Hollands Maandblad. Jaargang 1988 (482-493)
(1988)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
BoomgaardAls ging nooit verloren
dit onbevangene: gretig
ruisend buigen voor wind,
duizendstelig prevelen
‘eindelijk, eindelijk’.
Gestreeld door de zomer
staan bomen weerloos
beloverd, loochenend
het groen van vorig jaar.
Spelen aardse duivels
eeuwig leven voor?
Verleid tot herhaling
als ging nooit verloren
wat valt. Om de dood
te ontkennen, oud zeer
in de grond gestampt.
Wellicht heeft een boom
geen weet wat hem
bespringt; is hij alleen
een leven winterhard, niet
groen, rest in aarde
onvindbaar: bomen zijn bedrog.
| |
NabestaanHond die onder aarde dwaalt
zacht gras als een vacht.
Altijd het licht, de wei te zien
waar niemand speelt, na leven
gras beeft. Wie vergeten raakt
groeit. Gebaren verdwijnen
als stam achter blad, verleden
ontluikt in bloei ongekend. Nu
draagt grond betekenis: elk
voorjaar voortgeplant, nabestaand.
| |
[pagina 41]
| |
RondElke maand is de maan vol
en even groot en rond.
De maan is moeder van de idee:
het Ding onkenbaar. Vol is zij
het enig voorbeeld van de cirkel,
onaantastbaar gaf zij ons
te denken en schiep daardoor
de rechte lijn. Een appel
is nooit zo rond, te eetbaar
bovendien.
| |
WijnZeg ja en alles spiegelt:
zeg ja. Twee glaasjes vol
klaarheid brekebeens staand
klinken samen vallend.
De scherven maken meer
spiegels voor licht, stralen
als mensen, gebroken eerst.
| |
Over zeeDe groene weiden
door grauw schuim geschrobd.
Drijvende dweilen
in het rond.
Hals over boeg
stuift opgepoetst vocht
iriserend
in het oog.
Koude zeepbel
des hemels staat van wind bol
blaast hijgend ons
in het ginds.
| |
[pagina 42]
| |
Nocturne à la TurnerTerwijl gedachten onder zeil
gaan, zoetenis op vleugels waart
van droomgespannen
avondlust, spanten kraken
en getouwen - hier het fluistert
ginds ze vliegen ziet
in schilderij electrisch
verdwaald bij de storm van kaarslicht:
subliem de haven
na tuimeling.
| |
Kwartet voor een cellistDe eerste vioolLiefde baart klank, geen omweg
van oor naar hand, stil voortgeplant
het zingende. In vergeten gebaren
geeft zich de geest der snaren.
| |
De tweede vioolLiefde's geest: van snaren muggendans,
een zwevende fantoomkolom
die nadert, instort, zuchtend.
In flarden haak je naar de droom.
| |
De altLiefde baart smart, mateloos gedeeld.
Stok schrijnt snaren, klagend beweeg
wordt wonder van zichzelf vervuld:
licht zingt, dat tralies verguldt.
| |
De celloLiefde is maat, ademend voortgaan
als zaaier: zonder omweg ontstaat
uit donkere voren bloei. Muziek
groeit elke hapering te niet.
|
|