Hollands Maandblad. Jaargang 1988 (482-493)
(1988)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||
I. InleidingZoals bij bijna alle begrip of onbegrip kan ook de causaliteit worden teruggevoerd op Aristoteles. In zijn zienswijze kon iedere gebeurtenis worden opgevat als een gevolg waarvoor een oorzaak de verantwoordelijkheid draagt. Iedere oorzaak heeft op zijn beurt altijd hetzelfde gevolg. Het voortschrijden van de tijd is dan weinig anders dan het afrollen van de causale ketting. Determinisme (d.i. de opvatting dat iedere opeenvolging van gebeurtenissen een noodzakelijke opeenvolging en de enig mogelijke opeenvolging is) ligt rechtstreeks in het verlengde van deze gedachtengang. De causaliteit heeft zich op een zodanige wijze in de westerse zielen gegrift, dat het waarschijnlijk maar beter zou zijn om het hele onderwerp als ontoegankelijk te beschouwen voor een kritische noot. Of het nu over economie, scheikunde, teleologie of samenlevingsopbouwwerk gaat, ieder leerboek vertelt uitvoerig waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Woorden als ‘want’ en ‘daarom’ keren iedere vijf regels terug. Een Hegeliaan-Marxist zal u het idee van de historische noodzaak verhelderen, zo ongeveer in de trant van: ‘Treurig natuurlijk, dat zovelen gemarteld en vermoord zijn, vervelend, maar ja, men moet dat in het historisch perspectief weten te plaatsen, als noodzakelijke elementen van een onafwendbaar historisch proces’. Vroeger vond ik deze gedachtengang pervers. Nu weet ik dat iedere cultuur haar eigen denkers kweekt en dus krijgt wat haar toekomt. In het midden van de achttiende eeuw publiceerde David Hume zijn An Enquiry Concerning Human Understanding, een boekje even beknopt als briljant. Hume wijst er onder meer op dat een bewering als ‘een hond heeft vier poten omdat het een viervoeter is’ geen oorspronkelijke oorzaakgevolg relatie aanduidt. Als je ‘vier poten’ door ‘vijf poten’ vervangt dan zou de zin een tegenspraak bevatten. Wiskundige stellingen zijn voorbeelden van beweringen die men niet kan ontkennen zonder op een tegenspraak te stuiten. Later zal ik hier nog op terugkomen. Met waarnemingsfeiten ligt het volgens Hume anders. Al ons redeneren over de feitelijke werkelijkheid is gebaseerd op oorzaak-gevolg relaties en die kunnen in eerste instantie uitsluitend door waarneming ontdekt worden. Hume maakte schoon schip met de traditionele verachting voor zintuiglijke waarneming en maakte daarmee de opkomst van de natuurwetenschap mogelijk. De opvattingen van Kant en Nietzsche zijn niet van een zo groot metafysisch belang als die van Hume. Vermeldenswaardig zijn ze als epistemologische curiositeiten. Voor Kant was ‘oorzaak en gevolg’ (net als ‘tijd’ en ‘ruimte’) een zogenaamd categorisch imperatief; een bouwsteen waar het menselijk denken zich niet van kan ontdoen. Een opeenvolging van gebeurtenissen zonder causaal verband zouden we volgens Kant niet eens kunnen registreren. In Jenseits von Gut und Böse en Die Wille zur Macht betoogt Nietzsche dat ‘oorzaak en gevolg’ een drogbeeld is dat ingang in ons denken heeft gevonden via de misleidende structuur van de Indo-Europese talen. De zinsstructuur in de meeste Indo-Europese talen is: onderwerp-werkwoord-lijdend voorwerp, het altijd aanwezig zijn van een onderwerp suggereert dat er een ‘dader’ is voor iedere ‘daad’. Deze opvatting is gerechtvaardigd in zinnen als ‘Jan doet het licht aan’, maar niet in een bewering als ‘de bliksem flitst’Ga naar voetnoot*. Bliksem is in wezen een onscheidbaar fenomeen, maar dit taalgebruik suggereert anders, namelijk dat het de bliksem vrij zou staan om iets anders te doen dan te flitsen. Ontwikkelingen in de natuurkunde in deze eeuw hebben Nietzsche's inzichten op charmante wijze gecomplementeerd. Bij de beschrijving van de materie op atomair | |||||||
[pagina 4]
| |||||||
