Hollands Maandblad. Jaargang 1988 (482-493)
(1988)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Stukjes en beetjes (4)
| |
[pagina 49]
| |
In De koele minnaar van Hugo Claus wordt als liefdespand een schaamhaar onder het hoofdkussen van de geliefde achtergelaten. Ooit vond ik dit heel spannend, maar dat was in de tijd dat ik zelf nog niet één schaamhaar bezat. Want wat is er tenslotte spannend aan een schaamhaar in het bed van een volwasssene? Het is zoiets gewoons dat je nooit zeker kunt weten of die ene nu echt expres en helemaal alleen voor jou werd neergelegd. Wie zich door middel van een schaamhaar in iemands nabijheid wil brengen, kan dat dus beter per post doen. Maar oneindig veel frisser en persoonlijker vind ik een wenkbrauwhaar. Tot dusver hebben mij in mijn leven vier heren geheel ongevraagd en los van elkaar een wenkbrauwhaar als liefdesgroet opgestuurd. Kennelijk dachten ze dat dat minieme onderdeeltje hen voldoende representeerde. En terecht, ik hoef mijn dossier d'amour maar op te slaan of ze staan om zo te zeggen in hun volle glorie voor me: mijn aanbiddelijke Maantje, Komma, Min en Varkensstaartje...
Dingen hebben geen ogen en geen wenkbrauwen. De tragiek van de levenloze wereld is dan ook haar ogenschijnlijke gezichtloosheid. Dat maakt liefdevolle participatie aan de dingen soms zo moeilijk. Toch heeft ook elk ding zijn eigen smoelwerkje zoals J.C. van Schagen het eens zo aardig heeft uitgedrukt, en het hoort tot de taak van de kunstenaar om dat zichtbaar te maken. Niet door er maar lukraak een stel ogen op te plakken, maar door op de een of andere manier een vis-à-vis-contact tot stand te brengen met de beschouwer. In het kader van vlees en hormonen zag ik op de t.v. hoe een witgejaste laborante met een glimmend pincet een rose blokje kalfsvlees in een klein soort centrifuge stopte. In het Vlaams heet een centrifuge droogzwierder, wat een veel raker woord is, maar in dit geval kon je beter spreken van natzwierder, want na het zwieren was het stukje vlees restloos veranderd in een bodempje heldere vloeistof vol hormonen. Het meest shocking van deze sinistere voorstelling was evenwel niet het snel opkomende besef van eigen vloeibaarheid, maar de aanblik van het stukje vlees vóór de bewerking. Temidden van al die opgepoetste instrumenten, steriele apparaten, gefronste gezichten en hagelwitte jassen werd dit kleine blokje ineens zo'n levend en eenzaam voorwerpje dat het onmiddellijk het kalf opriep waaruit het gesneden was. Gewoon bij de slager of in je eigen keuken krijg je een dergelijke sensatie zelden. Om kunst ging het hier natuurlijk niet, al was
Fig. 2 Minimale minnaars
het onbeoogde effect wel precies hetzelfde: het stukje vlees kreeg een gezicht en ik was ondersteboven.
Aan Jan Hanlo komt de eer toe dat hij een kiezelsteen zijn gezicht heeft gegeven. In Moelmer schrijft hij: ‘Waarom is een steen eigenlijk een zelfstandig iets? Een kiezelsteen of een stuk steenslag is vroeger toch maar een toevallig stuk rots geweest. Ja, vroeger! Maar sinds hij van de | |
[pagina 50]
| |
rest van die rots is gesepareerd is hij een eenheid geworden. Een steen is een meneer geworden. Of was dat brokje steen in die rots vroeger al een eenheid? Tenslotte is het physisch of mechanisch niet toevallig dat net dat steentje zijn moleculen bij elkaar hield. Dat brokje was net iets harder dan de omgeving; of de splijtvlakken volgens welke het losgekomen is, waren in aanleg al in de rots aanwezig’.
Met uitgerekend deze kiezelsteen van Jan Hanlo in mijn kop begaf ik me in een auto naar Oostende. Wie in een auto Oostende nadert, krijgt vlak voor hij de stad binnenkomt de betoverende sensatie dat hij in een aquarium rondrijdt. Links en rechts flitsen je allerlei vrolijke bestelwagentjes voorbij met grote gekleurde vissen op de flanken: Ostend fishcompany, Vis Ostendia, De Visfoor, Het Visboerke enz. Het gevolg hiervan is dat je een geweldige trek krijgt en al gauw dacht ik dan ook aan een kraakverse kabeljauwmoot meunière. Maar toen begon die kiezelsteen door mijn hoofd te spoken waardoor ik ineens voor me zag hoe diezelfde moot nu nog rustig in zee zwom tussen kop en staart. En ik dacht eraan dat die kop en die staart zomaar op zouden houden te bestaan als die moot er tussenuit werd gehaald. En dat het eigenlijk helemaal niet leuk is als een meneer wordt opgebakken in de boter. Weg trek. Wie zo'n steen in zijn hoofd draagt, kan zich beter laten opereren, want te veel medelijden maakt het leven onleefbaar. Soms lig ik 's nachts in bed en dan passeren al mijn oude truien de revue. Jaren geleden liepen ze nog blatend op de Schotse hoogvlakten te grazen en nu zijn ze haast allemaal verdwenen in de piepkleine maagjes van mottegebroed. Of mijn eigen kist komt me voor ogen en wat nog erger is: de eik waaruit hij gehakt gaat worden. Niets vermoedend richt die zijn blaadjes naar de zon, terwijl hij even onverhoeds zal worden overvallen als ikzelf. Tranen van medelijden druppen op mijn kussen, maar hoe puur die opwelling ook is, deze tranen bewijzen wel dat men bezig is met mannetjesmakerij van de gevaarlijke soort. Nog even en heel de wereld wemelt van de verwijtende blikken. Als immers zoveel dingen meneren zijn en dientengevolge een gezicht hebben, dan betekent dat niet alleen dat wij hen zien maar zij ook ons! Hoe een dergelijke gedachtengang kan uitgroeien tot een vermoeiende obsessie leert ons de tante van Maurice Gilliams. In een van zijn korte prozastukjes uit 1939 schrijft hij: ‘Ik had een oude tante, die geen vreemden in haar kamer toeliet, geenszins omdat men de kleine kostbare voorwerpen zou aanraken, beschadigen of zelfs maar bezien, die zij in een lang leven verzameld had, doch opdat die voorwerpen zelf in geen geval een vreemde bezoeker zouden te zien krijgen. Moesten er werklieden komen of de schoonmaakster, dan legde ze eerst hagelblank gewassen doeken over de dingen die ze niet in de kasten kon wegsluiten’.
Hoe meer meneren, hoe meer verantwoordelijkheden. Zo leggen wij onszelf aan de ketting - Gsigsigseo, zingt die ketting - wat een zwaar lot is voor een kruimel op de rok van het universum. En ondertussen piekeren we ons suf waarom dat universum nu uitgerekend géén meneer is maar een mevrouw. Of zou die rok een tikje redundant zijn?
(wordt vervolgd) |
|