapening te maken? Volgens het ‘gezonde verstand’ en de ‘elementaire logica’ waar Gorbatsjow zo'n verfrissend onmarxistische voorkeur voor toont niets. Bovendien weten we dat Gorbatsjow een voorstander is van economisch beheer, van zelffinanciering van fabrieken, van verantwoordelijkheid, van het marktmechanisme, van vraag en aanbod, van loon naar werken - kortom van de ontkoppeling van politiek en economie, en dus van de ideeën die door het kapitalistische Westen in het algemeen en door Reagan in het bijzonder worden gerepresenteerd.
The great rule of conduct for us in regard to foreign nations is, in extending our commercial relations to have with them as little political connection as possible.
Dat is een gedragsregel volgens de American tradition, een gedragsregel die door Reagan in elk geval theoretisch wordt onderschreven. Dus wat zijn dat dan voor ‘economische’ problemen die klaarblijkelijk zo'n prominente rol spelen in een topgesprek over ontwapening?
Het zijn de problemen van het Eastern Establishment, de problemen van het politiek-militair-industriële complex. Waar men aan moet denken is inderdaad de aloude voorstelling van wapenfabrikanten, plutocraten en grootindustriëlen die onzichtbaar voor het publiek de protagonisten van het wereldtoneel als marionetten aan een touwtje hebben - maar dan ontdaan van de gebruikelijke projecties en valse etiketten. Gorbatsjow had met Reagan te maken, ja, maar Reagan had weer met Shultz, en Shultz met het politieke bedrijfsleven, de CFR, de hand van New York te maken. Anders gezegd, het gaat niet om economische problemen. We noemen de mafia ook geen ‘economische’ organisatie, hoezeer zij ook betrokken is bij financiële transacties en bij de productiviteit van anderen. ‘Economisch’ is hier een net woord voor plutocratisch. Waar het om gaat zijn de belangen van het politieke bedrijfsleven: de banken en ondernemingen die voor hun inkomsten geheel of grotendeels afhankelijk zijn van Amerikaanse overheidscontracten en overheidsgaranties en - via Amerikaanse overheidsinstellingen zoals de Export-Import Bank - van Sowjetrussische staatsorders en overheidsconcessies. Het gaat om de banken en bedrijven die dankzij de gunst van de Staat geprofiteerd hebben van de ruim tachtig miljard dollar aan kredieten waarmee de Sowjet-Unie produkten heeft mogen kopen in de Verenigde Staten. Wat volgt is een schematische voorstelling van hoe dat werkt.
De door de overheid begunstigde bank, zeg Chase Manhattan, of Brown Brothers, Harriman (de bank van Skull & Bones en van Prescott S. Bush, de vader van George) verstrekt de kredieten, in dollars, aan de Russische overheid; de Russische overheid koopt met die dollars de produkten (geavanceerde computers, machines voor de fabricage van precisie-kogellagers voor intercontinentale raketten, maar ook bijvoorbeeld de grootste vrachtwagenfabriek ter wereld) van de door de Amerikaanse overheid begunstigde Big Business; en de Amerikaanse overheid staat er met haar enorme machtsmiddelen voor garant dat de banken tijdig de rente innen. (Of dat de machtsmiddelen zijn van de Internal Revenue Service dan wel die van het Pentagon hangt af van de debiteur. Tot nu toe is het de schatkist, dus de IRS en dus de Amerikaanse belastingbetaler geweest die werd aangesproken om de renteschuld van de Oostbloklanden te vereffenen.)
| |
| |
En zo zijn bijna alle betrokkenen tevreden. Big Business is tevreden met een gegarandeerd concurrentievrij afzetgebied. Big Government is tevreden met de diverse bonussen die het systeem met zich brengt voor zijn inhalige en machtsgevoelige bureaucraten. En Big Finance is tevreden met een comfortabele geldbelegging plus, voor de echte Insiders, de mogelijkheid van selectieve kredietmanipulaties in de richting van de beoogde Nieuwe Wereld Orde.