niveau heeft men zich definitief moeten ontdoen van de gedachte dat er een oorzaak is voor iedere gebeurtenis. Neem, bijvoorbeeld, een Jodium 131 atoom en observeer het voor 8 dagen. Herhaal dit experiment een flink aantal malen. Het meest waarschijnlijke resultaat is dat in 50% van de experimenten het atoom intact is gebleven en dat in de andere 50% het atoom uiteen is gevallen. Volstrekt identieke beginsituaties kunnen dus leiden tot radicaal verschillende eindsituaties. Met andere woorden, het einde van de causaliteit en de definitieve nederlaag van het determinisme. Er is nog gepoogd de schijnbare willekeur van de materie te elimineren met behulp van zogenaamde ‘verborgen variabelen’, hetgeen voor ons atomair-verval-experiment zou betekenen dat de beginsituaties van de observatie verschillend waren maar termen van variabelen die we (nog?) niet kunnen waarnemen. Ik beschouw het als een der mijlpalen van de natuurwetenschap in deze eeuw dat het bewijs is geleverd dat een deterministische verborgen-variabelen-theorie het verloop van bepaalde experimenten niet kan beschrijven (of je moet wilde veronderstellingen gaan maken als dat ver van elkaar opgestelde meetapparaten elkaar sneller dan het licht informatie overseinen en dat wij die signalen niet kunnen onderscheppen; deze globale-samenzwering-van-meetapparaten-theorie doet m.i. de intuitie meer geweld aan dan de stochasticiteit van de quantummechanica). Goed onderbouwd gokken is alles wat we kunnen doen met betrekking tot het gedrag van elementaire deeltjes. Willekeur is in de aard der materie. | |||||||
II. Botsen met HumeEen van de scherpere inzichten van het logisch-positivisme betreft de wiskunde, die zou bestaan uit niets dan geavanceerde tautologieën. Iedere stelling is weinig anders dan een enigszins gecompileerde herformulering van de axioma's. De onderstaande figuur is bedoeld ter verheldering van wat A.J. Ayer en zijn volgelingen precies bedoelen.
fig. 1
De Euclidische meetkunde is gebaseerd op 5 axioma's, dit zijn de beweringen die men zonder verdere discussie voor waar houdt. 1, 2, 3, 4 en 5 geven de axioma's aan, a, b, c, d en e staan voor de stellingen die men logisch kan afleiden. De stellingen zijn weinig anders dan tautologische permutaties van de axioma's. Ayer benadrukt dat wanneer men 1, 2, 3, 4 of 5 laat vervallen als axioma en in plaats daarvan een stelling op weloverwogen wijze als axioma kiest, dat het vervallen axioma weer kan worden afgeleid in de vorm van een stelling. Het streven is om een zo veelomvattend mogelijke theorie te creëren met een zo klein mogelijk aantal axioma's, en verder om, als axioma's, die beweringen te selecteren die zoveel mogelijk ‘vanzelfsprekend’ zijn. Het is moeilijk zich ervan bewust te blijven bij het bedrijven van wiskunde, maar wiskundige stellingen hebben geen enkele synthetische waarde in de zin dat ze nieuwe kennis formuleren. Dit is echter precies de reden dat wiskunde toepasbaar kan zijn. Als de axiomatische invoer gerelateerd kan worden aan empirisch materiaal, dan is ook iedere stelling van toepassing op dat empirisch materiaal. In het geval van de Euclidische meetkunde ligt zulks voor de hand: de driedimensionale Euclidische ruimte is hetgeen waarin de mens zich voorstelt te functioneren. Een in principe volkomen abstract bouwsel van beweringen en afgeleide beweringen wordt hiermee tot het kader voor de beschrijving van kogelbanen en gyroscopen. Ook in ons computertijdperk is de stelling van Pythagoras, het drie-vier-vijfje, nog altijd de beste vriend van iedere timmerman. In de natuurwetenschappen is originaliteit en ingenieusiteit vereist om een aantal observaties zodanig te beschrijven dat wiskunde erop van toepassing kan worden gebracht. In de uiteindelijke geaxiomatiseerde vorm van een theorie is het afleiden van de stellingen een algoritmisch proces. Een van de meest imposante bolwerken uit de mathematische fysica is de algemene relativiteitstheorie. Over de meest doelmatige axiomatisering wordt nog altijd marginaal getwist, maar in grote lijnen is de theorie gestructureerd zoals in fig. 2 aangegeven.
