meer continuïteit op basis van meerjarenafspraken met overheid en vakbeweging. Tal van ondernemers gingen zelfs zo ver dat zij zich aansloten bij de PvdA’ (p. 76)
Het is vooral op dit punt dat men de plank heeft misgeslagen. De ontwikkeling die zich voltrokken heeft, kan eerder worden aangeduid als een culturele contrarevolutie dan als een culturele revolutie. Niet de ondernemers hebben zich bij de PvdA aangesloten, maar de politici hebben het spraakgebruik van het bedrijfsleven overgenomen, en de studenten zijn weer en masse corpslid geworden. Geen nota over de economische ontwikkeling is meer denkbaar zonder aandacht voor de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, een topic dat in Ministerraad 1989 niet voorkomt. In plaats van over de sturing van investeringen lezen we in De Volkskrant een levendige discussie welke constructies wel en niet geoorloofd zijn om een N.V. tegen een vijandige overval te beschermen, en vernemen we dat de vooruitgang in Hongarije al zover is, dat daar officieel werklozen geregistreerd staan.
Er kan niet anders worden geconstateerd dan dat, waar het de culturele ontwikkelingen betrof, de groep Schrijvers voor Den Uyl geen idee had wat ons te wachten stond. Wat dat betreft is er een interessante parallel met het eind van de jaren vijftig, toen de leiding van de PvdA evenmin enig vermoeden had van de politiek-culturele ontwikkeling in de komende tien jaar. Dat gold toen niet alleen voor de leiding van de PvdA overigens.
In die tijd maakte men zich ernstige zorgen over het gebrek aan politieke belangstelling bij de jeugd, het leek 1989 wel. Dat lag overigens ook wel enigszins aan de politiek die, zoals nu het paspoort, toen de voetbaltoto tot hoofdissue verheven had. Het geschiedde in die jaren dat het weekblad Vrij Nederland besloot een enquête te houden onder de jongeren van 18 tot 30 jaar. Ik herinner me nog hoe jammer ik het vond dat ikzelf te jong was om mee te doen. Ik was pas vijftien en te gezagsgetrouw om het in Vrij Nederland afgedrukte formulier stiekem toch in te vullen. De samenvatting van de resultaten die Mathieu Smedts gaf, mag in het licht van de ontwikkelingen van de jaren zestig curieus genoemd worden: ‘De jongeren van nu zeggen, dat zij anders zijn dan de generatie van hun ouders. Uit hun brieven blijkt telkens weer dat zij gelijk hebben. Ongetwijfeld hebben deze jonge mensen idealen, maar het gaan vechten tegen Franco en het fascisme in Spanje is er niet meer bij. Vrijheid - het begrip blijft steeds vrij vaag -, een behoorlijk huis voor het jonge gezin, een betrekking, vriendschap: dat zijn de idealen van deze tijd. Van grote woorden, van grote idealen wil men niet weten, men wil nuchter zijn na de teleurstellingen van de wereldoorlog.’
Toch waren niet alle jongeren zo. Een eenentwintigjarige kweekschoolleerling schrijft: ‘Het leuke is, dat men de jeugd meestal voor negatief uitmaakt, doch dat zij zodra ze wel achter een beweging aanloopt, voor naïef of “verrader” van het Westen wordt uitgescholden. Dit is bij voorbeeld het geval met de PSP-jongeren. De hemel zij de heren genadig, die steeds maar roepen dat er geen fut in ons zit. Want zodra de jeugd echt in beweging komt, dan zullen speciaal deze heren daar niet gelukkig mee zijn!’
De bewerker van het materiaal noemt dit ‘een weinig geloofwaardige waarschuwing’; hij werd later de beroemde socioloog J. Goudsblom. Of de kweekschoolleerling het verder heeft gebracht dan inmiddels afgekeurd onderwijzer vermeldt de geschiedenis niet.
In scherp contrast tot het gebrek aan feeling voor wat de toekomst brengen zou bij de sociaal-democratische elites van 1959 en 1979, staan de voorspellingen die De Kadt nog twintig jaar eerder, in 1939, deed over de manier waarop de Russische expansie zich aan het eind van de Tweede Wereldoorlog zou voltrekken. Terecht noemt Lauxtermann dat in het laatste decembernummer van dit blad bijna profetische woorden.
De Kadt was in 1939 een randfiguur. Hij ging pas later deel uitmaken van de sociaaldemocratische elite. Misschien moet je daar ook wel buitenstaan om de toekomst te kunnen voorspellen, net zoals die kweekschoolleerling uit 1959. Want stel dat iemand in 1979 voorspeld had dat er in 1987 een beurskrach zou komen, en dat dat geen enkele invloed op de economische ontwikkeling zou hebben. Zo iemand zou toch door niemand serieus genomen zijn?