Hollands Maandblad. Jaargang 1988 (482-493)
(1988)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Een vorm van therapie
| |
[pagina 36]
| |
education, of learning how to walk, sit down, reach for a book, open a door, in a new, but only very subtle way. (As Shaw put it, “Alexander calls upon the world to see a change so small and so subtle that only he can see it”). Aldous became convinced that Alexander had made a very important, in fact an essential discovery.’Ga naar eindnoot2.) Sybille Bedford moet duidelijk niets hebben van Alexanders invloed op Huxley. Zij laat in haar biografie van Huxley niet alleen haar opvatting over Alexander door een minachtend toontje blijken, zij verdraait ook feiten of laat onjuistheden in haar tekst ongecorrigeerd. Alexander kwam bijvoorbeeld niet uit Australië, maar van Tasmanië (dit is overigens een vaak gemaakte fout bij het schrijven over Alexander!); de titel van Alexanders tweede boek is niet Creative Conscious Control maar Constructive Conscious Control of the Individual, en de titel van Alexanders vierde boek is niet The Universal Constant of Living maar The Universal Constant in Living. En de opmerking van Shaw over Alexander was in het geheel niet sarcastisch bedoeld (zoals uit Bedfords woorden zou moeten blijken), maar veeleer ironisch (uiteindelijk was Shaw een overtuigd leerling van Alexander!). Toch is de laatste zin uit bovenstaand citaat van Bedfords biografie van Aldous wel waar: Huxley was zéér onder de indruk van hetgeen hij leerde van Alexander, zozeer zelfs dat hij niet alleen een nieuw personage in Eyeless in Gaza introduceerde - een zekere Miller - maar ook in latere werken nog aandacht aan Alexander en zijn ‘techniek’ besteedde. Het is daarom van belang de man Alexander eens nader te bezien.
Alexander werd op 20 januari 1869 te Wynyard op het westelijk deel van het down under eiland Tasmanië geboren. Hij was de oudste van acht kinderen van John Alexander, boer, en Betsy, de dochter van een plaatselijk magistraat. De familie Alexander woonde op een uitgebreid grondbezit dat begrensd werd door de zeestraat tussen Tasmanië en Australië en de Inglis-rivier. Tijdens zijn kinderjaren was Matthias een ziekelijk kind. Hij was op school tamelijk recalcitrant. Zijn schoolmeester gaf hem 's avonds bijlessen. Na verloop van tijd verliepen deze avondlijke lesuren zo goed, dat de schoolmeester met plannen rondliep Matthias (de jongen liet zich bijna nooit Frederick noemen, maar gebruikte zijn tweede naam, in nagedachtenis aan zijn grootvader die ook Matthias heette) voor te bereiden op het schoolmeester-vak. Maar tot zijn teleurstelling ging zijn pupil na de schooltijd werken bij een tindelvingsfirma. Dat was in het jaar 1885. In zijn vrije tijd studeerde Alexander account-kunde. Zijn grote belangstelling ging uit naar het zichzelf viool leren spelen en naar amateurtoneel. Een deel van zijn inkomsten uit verschillende baantjes bij de tinmijn legde Matthias opzij. Op zijn negentiende kon hij de oversteek van Tasmanië naar de dichtstbijzijnde grote stad op het vasteland van Australië, Melbourne, betalen. In Melbourne, waar hij woonde bij een oom en tante, draaide hij zijn geld in een rap tempo door. Hij nam lessen in drama en viool, bij de beste leraren. Van lieverlee moest hij allerlei baantjes aannemen om zijn tamelijk Bourgondische levenswijze te kunnen volhouden. In Melbourne nam hij de beslissing om van zijn hobby, het voordragen uit werken van grote (toneel-)schrijvers, zijn beroep te maken. Hij had succes, verdiende behoorlijk, maar hij kreeg last van zijn keel. Heesheid overviel hem op de planken. Vrienden maakten hem erop attent dat hij tijdens het reciteren en declameren hoorbaar ‘lucht naar binnen zoog’ aan het eind van zinnen. Zijn ademhaling was hoorbaar voor zijn publiek, een smet op het blazoen van zijn professionele aanspraken. Om van zijn moeilijkheden met stem en keel verlost te worden, consulteerde hij een arts. Rust op doktersadvies bevrijdde hem weliswaar van zijn