Voor een of ander superlogisch brein zou het onmiddellijk duidelijk zijn dat de periheliumverschuiving van Mercurius een noodzakelijke implicatie is van geldigheid van het equivalentieprincipe en de Lorentz-transformaties in de niet-Euclidische ruimte. Als het niet zo zou zijn zou de wereld een tegenspraak bevatten. | |||||||
[pagina 5]
| |||||||
fig. 2
Een wiskundig afgeleid verband is geen causale relatie, maar altijd een logische equivalentie. De linker- en rechterzijde van een vergelijking geven nooit een causaal verband aan. Tot aan het einde der tijden zal er waarschijnlijk wel in alle talen gesproken worden over ‘de kracht die de versnelling veroorzaakt’. Maar Newton's tweede hoofdwet (F=ma; kracht=massa x versnelling) is over het algemeen juist de definitie van kracht. Kracht is een volkomen abstract begrip, de enige manier waarop ze waargenomen kan worden is via de beweging die ze zogenaamd ‘veroorzaakt’. De zinsnede ‘een gescheiden man is een ongetrouwde vrijgezel’ bevat een dubbele stijlfout. Het afleiden van zaken als de periheliumverschuiving is al gauw een Nobelprijs waard. Waar het op aankomt is de verschijningsvorm. Hij die z'n tautologieën het best als diepzinnigheden weet te vermommen zal gevierd worden als de grootste denker. De klasse van causaliteits-beweringen die een tegenspraak zouden inhouden indien ze onwaar zouden zijn, zal ik van nu af aan analytisch noemen. Hume herkende deze klasse reeds en beschouwde zulke beweringen als zinledig. Waarde hechtte hij aan de zogenaamde synthetische claims, die gebaseerd zijn op waarnemingsfeiten. Z'n belangrijkste voorbeeld betreft het botsen van een biljartbal tegen een tweede stilstaande biljartbal. ‘The mind can never possibly find the effect in the supposed cause by the most accurate scrutiny and examination. For the effect is totally different from the cause, and consequently can never be discovered in it. Motion in the second billiard is quite a distinct event from motion in the first, nor is there anything in the one to suggest the smallest hint of the other’. ‘May not both balls remain at absolute rest? May not the first ball return in a straight line or leap off from the second one in any line or direction?’ Met andere woorden, Hume meent zich een ander verloop van de gebeurtenissen te kunnen voorstellen zonder op een tegenspraak te stuiten. Hume's voorbeeld, echter, is niet helemaal zuiver. Het verloop van een botsing van twee biljartballen wordt volledig beschreven door de wettenGa naar voetnoot* van energiebehoud en impulsbehoud. De alternatieve gang van zaken zoals Hume zich die voorstelt in het tweede citaat in de vorige alinea is in strijd met de wet van impulsbehoud. De wet van impulsbehoud is geen toevalligheid van de natuur, die we haar door scherpzinnig waarnemen hebben kunnen ontfutselen (dit is de indruk die achterblijft bij veel middelbare scholieren). Ook over de meest efficiënte axiomatisering van de klassieke mechanica is men het nog altijd niet eens. Maar de eis dat een experiment herhaalbaar moet zijn (m.a.w. de manier waarop de snelheden van na de botsing gerelateerd zijn aan die van voor de botsing is onafhankelijk van de tijd en de plaats van uitvoering van het experiment, iedereen kan het dus altijd en overal doen) en de eis dat de ballen op dezelfde manier moeten botsen als het experiment wordt uitgevoerd op een varende boot op een deiningloze zee (de zgn. Galilei-invariantie) impliceren de wet van impulsbehoud in haar klassieke vorm. De alternatieve manieren van botsen die Hume zich in het citaat voorstelt zijn logisch equivalent aan het zich voorstellen dat identieke beginsituaties tot verschillende eindsituaties kunnen leiden. Ondanks de logische equivalentie schijnt het mij toe dat het omverwerpen van de herhaalbaarheid moeilijker voor het voorstellingsvermogen is dan het omverwerpen van een behoudswet. | |||||||