Het systeem kent echter zijn zwakke plekken. Een ervan is dat het woord ‘tevreden’ eigenlijk misplaatst is. De behoeften die het systeem in stand houden - rancune, machtshonger, inhaligheid - kunnen in werkelijkheid niet tevreden gesteld worden om de eenvoudige reden dat ze geen grenzen kennen. Het systeem moet dus groeien; maar het kan alleen groeien op kosten van het organisme, en aan de groei en levensvatbaarheid van dat organisme, in casu de Amerikaanse economie, zijn wel grenzen gesteld. Ook zijn er grenzen aan de lichtgevoeligheid van de belastingbetaler. You cannot fool all the people all of the time, zoals Abraham Lincoln zei. Amerika is een democratie. Dat betekent dat de heffing van belastingen in zekere mate afhangt van de consensus van de burgers, dus van overreding - en dus, voor wat betreft de instandhouding van het systeem, van bedrog. Want het is niet aan te nemen dat die consensus bereikt zou worden wanneer men eerlijk zou vertellen dat de ‘dreiging van Moskou’ een voorwendsel is voor de instandhouding en uitbreiding van het militair-industriële complex. Een vierde zwakke plek ligt in de mogelijkheid dat de overheden waarmee de Newyorkse machtselite zaken doet op een kwade dag besluiten om de oplossing van economische problemen geheel of gedeeltelijk over te laten aan de vrije markt.
En dat is wat George Shultz (Bechtel Corporation), David Rockefeller (Chase Manhattan, CFR, Trilateral Commission) en George Bush in de Sowjet-Unie zien gebeuren. En niet alleen in de Sowjet-Unie. Het is dus hun verontrusting over deze ontwikkelingen die zich verstopt achter de ‘econo- | |
| |
mische problemen’ waar Gorbatsjow over schrijft.
Nu zou men op grond van het bovenstaande kunnen denken dat Gorbatsjow van dit alles geen weet heeft, dat is echter niet zo. Uit zijn boek blijkt dat hij over de machtspolitiek en het militair-industrieel complex in de Verenigde Staten meer weet dan de meeste krantelezers in het Westen. Hij heeft gemerkt hoe zijn wil tot ontwapening is opgevat als teken van zwakte en hoe die gepercipiëerde zwakte (die natuurlijk ten dele de ware toestand van de Sowjeteconomie weerspiegelt) wordt uitgebuit teneinde de Sowjet-Unie ‘steeds dieper mee te sleuren in het moeras van de wapenwedloop’. Hij weet dat de ‘dreiging van Moskou’ waarmee het Amerikaanse publiek wordt bang gemaakt het voorwendsel is voor het doordrukken van het Strategic Defense Initiative, en dat het SDI-programma weer dient om de Sowjet-Unie tot ‘meedoen’ aan de wapenwedloop en daarmee tot het opgeven van de perestrojka te dwingen.
Hij weet ook wie het zijn die van deze machtspolitieke ‘holbewonersmentaliteit’ getuigen en hun ‘egoïstische belangen’ stellen ‘boven die van de mensheid en van het eigen volk’. Hij spreekt herhaaldelijk over het ‘militair-industrieel complex’, dat ‘als de Moloch uit de oudheid de enorme rijkdommen van de Amerikanen en van andere volken opslokt’, over de ‘militaristische groeperingen’ die ‘grote belangen hebben in de defensie-industrie’ en over de wijze waarop die ‘belangen altijd weer op de een of andere manier zegevierden’ tijdens en na de besprekingen in Genève. Hij weet uiteraard dat ‘redelijke mensen’ in de VS en daarbuiten ‘geen confrontatie willen’ (evenmin als belastingverhoging); anders zouden ze trouwens niet over de ‘dreiging van Moskou’ misleid hoeven worden. Hij weet dat de bewapeningswedloop een belang is van wapenfabrikanten, van machtspolitici en van ‘het bureaucratische systeem dat het militarisme dient’. Hij weet dat de welvaart van Amerika door de kunstmatig opgevoerde wapenproductie niet wordt vergroot maar ondermijnd. Hij weet dat normale ‘economische contacten’ resulteren in ‘wederzijdse belangen die politiek nuttig zijn’ en dat werkelijk vrije handel alleen maar bevorderlijk kan zijn ook voor de politieke betrekkingen, en hij toont zich geïrriteerd door de ‘massa's wettelijke maatregelen’ waarmee de markt in de VS tegen Sowjet-produkten wordt beschermd. Zijn eigen analyse maakt duidelijk dat de belangengroepen die hem in het Westen tegenwerken niets moeten hebben van de ideeën van concurrentievije markt en individualisme waar het kapitalisme voor staat. Hij zou dus zelf de conclusie hebben kunnen trekken dat de ‘economische problemen’ waarmee hij vooral door de Amerikanen werd geconfronteerd