heesheid, maar zijn onzekerheid op de planken vergrootte zich totdat op zekere dag zijn stemgeluid geheel wegviel. De dokter wist geen verklaring. ‘Very well’, besloot Alexander het consult, ‘if that is so, I must try and find out for myself’.Ga naar eindnoot3.) Hij ging nu in de weer met spiegels, om uit te vinden wat hij met zichzelf deed tijdens het reciteren en declameren. Hij ontdekte dat zijn moeilijkheden verdwenen wanneer hij zijn stem ‘normaal’ gebruikte, maar weer verergerden wanneer hij zich theatraal gedroeg. Hij was geneigd zijn hoofd achterover te kantelen tijdens het reciteren en zijn strottenhoofd naar beneden en in de (keel-)diepte te trekken, om zo (hoorbaar) lucht aan te zuigen tijdens het ademhalen. Hij ontdekte dat zijn moeilijkheden ook te maken hadden met de neiging om zijn borst te heffen, én met de neiging zijn lichaamsgestalte te verkleinen. Uit dit geheel van (in spiegels waar te nemen) feiten kon Alexander geen andere conclusie trekken dan dat hij zijn lichaamals-geheel verkeerd gebruikte tijdens het voordragen en dat het ‘verkorten’ van zijn lichaamsgestalte met de problemen van zijn | |
[pagina 37]
| |
stem en keel samenhing. Op allerlei manieren probeerde hij zijn lichaam te ‘verlengen’, en zijn hoofd in een positie ‘naar voren en omhoog’ te houden. Steeds weer moest hij constateren dat zijn kinesthetisch gevoel hem bedroog. Al dácht hij dat hij zich aan zijn eigen voorschriften hield, iedere keer weer kon hij via de spiegels opmerken dat hij zijn lichaam gebruikte op de oude, vertrouwde, ‘verkortende’ wijze. Zijn problemen waren jaren later pas opgelost, toen hij een methode had ontwikkeld foutief lichaamsgebruik te analyseren.Ga naar eindnoot4.) Waar deze methode op neerkomt, is in het kader van dit artikel niet zo relevant.Ga naar eindnoot5.) In Auckland begon hij een nieuwe carrière. Hij zou zijn leven indelen in het geven van lessen in de door hem ontwikkelde leermethode, het schrijven van pamfletten en boeken over de implicaties van zijn leermethode voor de geneeskunde, opvoedkunde en filosofie, én het organiseren van theatervoorstellingen. In 1894 ging hij weer naar Melbourne in Australië. Van 1900 tot 1904 was hij directeur van het Sydney Dramatic and Operatic Conservatorium. In 1904 vertrok hij naar Londen en doceerde in de Engelse hoofdstad zijn leermethode (of ‘techniek’) aan vooraanstaande acteurs van die tijd. In 1910, toen hij al enkele pamfletten had laten verschijnen, kwam zijn eerste boek: Man's Supreme Inheritance. Tussen 1914 en 1924 verdeelde hij zijn activiteiten tussen Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. In deze jaren schreef hij zijn tweede boek, | |
[pagina 38]
| |
Constructive Conscious Control of the Individual. De eerste medewerkers voegden zich bij hem. Hij stichtte een school voor kinderen tussen zes en twaalf, waar de leerstellingen van Alexander (en John Dewey!) in praktijk werden gebracht. In deze tijd verfijnde Alexander zijn lesmethode: hij praatte niet meer alleen maar hij gebruikte ook zijn handen om iets te verduidelijken. De handen van Alexander ontwikkelden zich tot zeer precieze, gevoelige, genuanceerde instrumenten die leerlingen allerlei konden duidelijk maken wat verbaal nooit mogelijk zou zijn geweest. In 1932 verscheen zijn derde boek, The Use of the Self. Was zijn tweede boek een filosofisch vertoog, dit derde werk bevatte een nauwkeurige, heldere en volgens Dewey wetenschappelijk verantwoorde uiteenzetting van experimenten en conclusies die in de jaren negentig van de voorafgaande eeuw tot zijn leermethode hadden geleid. In 1932 startte Alexander een opleiding voor leraren/leraressen. Deze opleiding werd in de oorlogsjaren tussen 1940 en 1943 in de Verenigde Staten voortgezet. Na terugkeer naar Londen raakte de opleiding in het slop doordat veel studenten actief aan de oorlog moesten deelnemen. In 1942 verscheen zijn laatste werk, een langgerekte, scherpe aanval op de geneeskunde, opvoedkunde en filosofie, The Universal Constant in Living.
