Hoewel haar Engels perfekt was, had ik, vooral over de telefoon, moeite er afzonderlijke woorden en zinnen uit te halen. Misschien kwam dat ook wel doordat haar kindstaal een kliktaal is, klikken waarvoor in het Engels geen emplooi is.
Ngogo was hoofd van een ontwikkelingsorganisatie voor de ‘boys’, de ex-combattanten uit de bevrijdingsoorlog. Slim en praktisch als ze was, had ze al gauw de weg naar mij en mijn bureau gevonden als mogelijke donor voor hulp, en zo maakten wij lange tochten door de binnenlanden, John de chauffeur voorop en wij met z'n tweeën achterin.
‘Toe, alsjeblieft, klik nog eens voor me. Nog één keer’.
Ze lachte mij uit, maar toch kwam het, klik klik van een springerige tong in haar half geopende mond. Hoe jaloers was ik, toen ik haar op een partijtje tegenkwam met twee van mijn blanke collega's aan haar voeten, vol verwachting opkijkend naar Ngogo's klik. Ik was zo blij, toen ze even later op mij af kwam en mij vol op de mond kuste, al wist ik dat dit daarginds heel normaal is bij begroeting en afscheid.
‘Go go’, stond op de twee groene bordjes die een wegwerker omhoog hield om ons door te laten.
‘Zie je wel’, zei ik, ‘je wordt overal verwacht en begroet’.
Ze stompte me in de ribben en bladerde luchtig door een nummer van het Hollands Maandblad dat naast me op de bank had gelegen. Ze las een stukje voor. Onder veel komisch keelgeschraap en gerochel, en met een zware dreigende intonatie kwam onze taal nogal onheilspellend over. De taal van De Boer, die ze nog had geleerd in Zululand voordat zij daar met haar ouders was weggetrokken.
Wij bezochten dus de projekten, waar ze mij als Comrade introduceerde. Wij liepen door maisvelden, door veekralen en varkensstallen temidden van de boys die over het algemeen nogal een gemelijke, sombere indruk maakten. Het moet inderdaad niet zijn meegevallen, de overgang van groot en meeslepend leven met een kalashnikov in de vuist naar het stille ploeteren op een farm.
Na afloop van de bezichtiging werd doorgaans een vergadering gehouden, in de schaduw van bomen, geleid door Ngogo achter een aangesleept tafeltje. Zij deed dat met veel overtuigingskracht, een Zulu-prinses tussen haar volk. Ik was trots op haar en niet minder op mijzelf en ik voelde mij bijna een van de boys. Een enkele keer werd er gelachen, soms waren ineens alle ogen op mij gevestigd, vol verwachting, deze vriendelijke sinterklaas uit verre streken.
Zo hartelijk Ngogo kon zijn, zo koel ging het er toe als haar man in de buurt was. Deze gold als een blankenhater en zijn hautaine, verveelde houding tegenover ons gaf daar wel blijk van. Bovendien stond z'n zorgvuldig onderhouden Lenin-sikje mij niet aan. Zo'n sik was in die tijd in zwang bij de antiimperialisten en anti-kapitalisten. Na afloop van een diner waar aan zijn tafeltje stevig scheen te zijn gedronken, zagen wij deze man van Ngogo, David, in de dronken rol van een sergeant majoor tegenover mijn Zweedse collega als gemeen soldaat. Op Neer Op Neer, schreeuwde David met glinsterende ogen en de Zweed, bekend om zijn progressieve instelling, popte op en neer en heen en weer, puffend en met een beate lach op zijn blonde, zwetende gezicht. Noch in zwart-wit relatie, noch in wit-zwart was dit om aan te zien. te zien.
Dat het tussen Ngogo en mij zo ordelijk is gebleven, komt afgezien van allerlei andere gevoelens en overwegingen, ook wel door die man van haar. In die mooie open stad van de jacaranda, bougainville en flametree zijn ook wonderlijke dingen gebeurd. Een paar weken voor ons vertrek was daar in vroege ochtenduren het lijk gevonden van onze latijnse kennis José, in de bosjes van een van de villawijken. Hij bleek in elkaar geslagen en verminkt met een van z'n eigen golfclubs die achterin zijn auto hadden gelegen. Niets was gestolen, zijn grote Mercedes stond er nog en ernaast dus José, alleen in z'n onderbroek gehuld. De dag tevoren had ik nog met hem getennist, maar dat gaat altijd zo. Bijna iedereen heeft nog kort tevoren met het slachtoffer gedineerd, getennist of in het algemeen gesproken. Wij willen wel bij de laatste stappen van de overledene zijn geweest, zo vlak bij het einde maar toch net op veilige afstand, wij. Ons zal het niet gebeuren. Wat het allemaal nog onbegrijpelijker maakte was dat José zo voor voorspoed en geluk geboren leek. Lang, donker, zich bewegend met een wat luie gratie, leek hij zo uit een Velazquez te zijn weggestapt, voor een tijdje in bruikleen afgestaan aan onze tijd. Maar waarom hem op zo'n gruwelijke manier teruggehaald? Zo verminkt en in z'n onderbroek?
‘Empezados’, zei José, als hij opstond, een beetje traag, om naar de tennisbaan te gaan. ‘Laten wij beginnen’, betekent dat, maar het ‘Empezados’ van José klonk dramatischer, zeker achteraf.
Terug naar de kleine dood, die van Rusty. Toen ik terug was van kantoor, was het gebeurd. Rozen van Emmy lagen op het graf