Hollands Maandblad. Jaargang 1988 (482-493)
(1988)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Vlier en SpringbalsemienDe liefde voor haar trossen
duizend borsten
lonkend als donderwolken
donker van wijn.
Springbalsemien, hitsige vlieger
die haar te na komt, te klein is
- luchtig knappend geluid
terugvalt in nat gras -
vindt in de dauw
waar hij rot de zoete roes,
voelt niet de val; sprong
zijn liefdesdaad.
| |
Tuinman ZonO blonde jonkman in het groen
vertier van kruinen die beladen staan
met blinkende, taaie waterdroppels,
draaiende op rilling van licht.
Breek ze in kleuren
o blonde baron bij de rode
overdadig bloedige kardinaalsmuts.
Hij plukt juwelen uit de bomen,
zwingt het mes door geruis, door zuchten
en vogelgeluid. Hij gunt zich niet de tijd
tot oogst rijpt, tover geweckt is.
De tuin verdroomt heraldiek:
te groen om oud te zijn.
De blinde prins slaat heerlijk
stralend alles tot gisting, vormloos moes,
vruchtbare voortreffelijke mest.
Achter hagen slaapt hij met de roos.
Soms wankelt, het scheel gezicht
half afgewend, een kreupele
de poort uit -
een scheefgegroeid, vroeg oud gedicht.
| |
[pagina 19]
| |
Ik hoor mijn geliefde'k Hoor mijn geliefde pruimen eten
terwijl de wind door bomen boldert,
vruchten schudt; paarsbefloerste kometen
leggen eieren in het gras.
Man of slak, maakt het een pruim uit?
geen bliksem, zeker niet in dit onweer.
| |
MaisWit is de lucht, zilver breekt
lansen tegen de hemel.
Ze schieten uit de grond stil
als ze staan. Voer
voor varkens in de hel, onwrikbaar
wacht onrust gezaaid de dag
des oordeels. Blinkende scharen
ik zie u sidderend, sidderend aan.
| |
Tafel van tweeTrees heeft
een bord met notedoppen,
een treefje van geblakerd
ijzerdraad, een stapel
boeken. De schaduw
van haar lamp beweegt
niet als de zon,
is stil, de tafel rond.
Latten van het blad
wijzen de einder aan.
De wereld is dit vlak
en draait niet
tot wij slapen gaan.
| |
[pagina 20]
| |
OosterparkDe reumatiekplant kijkt naar buiten
halsstarrig bloeiend tot in late herfst.
Mensen schuifelen door het gras
maar goddank valt schemer vroeg.
Naar mij zien zij niet op,
ik ben een jonge blom die gratis wonen mag
tot ook mijn herfst valt
en ik moet slapen, ingeperkt.
De helende plant houdt mij jong
steeds moet ik naar de keuken lopen,
ketels vol en dan weer leeg
maar goddank hoeft zo'n plant geen plas.
| |
Bei der KreuzeicheVolbracht: alles
laten vallen, het was minder
dan gedacht. Wat flarden
en kleuren, driftig kleingoed
van glorieus postuur.
Lucht spiegelt as
van vlug verworpen vuur
eerst moeizaam opgetast
blad voor blad
tot zwierige kruin
waar alles om draaide,
tol van tijdelijkheid.
Niet voor niet is het
volbracht: aarden en drinken,
gloeien en een laatste zucht -
blad valt.
Alles laten vallen
om onuitroeibaar te bestaan.
|
|