[pagina 6]
| |||||||
Het voorstellingsvermogen is een slechte gids voor een denker. Als een zoektocht naar menselijk begrip als een Odyssee is, dan is het voorstellingsvermogen als een Sirene. Er valt een inconsistentie te ontdekken in Hume's gedachtengang. Hij betoogt dat men het experiment moet uitvoeren om te weten te komen hoe de biljartballen botsen. Maar zonder het herhaalbaarheidscriterium is het doen van een experiment net zoiets als het gooien van een dobbelsteen. Het rapporteren van een experiment dat anderen niet kunnen overdoen is zoiets als getuigenis afleggen dat je iemand over water hebt zien lopen. Wat blijft er in dit licht bezien dan over van Hume's ‘synthetische causaliteit’? Met het herhaalbaarheidscriterium selecteert men een bepaalde klasse van verschijnselen als toegankelijk voor onderzoek door experiment. Vervolgens wordt diezelfde herhaalbaarheid opnieuw geformuleerd als een ‘wet’ die de gebeurtenissen beschrijft. Dit heeft niets te maken met ‘ontdekking’ of enige vorm van synthetische causaliteit. De opgedane kennis is net zo a priori en analytisch als de ontdekking dat vrijgezellen ongetrouwd zijn. Zoals reeds uiteengezet: er zouden twee soorten causaliteit-beweringen bestaan. De beweringen die op een wiskundig verband berusten zijn zinledig. Ook al is de betrokken wiskunde nog zo gecompliceerd, ze zeggen net zoveel als ‘ongetrouwd zijn veroorzaakt vrijgezellendom’. Ze zeggen niets over het functioneren van de wereld. Hume presenteerde z'n botsende biljartballen als een voorbeeld van ‘echte’ (synthetisch & a posteriori) causaliteit. Het was klaarblijkelijk een wat ongelukkig voorbeeld. Maar bestaat er dan in het geheel geen synthetische causaliteit? A.J. Ayer citeert uit Hoofdstuk 2, deel 5 van Hume's An Enquiry Concerning Human Understanding: ‘For if causality were a logical relation, then the contradictory of every true proposition which asserted a causal connection would be self-contradictory. But it is allowed even by those who maintain that causality is a logical relation that propositions which assert the existence either of general or of particular causal connections are synthetic. In Hume's phraseology, they are propositions concerning matters of fact. And we have shown that the validity of such propositions cannot be established a priori, as Hume himself made clear. “It implies no contradiction,” he says, “that the course of nature may change, and that an object, seemingly like those which we have experienced, may be attended with different or contrary effects. May I not clearly and distinctly conceive, that a body, falling from the clouds, and which in all other respects resembles snow, has yet the taste of salt or feeling of fire? Is there any more intelligible proposition than to affirm, that all the trees will flourish in December and January, and decay in May and June? Now whatever is intelligible, and can be distincly conceived, implies no contradiction, and can never be proved false by any demonstrative argument or abstract reasoning a priori”. Here Hume is supporting our contention that it is only by experience that the validity of synthetic propositions can be determined. Propositions which cannot be denied without self-contradiction are analytic. And it is to the class of synthetic propositions that those which assert causal connection belong.’ Ayer komt heel erg dicht bij de bewering ‘de zomer veroorzaakt het bloeien van de bomen’ en de vaststelling dat het hier om een oorzakelijk verband gaat. Maar bloeiende bomen zijn een attribuut van de zomer, net zo goed als de zomerbloesem een attribuut van een boom is. Als ik aan een platonische zomer zou geloven dan zouden boombloesems zeker deel uitmaken van de ‘essentie’ van ‘zomer’. Als mijn voorstellingsvermogen enige vrijheid vergund zou wezen, dan zou ik mij heel wel een indianenstam kunnen indenken in de taal waarvan ‘zomer’ iets zou zijn als ‘hetseizoen-waarin-de-bomen-bloeien’. De bewering die ik in de vorige alinea aan Ayer wilde opdringen, zou dan een tautologie zijn. Maar het is een tautologie van een type dat enigszins verschilt van het ongetrouwdevrijgezellen type. Het neigt meer in de richting van: ‘De zwaartekracht veroorzaakt het van de boom vallen van de appel’. Maar dat is onzin, want zwaartekracht IS het van de boom vallen van de appel. Het woord ‘zwaartekracht’ is de linguistische paraplu, waaronder men al het trekken van massa aan andere massa heeft ondergebracht. John Wisdom is de filosoof die bekend is geworden omdat hij graag de psychiater wilde zijn voor al z'n collega-filosofen. Hij ziet de wereld als een verzameling van objecten en attributen die noodzakelijkerwijs gecategoriseerd moeten worden ter wille van een bruikbare taal. In zijn visie is ‘zomer’ de naam waaronder een verzameling attributen wordt opgesomd (langer daglicht, hogere temperaturen, muggen en ... boombloesems). Deze verzameling overlapt een gedeelte van de verzameling van ‘boom-attributen’ (verti- | |||||||
[pagina 7]
| |||||||
caal, vertakkend, van hout en... bloeit in de zomer).
De wereld volgens John Wisdom: De doorsnede van de twee verzamelingen van attributen staat voor het feit dat bomen in de zomer bloeien.
De vermeende synthetische causaliteit is weinig anders dan een eigenaardigheid van de categorisering, ze bevat meer informatie over de structuur van de taal dan over de structuur van de wereld. Maar hoe zit het dan, bijvoorbeeld, met het verband tussen het roken van sigaretten en het krijgen van longkanker? Tot ongeveer 30 jaar geleden vermoedde niemand dat er een correlatie bestond. Inmiddels staat vast dat roken en longkanker elkaar neigen op te volgen als de tijd verstrijkt. De verzameling attributen ‘sigaretten roken’ en de verzameling attributen ‘longkanker’ waren tot ongeveer 30 jaar geleden volkomen gescheiden. Toen er een aantal gegevens statistisch werden geordend en in grafieken werden uitgezet bleek dat roken en longkanker aan elkaar gecorreleerd waren. Het feit werd algemeen bekend en de betekenissen van ‘kanker’ en ‘sigaretten’ veranderden in zekere zin. Wisdom's categorieën verschoven en overlapten. De correlatie van zomer en boombloesems was iets waar de mensen zich waarschijnlijk al van bewust waren bij het allereerste ontstaan van taal. Het gereedschap om de bewering ‘de zomer veroorzaakt het bloeien van de bomen’ tot een tautologie te maken was dus reeds voorhanden in de steentijd. Het vergde enig laboratoriumwerk om de mens het verband tussen roken en kanker aan te tonen. De taal, echter, achterhaalt snel wat eens een openbaring was. ‘Kankerstokken’ en ‘grafpalen’ zijn nieuwe synoniemen voor sigaretten en de bewering ‘kankerstokken veroorzaken kanker’ klinkt alweer als een tautologie. Een strikte definitie van een algebra is ‘een symbolentaal voor het beschrijven van bewerkingen op elementen uit een bepaalde verzameling’. Een bewerking kan diadisch zijn, dat is als het doen van de bewerking de invoer van twee elementen vereist. Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen zijn diadische bewerkingen op de verzameling van rationele getallen. In ruime zin genomen zou je de taal als een algebra kunnen zien, de elementen zijn woorden en de bewerkingen vormen de grammatica. In de wiskunde is ieder begrip of ‘primitief’ (d.i. ongedefinieerd, maar ongedefinieerde begrippen zijn minimaal in aantal en ondubbelzinnig, bijvoorbeeld: punt, lijn, =) of gedefinieerd in termen van primitieve begrippen. In taal ligt het wat minder rechtlijnig. Iemand zou een woordenboek kunnen samenstellen, waarin hij begint met pakweg driehonderd woorden die hij niet definieert en vervolgens de betekenissen van alle andere woorden in deze driehonderd uitdrukt. Maar dat wil nog niet zeggen dat het ook zo functioneert. De Wisdom-tekeningetjes illustreren dat betekenissen samenhangen en overlappen op onoverzichtelijke wijze, bovendien kunnen ze ook nog van persoon tot persoon verschillen. Tussen de vaagheid van de taal en de striktheid van de zuivere wiskunde ligt een wijd spectrum. Natuurwetenschappen doen inspanningen om observatiemateriaal van het taaluiteinde naar het tegenoverliggende wiskundeuiteinde van het spectrum te brengen, een klus die geklaard is wanneer men een theorie in geaxiomatiseerde vorm heeft gebracht. In de oversteek van het spectrum is de natuurkunde het meest succesvol geweest. Chemie en Biologie zijn gestadig onderweg. Menswetenschappen zijn nog altijd in het stadium van het inventariseren van de observaties en het kibbelen over de terminologie. Toegegeven moet worden dat de progressie die een wetenschap maakt in de oversteek van het spectrum natuurlijk niet alleen afhangt van de competentie van de betrokken wetenschappers, de aard van het bestudeerde materiaal speelt ook een rol. Taalgebruikers wisselwerken op een gecompliceerdere wijze dan biljartballen. Zolang woordspeling mogelijk is bevat de bestudering van woordspelers een element van woordspel. Een wetenschappelijk model bestaat geheel of gedeeltelijk uit een verzameling vermeende causaliteiten. Zoals ieder model een plaats in het spectrum heeft, zo valt ook iedere causaliteits-bewering ergens in het spectrum tussen logische equivalentie en sy- | |||||||
[pagina 8]
| |||||||
nonimiteit. Een causaliteits-bewering kan tijdelijk een openbaring zijn als ze zich aan de rand van de taalontwikkeling bevindt, zoals dus de correlatie tussen roken en longkanker. Maar als iedereen doordrongen is geraakt van de betekenissen ‘grafpaal’ en ‘kankerstok’, dan is de beweerde causaliteit weinig anders dan een synonimiteit. Ieder vermeend oorzakelijk verband heeft een plaats in het spectrum. Aan het ene eind van het spectrum hebben we de op wiskunde gebaseerde beweringen: hun ontkenning zou een tegenspraak impliceren, ze bevatten analytische kennis, tautologieën zeggen niets over het functioneren van de wereld. De zogenaamde synthetische oorzakelijke verbanden staan aan het andere eind van het spectrum, ze zeggen twee keer hetzelfde, maar formuleren het verschillend. Eigenaardigheden van de taal bevatten geen synthetische kennis over de wereld. Filosooftherapeut Wisdom betoogt dat de manier waarop de taal de wereld categoriseert min of meer mobiel is. Met andere woorden, de voornoemde categorieën veranderen van vorm en omvatten verschillende attributen en objecten op verschillende tijdstippen. Dit is misschien waar voor de overgrote meerderheid van de categorieën, maar ‘oorzaak’ en ‘gevolg’ liggen stevig verankerd, het zijn tegelijkertijd de bewegingsconstanten en de gemeenschappelijke noemers voor alle andere categorieën. | |||||||