in werkelijkheid politieke en geen economische problemen zijn. Zo ver is hij echter niet gekomen. Men krijgt de indruk dat zijn eigen links-rechtsbeeld die conclusie heeft geblokkeerd. Hij houdt zichzelf voor een socialist en de perestrojka voor een socialistische onderneming, maar toont zich tegelijk solidair met socialistische regimes van het type waarmee hij in eigen land heeft gebroken. Daarentegen ziet hij het Westen als overwegend kapitalistisch en heeft hij weinig oog voor de enorme stappen voorwaarts die hier zijn gedaan in de richting van een politieke, socialistische, onvrije economie. Zijn grote ambitie lijkt te zijn om in een ‘vreedzame wedijver’ tussen beide systemen de superioriteit van het zijne (het ‘socialisme’) aan te tonen. Waar hij zich geen rekenschap van geeft, eenvoudig omdat het niet in zijn linksrechts, vriend-vijand schema past, is dat de tegenkrachten die hij in het Westen ontmoette dezelfde psychologische wortels hebben als de tegenkrachten die hem in zijn eigen land dwars zitten; en dat de belangen van ‘New York’ even weinig met het kapitalisme te maken hebben als de belangen van de ‘egoïstische conservatieven’ in de Partij en de bureaucratie van de Sowjet-Unie. Hij ziet niet dat ‘New York’ liever zaken doet en meer geestverwantschap voelt met socialisten zoals Ortega en Dos Santos dan met liberaal denkende figuren zoals Thatcher - of zoals hij zelf. Hij realiseert zich niet dat de ‘absolute noodzaak’ om ‘de internationale politiek te baseren op morele en ethische normen die gelden voor de gehele mensheid’ door talloze mensen overal ter wereld wordt ingezien, maar nu juist niet in het bijzonder door socialistische heersers. Ik geef een citaat ter illustratie. Het betreft een passage waarin hij spreekt over het ‘agressieve en militaristische deel van de heersende klasse in de belangrijkste kapitalistische landen’.
‘Hun grootste steun’, zegt hij daarover, ‘krijgen ze van het machtige militair-industriële complex, waarvan de belangen geworteld zijn in de aard van het kapitalistische systeem zelf, en dat grote winsten maakt met de productie van wapens op kosten van de belastingbetalers’ (mijn cursiveringen).
Hier staat het in één zin. De belangen van het MIC zijn herleidbaar tot kapitalisme en tot staatsmacht, tot de vrije markt en tot de uitholling van de vrije markt door protectie en favoritisme vanwege de staat. Welnu, dat kan niet. Naar mijn gevoel is deze onopge-
| |
| |
Verschrikte olifant (ergens van geschrokken - dolfijn?)
loste tegenstrijdigheid dan ook het zwakste en misschien het gevaarlijkste element in Gorbatsjows betoog. Wat hij miskent is dat het ‘nieuwe denken’ waar hij voor pleit niet nieuw is, dat het minder met Karl Marx gemeen heeft dan met Adam Smith en dat het op belangrijke punten niet zozeer klassiek socialistisch is als wel klassiek liberaal. Het ‘socialisme’ van Gorbatsjow verhoudt zich anders gezegd tot het tot dusverre dominerende socialisme zoals het klassieke liberalisme van de ‘libertariërs’ en ‘conservatieven’ in Amerika zich verhoudt tot de elitairdirigistische wereldbeschouwing van de zogenaamde ‘liberals’. In die verhouding, tussen ethisch en logisch denken enerzijds en ‘dialectisch’ machtsdenken anderzijds, ligt de werkelijke, onverzoenlijke en onoverbrugbare tegenstelling van de zogenaamde klassenstrijd. Wil men de perestrojka socialistisch noemen, prima; maar dan moet men ook de betekenissen van ‘links’ en ‘rechts’ herzien en voor het ‘socialisme’ van de Breznjews, de Ortega's en de Mengistu's een andere naam verzinnen.
Het is hier niet de plaats om te onderzoeken in hoeverre ‘selectieve credietmanipulaties’ toegepast kunnen worden om Gorbatsjows precaire nieuwbouw te ondermijnen. Maar het is duidelijk dat de aanzienlijke buitenlandse schuld van de Sowjet-Unie onder bepaalde ‘gunstige’ omstandigheden als een doelmatig drukmiddel gebruikt kan worden door mensen die de perestrojka ongedaan gemaakt willen zien.
