er voor ons van de naam Jeroen Bosch uitgaat, in sommige gevallen waarschijnlijk nog in de hand gewerkt door chauvinistische en apologetische motieven.
De enig overblijvende steun voor de status van Bosch als gezworene berust op de berichten van de maaltijden in 1488/89, 1498/99 en 1509/10, maar wij mogen ons afvragen wat deze berichten voorstellen. Er staat overigens in geen van deze berichten eenduidig, dat Bosch een gezworen lid zou zijn geweest.
De eerstgenoemde maaltijd kunnen wij buiten beschouwing laten. Het is kennelijk de verplichte maaltijd van een lid, dat op de maatschappelijke ladder een trede hoger is geklommen. Het zegt verder niets over de status van de gastheer binnen de broederschap. Het ligt voor de hand dat bij zulke gelegenheden (ook) gezworen leden zullen worden uitgenodigd. Lekker eten was een belangrijk ding in hun leven.
De maaltijd van 1498/99 vormt voor mijn opvatting het grote struikelblok. Het gaat om een zwanemaaltijd en Jeroen Bosch nodigt daartoe uit. Indien de negatieve factoren met betrekking tot zijn status als gezworene niet zo talrijk en zo zwaar waren, zou ik mij bij dit bericht als status voor zijn gezworenenschap kunnen neerleggen. Nu blijf ik mij toch afvragen, of er niets bijzonders aan de hand geweest kan zijn. Er staat trouwens ook in dit document niet, dat Jeroen Bosch een gezworene was. Hij wordt kort aangeduid als schilder. Het kan eigenwijze koppigheid mijnerzijds zijn, maar misschien kan ik een gespecialiseerd historicus prikkelen, om het probleem van de status van Bosch in de broederschap nog eens met inachtneming van mijn contra-argumenten te onderzoeken.
Het derde maal was een rouwmaaltijd ter gedachtenis van Ridder Jan Bacx. Tussen hem en de schilder moeten relaties bestaan hebben, eventueel via de vrouw van Bosch. De schilder had voor Jan Bacx ook een wapenschild laten maken. Hoe dan ook, het is aannemelijk dat het rouwmaal voor Bacx ten huize van Jeroen Bosch werd gehouden. Ook in dit verslag staat niet expliciet, dat Jeroen Bosch een gezworen lid was en afhankelijk van ons uitgangspunt kunnen wij er evengoed een ontkenning als een bevestiging van deze veronderstelling in vinden. Het heeft een ondersteunende waarde, maar geen initiërende: beide tegenovergestelde meningen kunnen er een bevestiging van hun juistheid uit putten, maar geen van beide kan zich daarop als voldoende grond baseren.
Mijn redenering is als volgt: Er wordt expliciet gezegd dat de gezworen broeders na de kerkdienst, twee aan twee, zich naar het huis van Bosch begeven voor de maaltijd. Het kan zijn dat Bosch als gastheer thuis was gebleven, maar het is ook mogelijk dat hij niet de status had om aan de dienst in de kapel deel te nemen. Bosch wordt in dit stuk wel medebroeder genoemd, maar alle leden waren ten slotte ‘bruers’. Het feit dat een aantal gezworenen bij een medebroeder komt eten garandeert dus niet, dat deze ook een gezworene was. Ook verderop in dit stuk valt het op, dat de gezworenen altijd voluit als gezworen broeders worden aangeduid, terwijl Jeroen Bosch, afgezien van de ene vermelding van zijn medebroederschap, alleen maar met naam en beroep wordt aangegeven. Deze zorgvuldigheid stijft mij in de overtuiging, dat Bosch nooit een gezworene is geweest.
Er is nog een belangrijk aanvullend argument voor deze stelling. De waardering voor de schilder in zijn vaderstad schijnt bijzonder gering te zijn geweest en met die van zijn eigen broederschap staat het al niet beter. In de akten van de Onze-Lieve-Vrouwe-Broederschap vinden wij een aantal gegevens over werkzaamheden die Jeroen Bosch voor de broederschap heeft verricht. Zonder uitzondering zijn het kleine ambachtelijke werkzaamheden die hij deels door zijn knechten of leerlingen heeft laten uitvoeren. In de literatuur over Bosch wordt herhaaldelijk gewag gemaakt van schilderijen die hij voor de broederschap heeft gemaakt, maar niet alleen ontbreken de rekeningen daarvan (die van de andere opdrachten worden allemaal tot op de stuiver nauwkeurig opgevoerd), maar geen enkel van die berichten is uit de tijd van Bosch. Ze zijn allemaal belangrijk later, onzeker en onderling niet in overeenstemming. Indien Jeroen Bosch werkelijk een van de paar honderd machtige gezworenen zou zijn geweest, dan is het bijzonder vreemd dat hij voor het werk aan de nieuwe kapel, die nota bene tijdens zijn actieve leven als schilder werd gebouwd alleen maar voor wat onbelangrijke karweitjes gevraagd zou zijn. De situatie is veel meer in overeenstemming met de positie van een gewone broeder, een van de duizenden die nu en dan wat meeprofiteert van wat de broederschap onderneemt.
Ik kan dus niet anders concluderen dan dat de status van gezworene van de schilder Hieronymus Bosch een uitvloeisel is van historische mythenvorming, en niet alleen op geen enkel document berust, maar gezien de beschikbare gegevens als intrinsiek onwaarschijnlijk moet worden beschouwd. Ik wil niet insisteren op wiskundige berekeningen waarvan ik onvoldoende verstand heb, maar zelfs op het populairste vlak kunnen ze soms wel richtinggevend zijn. Indien wij stellen dat