III. Causa suiDe hoofdrolspelers in de Ilias en de Odyssee beredeneren hun handelen niet of nauwelijks. Er staat nooit iemand stil om de mogelijke uitwerkingen van de verschillende mogelijke handelwijzen tegen elkaar af te wegen. Niemand, die ooit poogt te ontdekken hoe de wereld in elkaar zit en probeert zich een voorstelling te vormen van zijn eigen rol in dat geheel. De wereld ‘gebeurt’, goedschiks of kwaadschiks. De indruk die achterblijft is dat de personages automaten zijn, geprogrammeerd om een bepaalde ‘respons’ op een bepaalde ‘stimulus’ te geven. Het beredeneren van de gang van zaken en het inzicht dat mensen dingen kunnen laten gebeuren of niet gebeuren kwam pas later en kreeg de overhand met Plato en Aristoteles. Het Westerse Christendom heeft z'n wortels in het Jodendom en het Romeinse rijk. Het Oude Testament beschrijft een reeks gebeurtenissen met een duidelijk begin (Genesis) en een duidelijk eind (de komst van een Messias). Ieder verhaal is een les, en iedere les is een stap in de richting van de uiteindelijke verlossing. In het hele boek is er niemand die ook maar een vinger beweegt zonder daar een welomschreven doel mee in gedachten te hebben en ieder natuurfenomeen is een handeling van de kant van God. De tijd is een rechte lijn door de ruimte, een opeenvolging van handelingen met een doel; een keten van oorzaken met gevolgen. Een handeling met een doel, een oorzaak met een gevolg. De doctrines hebben de westerse ziel volledig geannexeerd. Iemand die een paar ellendige jaren heeft gehad, zal toch niet zelden zeggen: ‘Ach, misschien dat 't het allemaal wel waard was, ik heb ervan geleerd, ik zou het misschien toch niet hebben willen missen’. Leed is in principe dragelijk (zelfs Nietzsche geloofde dat er een verheffende en louterende werking van uitging), maar lijden zonder een doel kan de mens niet. Stervenden zoeken vaak wanhopig naar de redenen (de onderliggende intentie) van hun lijden en vinden veelal grote troost in de bevestiging dat hun bestaan een constructieve bijdrage aan de tijdruimte is geweest. Het is eerder een cultuurverschijnsel dan iets algemeen menselijks. Boeddhisten en Hindoeisten geloven dat de wereld zichzelf iedere zoveel triljoen jaar weer herhaalt. De tijd als een cirkel door de ruimte. Bijdragen aan de tijdruimte hebben in deze visie geen tijdloze waarde meer. 't Geeft niet hoe hard je op je huiswerk zit te zwoegen; eens in de verre toekomst zal je daar weer zitten met dezelfde berg ongedane arbeid. In Europa werd God na de middeleeuwen langzamerhand wat minder belangrijk en ging het mensdom temperaturen van vloeistoffen meten. In de interpretatie van de wereld trad een accentverschuiving op: van een handeling-doel naar een oorzaak-gevolg formalisme. Niets wezenlijks veranderde, slechts het linguistische jasje. Hegel en Marx geloven in historische noodzakelijkheid, determinisme en een uiteindelijke verlossing in het communistische luilekkerland. ‘Das Kapital’ is het Oude Testament, maar zodanig herzien dat ook degenen die een boekhouddiploma hebben gehaald in plaats van naar de zondagsschool te gaan het kunnen begrijpen. Door de eeuwen heen is het verschijnsel ‘onweer’ in Europa op de volgende wijzen bezien:
De beweringen onder 1, 2 en 3 zijn in die volgorde gehouden voor de ‘verklaringen’ of de ‘oorzaken’ van onweer. Meer dan | |||||||
[pagina 9]
| |||||||
dan wat dan ook zijn het natuurlijk ‘metaforische weergaven’ van het fenoneem onweer, of ‘modellen’ zoals wetenschappers het waarschijnlijk zouden zeggen. Modellen hebben niets te maken met oorzaken. Een discussie over het waarheidsgehalte van elk van de modellen is een discussie over gelijkenis; een vergelijkend overzicht van sensedata. Ieder model is geboren uit een vurig verlangen het onweer te zien als de realisatie van een onderliggende intentie of oorzaak. De gedachte dat de bliksem willekeurig toeslaat is ondragelijk.
Het vergt moed om de wereld net zo te zien als de quantumfysicus het atoom ziet en zoals Rinus Michels een voetbalwedstrijd ziet. |
|