opgevangen en verwerkt tot acties die datzelfde zenuwstelsel oplegt aan het lichaam. Behalve Karel van het Reve en de EO is er geen mens die er niet van overtuigd is dat die gecompliceerdheid van het zenuwstelsel in verband staat met een steeds nauwlettender aanpassing aan de buitenwereld. Onze hersenen geven in ieder geval een vereenvoudigd beeld. Toch maakt dat niets uit: het beeld heeft drie miljard jaar gelegenheid gehad - en werd er door de natuurlijke selectie toe gedwongen - om zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid te komen. We moeten het er mee doen’.
Er zijn nogal wat bezwaren tegen deze. voorstelling van zaken. Ik meen allereerst te mogen opmerken, dat de evolutie, de toenemende complicatie van het zenuwstelsel en de natuurlijke selectie voor Hillenius feiten zijn, waaraan niet te tornen valt. Wie de evolutie als feit aanvaardt, spreekt daarmee zijn vertrouwen in het menselijk kenvermogen uit. Het is, dunkt me, niet nodig te benadrukken, dat dit vermogen feilbaar is. Desalniettemin blijkt het mogelijk belangrijke zaken als de evolutie vast te stellen. Wanneer men nu het menselijk kenvermogen onderzoekt in verband met het aantonen van de evolutie, ziet men die functie ruimer dan wanneer men dat kenvermogen binnen het perspectief van de evolutie stelt: het eerste gezichtspunt leidt tot wetenschappelijke waarheid, het tweede ontneemt aan dat kenvermogen de reikwijdte waarvan men impliciet gebruik maakt.
Een tweede punt: er is sprake van een ‘steeds nauwlettender aanpassing aan de buitenwereld’. Een kwal heeft een primitief zenuwstelsel. De geschiedenis van de huidige kwallen is niet korter dan die van de mens - ook drie miljard jaar, zou ik denken -. De kwal is niet minder aangepast aan zijn omstandigheden dan de mens. Waarom is de kwal niet door de natuurlijke selectie gedwongen tot een meer gecompliceerd zenuwstelsel? Het lijkt mij duidelijk, dat het begrip ‘aanpassing’ hier een rol krijgt opgedrongen die het niet spelen kan.
Hillenius zegt - dat wordt mijn derde punt - dat de ontwikkeling ‘alleen maar te begrijpen is als een toenemende verfijning van het beeld dat we van de werkelijkheid hebben’. Als we dank zij de hersenen een beeld van de werkelijkheid zouden hebben, dan konden we dit beeld niet met de werkelijkheid zelf vergelijken en dus ook niet beoordelen, of er een toenemende verfijning is. Deze moeilijkheid is alleen op te heffen, als we uitgaan van de erkenning, dat we in principe op een of andere manier de mogelijkheid hebben om iets werkelijks, bijvoorbeeld de evolutie, zelf te bereiken.
Mijn laatste moeilijkheid betreft dat apparaat dat indrukken van de buitenwereld opvangt en verwerkt tot acties van het lichaam. Als de beschouwingen die Hillenius ten beste geeft, adequaat gekarakteriseerd zouden kunnen worden als activiteiten van zo'n apparaat, zouden zij mij geen klap meer interesseren. Denken geschiedt in de eerste persoon, namens een ‘ik’. Ik kan de belangwekkende feiten en theorieën die biologen ons over de evolutie voorzetten, niet zien als uitvloeisels van een soort aanpassing of van natuurlijke selectie. Welke biologische functie heeft de evolutieleer, welke de bioloog?
Nu zegt Hillenius ook, dat de natuurlijke selectie tot nog toe de beste verklaring is, zolang er geen betere bedacht is. Dat klinkt heel plausibel. Wetenschap is altijd voorlopig en voor verbetering vatbaar, denk je dan. Maar zal de wetenschap in de toekomst ooit de evolutie als feit schrappen? Als de beste verklaring nog verbeterd kan worden, dan is de verklaring onvolledig. En een onvolledige verklaring is geen verklaring. De natuurlijke selectie moet de evolutie kunnen verklaren, volgens de neodarwinisten. Daar zit het dogma. Portmann zei, dat we nog ver van de verklaring af zijn. De evolutie is ook een raadsel. Karel van het Reve heeft groot gelijk, als hij bezwaar maakt.
Heeft Hillenius dan de moeilijkheden niet afdoende beantwoord in zijn artikel Karel van het Reve over evolutie; duidelijke, begrijpelijke onzin? Ik meen van niet. Van het Reve stelt de giftand aan de orde en daarmee het algemene probleem, hoe twee of meer elementen die pas door hun samengaan een functie kunnen vervullen, elkaar door natuurlijke selectie treffen. Hillenius gaat op dit probleem niet in. Verder schetst Van het Reve, hoe de vogels volgens de evolutionisten aan hun vleugels komen. Hillenius denkt, dat Van het Reve deze evolutionisten uit zijn duim gezogen heeft of anders uit de Wachttoren opgediept. Maar geeft Hillenius dan aan, hoe het wel gebeurd is? Welnee, de geïnteresseerde lezer zoekt vergeefs.
Wat kan de bioloog over het vliegen zeggen? Aan een expositie over de evolutie ontleen ik het volgende.
‘De verovering van het luchtruim door de gewervelde dieren.
De reptielen hebben twee pogingen ondernomen om te leren vliegen. In beide gevallen betrof het boomdieren, die een mechanisme ontwikkelden om ter ontkoming aan vijanden uit bomen te kunnen springen zonder te pletter te vallen: 1) De pterosauria (van pteron = vleugel en sauros = hagedis) verlengden één vinger van de hand en spanden