Echt en vals
Willem Jan Otten
Hij had schilder willen zijn, een man met een atelier en één onderwerp: het achteroverliggend naakt. Maar hij had zich, door spelingen van het lot en van zijn bewustzijn, gevestigd als kunstminnaar, zich noemende essayist.
Zijn verlangen om tegen een vrouw te zeggen: ga daar liggen, en vertoon je aan mij drie uur lang, bleef dan ook nagenoeg onuitgesproken.
De opmerking van Matisse, als dat een naaktmodel er niet zit voor de visuele informatie, maar voor het veroorzaken van een emotionele toestand, een werkklimaat, ‘een soort flirt die in een overweldiging zou kunnen eindigen’, maakte de essayist misselijk van jaloezie. Hij begreep dat het schilderij de uiteindelijke overweldiging was - de enige oirbare overweldiging in een overigens beheerste wereld. Het was datgene wat de schilder overmande terwijl hij het beteugelde, en werd zo de geverfde uitspatting, een wereld evenwijdig aan de wereld.
Op een ochtend werd het verlangen naar een model de essayist te machtig, en hij begon een brief te schrijven aan zijn eigen vrouw. In haar zag hij, scherper dan de meeste mannen die naar haar keken, een zekere schoonheid. Hij schreef onder andere dat zij niet moest schrikken van wat hij ging schrijven, maar dat hij haar om te beginnen zag als een zekere schoonheid. Ze waren nu meer dan tien jaar getrouwd, schreef hij, en als zij zich zelf niet als schoonheid zag (zoals zij wel eens beweerde wanneer hij haar een paar netkousen probeerde te geven), dan kwam dat doordat hij nooit de gelegenheid had durven grijpen om haar op een overtuigende wijze te doordringen van wat hij als haar schoonheid beschouwde.
Letterlijk schreef hij: jouw schoonheid
wordt verkleind door mijn lafheid. En ook: als ik een schilder was geweest, en jij mijn model, dan zou jij nu weten hoe mooi je bent, en exact even mooi zijn als ik je vind.
Ergens halverwege de laatste zin begon hij te begrijpen dat hij de brief nooit zou neerleggen op het kussen van zijn vrouw. Toch schreef hij zijn verzoek op, en terwijl hij het opschreef begon hij te sidderen van spijt. Hij streepte de zinnen van het verzoek ogenblikkelijk door, omdat hij begreep dat zijn woordkeus zijn verlangen onherstelbaar banaliseerde. Er was iets met de woorden ‘ik wil dat jij’ (gevolgd door de precieze houding die zij moest aannemen, het kledingstuk dat zij aan moest trekken) dat al zozeer de overweldiging voorafschaduwde waar Matisse het over had gehad, dat de essayist niet verder durfde schrijven.
En dan, gesteld dat zijn vrouw daar zou liggen, met haar handen in haar nek en haar jukbeen op het zachte van haar bovenarm en haar buik net iets van hem afgedraaid, wat dan? Welke oogopslag moest hij van haar eisen? Welke conversatie gaande houden?
Het lukte hem zelfs niet om te glimlachen bij de gedachte aan het geratel van zijn schrijfmachine, tikkend richting essayistisch naakt, opgesteld schuin tegenover zijn Reclining Nude.
Hij voelde alleen maar spijt, en wist dat de gedachte aan zijn eigen belachelijkheid de molensteen was die hem verhinderde te zwemmen. En hij versnipperde de brief.
Die avond maakte de naakte curve van haar bovenarm hem woedend, ofschoon ze al ingeslapen was, met haar buik iets van hem afgedraaid.
Morgen, nam hij zich voor, begin ik een polemiek.