en geeft ze aan haar kinderen die tevreden en vooral stilletjes beginnen te lurken.
‘Is het niet uitputtend om dat hele huis schoon te houden?’
‘Ik heb hulp. Het gaat best.’
‘Hoor je dat pap, ze heeft een hulp in de huishouding. Dat is nog eens wat. Je zou er jaloers van worden.’
‘Dacht jij dat ik achter in mijn tuin een geldboom had staan waaraan ik maar hoef te schudden om de guldens van de grond te rapen?’ zegt Alex nijdig.
‘Ik heb toch niets verkeerd gezegd.’
‘Natuurlijk niet. Ik zou alleen willen dat je me niet in vol gezelschap te kakken zet als een man die niet genoeg verdient om een huishoudhulp voor zijn vrouw en twee kinderen te kunnen bekostigen. Dat is alles.’
‘Niet boos zijn, Als je eenmaal promotie hebt gemaakt, dan nemen wij er ook een.’
‘Ik ben niet boos.’
‘Blij dat je weer goed bent.’
Vincent zet zijn tanden in zijn bovenlip, hij werpt me een veelbetekenende blik toe en neemt dan het risico heel vrolijk te zeggen: ‘Niet kibbelen kinderen. Het is veel te mooi weer voor een moeilijk gesprek.’
‘Dat is fijn. Blij dat te weten,’ antwoordt Irene snibbig en zij draait zich naar mij toe: ‘Wat ben je stil?’
‘Ja,’ valt Alex haar bij, ‘en bleek, ik herinner me je als iemand die niet om een woordje verlegen zat.’
‘Het spijt me, ik was er even niet met mijn gedachten bij.’
‘Je moet het verleden laten rusten,’ waarschuwt Alex me.
‘Die boodschap heb ik heus zelf wel ontvangen.’
‘Maak je niet druk,’ zegt Vincent glimlachend. ‘Verspil je intellect niet. Je bent vandaag toch niet in vorm.’
‘Ja, ze is erg intelligent,’ prevelt Irene. ‘Altijd geweest. De intelligentste van ons allemaal, maar als ik er niet was, wel erg somber. Dat is toch waar, dat moet je me nageven, ik verstond de kunst je op te vrolijken. Alleen was je somber, op het morbide af. Ben je blij dat je me nu weer om je heen hebt?’
Ik schenk haar een lieftallige glimlach, die zij met evenveel zoetheid beantwoordt. Het jongste kind zet het op een huilen, gooit zijn halfvolle flesje weg en balt zijn vuistjes. Irene neemt hem op schoot en duwt de speen in zijn geopende mondje. Dirkje zuigt zich aan de fles vast en sluit de ogen. Zijn zusje kijkt er aandachtig naar; ze overweegt ook een keel op te zetten. Ik voel me net een oudbakken paasbrood, niet gevuld met spijs, maar zo een in de vorm van een haas, waar ze een hardgekookt ei in de buik hebben gedrukt. Erg walgelijk. Ik zoek hulp bij Vincent, maar die kijkt naar de kiekendief die hoog in de lucht staat te bidden. Alex, dan maar, want mijn gedachten beginnen gevaarlijk te zweven. ‘Het is een fijn gezicht om jou bier te zien drinken,’ probeer ik.
‘Dat doet me genoegen, maar ik kan het ook heel goed laten hoor,’ zegt hij vertrouwelijk. ‘Eigenlijk zou ik wijn moeten drinken vanwege mijn carrière, maar ik vind 't zo'n onzin dat je alleen maar meetelt in de grote wereld als je verstand van wijn hebt.’ Hij begint geaffekteerd te praten: ‘Deze heeft een ontzettend ondeugende neus. Een hoog taninegehalte, die haalt het jaar tweeduizend wel... Binnenkort zal ik er ook aan moeten geloven,’ zucht hij. ‘Ik denk dat ik eerdaags een boekhandel binnen loop en er een boek over wijn koop. Dan kunnen ze niet van me denken dat ik een kerel zonder smaak ben.’
‘Je kunt beter blijven zoals je bent,’ adviseer ik. ‘Als je jezelf een andere persoonlijkheid wil aanmeten, loopt dat beslist verkeerd af.’
‘Neem je me nou in de maling?’
‘Tot op zekere hoogte neemt ze iedereen in de maling,’ merkt Vincent op. ‘Zij verstaat de kunst geen enkele kwestie echt serieus te nemen, de drinkgewoonten in de betere kringen al helemaal niet. Zij praat vriendelijk met je om haar nieuwsgierigheid te bevredigen.’
‘Tot op welke hoogte?’ vraagt Irene. ‘Ik heb er nooit bij stil gestaan dat Stella zo kon zijn. Volgens mij drijf je de spot met haar, want ik ken Stella als iemand met een gewillig oor. Ze heeft altijd aandacht voor je.’
‘Heb je er wel eens rekening mee gehouden dat het een verkeerd soort aandacht zou kunnen zijn?’ zegt Vincent vijandig.
Het is een uur later, de conversatie sleept zich landerig voort en Vincent is steeds zwijgzamer geworden, terwijl Alex over van alles en nog wat heeft zitten oreren. Zojuist heeft hij de voordelen van de zware motor in zijn nieuwe auto opgesomd. Mijn vragen zijn lafhartig; ik heb hem al die tijd naar de mond gepraat tot Irene plotseling mijn pols beet pakt.
‘Hé, niet zo schrikken!’ En iets zachter voegt ze er aan toe: ‘Beloof je dat je niet kwaad zult worden om wat ik zeggen ga?’ ‘Natuurlijk. Ik beloof het.’
‘Ik vind het wel moeilijk om te zeggen... maar in de buurt vinden wij dat jullie overhaast vertrek - na die zekere gebeurtenis die ik verder niet noemen zal - meer leek op een vlucht. Er gingen de wildste geruchten,