En de grote vraag is of het Eastern Establishment machtig genoeg zal blijken om die ‘gunstige omstandigheden’ te creëren. Het zal onder andere afhangen van de creativiteit van zijn hulpverleners in de media. Het was de Britse premier Thatcher - The Leader Who Sized Up Gorbatshov, schreef de Londense Times - te danken, en aan Thatchers goede verstandhouding met Reagan, dat Gorbatsjow de opening vond die hem ook in het Westen populair maakte en die de ‘Dawn of a New Era’ inluidde. Zal de westerse mediacratie er in slagen om die populariteit af te breken en die ‘dageraad’ te doen vergeten? Er zijn al wel pogingen in die richting gedaan. De ‘tegenkrachten’ hebben geprobeerd, soms door het veroorzaken, altijd door het publicitair uitbuiten van rampen en tegenslagen in de Sowjet-Unie zelf, de architect van de perestrojka in discrediet te brengen. Ze zullen daar ongetwijfeld mee doorgaan. Henry Kissinger (al decennia in dienst van de Rockefellers) denuntiëerde Gorbatsjow bij de Amerikaanse ‘conservatives’ als een soort Lenin in schaapskleren. Wat Margot Honecker doet in de DDR - zij noemt Gorbatsjows openheid louter ‘flirtage’ en waarschuwt dat de ‘vrijheid’ in de DDR gevaar loopt door de mensen die zo nodig mee moeten flirten - heeft veel weg van wat zijn minder duidelijk herkenbare vijanden in het Westen proberen te doen. Zelfs serieuze en oprechte waarnemers blijken ontvankelijk voor de gemakkelijk weerlegbare gedachte dat het ‘allemaal glamour en komedie’ is. De grote Foundations in de VS sponsoren gezaghebbende ‘rapporten’ over de onveranderlijke imperialistische oogmerken van de Sowjet-buitenlandse politiek. Onze G.B.J. Hiltermann erkent weliswaar dat er sprake is van een ‘sensationele, revolutionaire koerswijziging in de communistische Sowjet-Unie’, maar heeft toch ook al eens Gorbatsjow
aangeduid als een ‘echte geestenbezweerder’ die met zijn ‘virtuoze capriolen’ de hoofdzaken aan het oog zou onttrekken, en hij achtte destijds tijdens de onderhandelingen met President Reagan ‘geen enkele reden’ aanwezig ‘om
| |
| |
Gorbatsjow dankbaar te zijn voor zijn edelmoedige concessies’. Rockefellers prestigieuze New York Times publiceerde de resultaten van een samen met de CBS in Moskou gehouden ‘enquête’ waaruit moest blijken dat ‘vrouwen beter over (Gorbatsjow) denken dan mannen’ en waaruit ‘de’ Moskoviet te voorschijn kwam als een meningloze opportunist die ernstig rekening houdt met Gorbatsjows val. (‘Je moet een kant kiezen. We weten alleen niet welke. We zijn bang de verkeerde kant te kiezen’.)
Maar die pogingen zijn nog zwak. Ze zullen zwak blijven zolang Gorbatsjow sterk is. Naarmate Gorbatsjow succes heeft zal hij behalve echte vrienden ook opportunisten en zelfs machtspolitici aan zijn kant vinden; naarmate hij tegenslag ondervindt zullen dezelfde mensen meewerken aan zijn val.
Dat zijn geen van beide bemoedigende vooruitzichten. Maar zo lang Gorbatsjow vasthoudt aan zijn principes en weigert om taboes te laten neerdalen over de realiteit - zo lang zullen de bewegingen en schijnbewegingen van het opportunisme kansloos zijn tegen het standpunt van de moraal - en kan hij met zijn perestrojka vooruit.
Intussen vindt hier in het Westen nog steeds een ‘vooruitgang’ in tegengestelde richting plaats. Wij evolueren van de prestatie maatschappij naar de statusmaatschappij, van de rechtsstaat naar de overheidsstaat. De bureaucratie groeit, het parasitisme bloeit; en wie daar tegenover het standpunt van de moraal verdedigt geldt eerder als reactionair dan als vooruitstrevend. Dezelfde elementen die in de Sowjet-Unie als egoïstische conservatieven worden gehekeld omdat ze de hervormingen saboteren, genieten bij ons nog het prestige van progressiviteit. Hier zijn het niet zozeer de uitbuiters die egoïstisch en bemoeizuchtig genoemd worden door de productieven als wel de productieven die van inhaligheid (‘greed’) en conservatisme beticht worden door hun uitbuiters. De nationaliteiten van de Sowjet-Unie krijgen meer autonomie, die van West-Europa - ongevraagd - minder.
Andrej Amalriks vraag (1970) ‘Haalt de Sowjet-Unie het jaar 1984?’ is niet meer actueel; nog wel actueel is de vraag of Orwells nachtmerrie in het Westen gerealiseerd gaat worden. En of Chroestjow met zijn toekomstvisie - ‘Wij zullen jullie begraven’ - toch nog gelijk krijgt. Haalt de Sowjet-Unie (dat bedoelde hij immers) het Westen in?
Het zou kunnen. Het is te hopen voor Gorbatsjow en voor de volkeren van de Sowjet-Unie. Maar het is ook te hopen voor het Westen. Als al diegenen die behoren tot het vrijheidslievende ‘integere deel van de mensheid’ inzien dat ze het morele standpunt en de voorkeur voor vrijheid met Gorbatsjow delen, kan er namelijk nog méér. Dan kan er hier in het decadente Westen ook een perestrojka van de grond komen.
| |
Geraadpleegde literatuur
Allen, Garry, None dare call it conspiracy; Rossmoor, Calif., Concord Press 1971 |
Bonner, Raymond, Waltzing with a dictator - The Marcoses and the making of American policy; New York, Times Books, 1987 |
Bowen, William M., Jr., Globalism - America's demise; Shreveport, Louisiana, Huntington House 1984 |
Brezhnew, Leonid, On the policy of the Soviet Union and the international situation (Moscow, Novosti) Garden City, NY, Doubleday & Co, 1973 |
Carson, C.B., The American Tradition (1963); Irvingtonon-Hudson, NY, The Foundation for Economic Education, 1979 |
Courtney, Phoebe, The CFR is still in control; Littleton, Colorado, The Independent American 1981 |
Cox, Jack, en Anastasio Somoza, Nicaragua betrayed; Boston, Western Islands Press 1980 |
Gorbatsjow, Michaïl, Perestrojka - een nieuwe visie voor mijn land en de wereld (uit het Engels naar de oorspronkelijk Russische tekst); Utrecht, Het Spectrum 1987 |
Hoar, William P., Secretary of Silence; in: American Opinion, Nov. 1983, p. 23-38 (over George Shultz) |
Ionesco, Eugène, A bas les politiciens (L'Express, 9.1.1978), in: Ionesco, Un homme en question; Paris, Gallimard 1979 |
Johnson, Paul, A history of the modern world from 1917 to the 1980s (1983); London, Weidenfeld & Nicolson 1984 |
Jung, Edgar, Die Herrschaft der Minderwertigen; Berlin 1927 (Jung werd vermoord door de nazi's (1934)) |
Kirkpartick, Jeane, Dictatorships and double standards - Rationalism and reason in politics (1982); New York, Simon and Schuster 1983 |
Kissinger, Henry & Richard Nixon, A real peace (‘Reagan's suicide pact’) in: National Review (New York) 39 (May 22, 1987) 9, 32-34 |
Kwitny, Jonathan, Endless enemies - The making of an unfriendly world (How America's worldwide interventions destroy democracy and free enterprise and defeat our own best interests); New York, Congdon and Weed 1984 |
Labin, Suzanne, Les requins rouges et leurs poissonspilotes; Paris, Auto-édition 1987 |
Laqueur, Walter, Terrorism; Boston/Toronto, Little, Brown & Co 1977 |
Reve, Karel van het, Het geloof der kameraden; Amsterdam, Van Oorschot 1969 |
Safire, William, Safire's political dictionary (19681); New York, Random House 1978 |
Shevchenko, Arkady, Breaking with Moscow; New York, Ballantine Books 1984 |
Sterling, Claire, The terror network - The secret war of international terrorism (1981); New York, Berkley Books 1982 |
Stormer, John A., None dare call it treason; Florissant, Missouri, Liberty Bell Press, 1964 |
Sutton, Antony, The best enemy money can buy (herziene versie van National Suicide-Military aid to the Soviet Union (1973)); Billings, Montana, Liberty House Press, 1986 |
Sutton, Antony, America's secret establishment - An introduction to the Order of Skull and Bones; Billings, Montana, Liberty House Press 1986 |
Ulam, Adam, The unfinished revolution - An essay on the sources of influence of Marxism and Communism; New York, Vintage Books 1960 |
|
|