Na de Tweede Wereldoorlog gaf hij weer lessen in Londen en hij leidde nog enkele leraren en leraressen in zijn leermethode op. In 1948 werd de Society of Teachers of the Alexander Technique opgericht (S.T.A.T.). Deze stichting draagt zorg voor het merendeel van de opleidingen van leraren/leraressen in de ‘Alexander-techniek’. Hij stierf op 10 oktober 1955.
Zoals uit voorstaand citaat uit Bedfords biografie al bleek, ging Huxley, waarschijnlijk op advies van Shaw, in de nadagen van 1935, met al zijn klachten en in mineurstemming naar Alexander. Hij nam intensief les, praktizeerde de ‘Alexander-techniek’ en dronk als een verlatene in de woestijn de praktische levensfilosofie van Alexander. Hij was als een bezetene. Hij gedroeg zich als iemand die een visioen werkelijkheid ziet worden. Zijn klachten verminderden tot ieders verbazing met het vorderen in de beoefening van Alexanders techniek. Ook kende hij nu de oplossing voor het probleem waar de hoofdpersoon in Eyeless in Gaza, Anthony Beavis, mee worstelt. Sybille Bedford tekent aan, over Aldous zelf: ‘It was not at all easy to learn. Aldous -very willing, very patient- proved rather good at it. There he was practising away in Albany, how to place one's feet, how to get out of a chair. It became noticeable that he was holding himself differently -his movements looked deliberate and slow. Maria also went to Alexander (...). Aldous eventually got the hang of it, re-conditioned his habits as he would have put it - in the fluid, unnoticeable way it was supposed to be; and he kept it up for the rest of his life.’Ga naar eindnoot6.) Over de vorderingen met de roman Eyeless in Gaza: ‘In the morning he sat in his goldfishbowl working away with a will. This was the time when the missing chapters, the clinching chapters, at last, were flowing -the encounter in Mexico with Miller and Anthony's post-“conversion” diary, broken up into seventeen chapters (quantitatively about one-seventh of that very long book) and inserted here and there like the clues in a treasure hunt; a labour which must have given Aldous a certain satisfaction.’Ga naar eindnoot6.) Eindelijk was er een eind gekomen aan veel psychisch en lichamelijk schrijversleed van Huxley. Zijn gemoedsstemming veerde op, anderen zagen de lichamelijke verbeteringen, en Eyeless in Gaza kreeg zijn slot in de vorm van dagboekaantekeningen van Anthony, tussen alle bedrijven gevoegd, als geheimzinnige flash-backs die een mysterie onthullen als een dans met zeven sluiers. Werd Huxley's boodschap, zo openlijk en toch versluierd verstopt in Anthony Beavis' dagboekaantekeningen, begrepen? Was hij expliciet genoeg in het stimuleren van nieuwsgierigheid bij lezers naar de ware man achter de romanfiguur Miller? In het tweede hoofdstuk van Eyeless in Gaza wordt Miller al geïntroduceerd. Deze introductie geschiedt zo openlijk als het maar kan: ‘Miller believes possible a non-theological praxis of meditation. Which he would like, of course, to couple with training, along F.M. Alexander's lines, in use of the self, beginning with physical control and achieving through it (since mind and body are one) control of impulses and feelings.’Ga naar eindnoot7.) (Cursivering door mij.) In dit citaat koppelt Huxley al meteen Millers thesen en praktijk aan Alexander. In de tekst is ook de titel van het derde boek van Alexander verwerkt (The Use of the Self). Op de volgende pagina ontvangt Anthony een typische les in de ‘Alexandertechniek’: ‘Miller then gave me a lesson in use of the self. Learning to sit in a chair, to get out of it, to lean back and forward. He warned | |
[pagina 39]
| |
Frederick Matthias Alexander (1869-1955)
“... He was an elderly little man, short and spare, but with fine upright carriage that lent him a certain dignity. The face was curiously long above a wide, tightly shut mouth. A mouth like an inquisitor's. But the inquisitor had forgotten himself and learned to smile; there were the potentialities of laughter in the deep folds of skin which separated the quiveringly sensitive corners of the mouth from the cheeks. And round the bright enquiring eyes those intricate lines seemed the traces and hieroglyphic symbols of a constantly repeated movement of humorous kindliness. A queer face, Anthony decided, but charming.” Aldous Huxley, Eyeless in Gaza, p. 369. | |
[pagina 40]
| |
me it might seem a bit pointless at first. But that interest and understanding would grow with achievement.’Ga naar eindnoot8.) (Cursivering door mij.) Ook hier weer een verwijzing naar Alexanders derde boek. In navolgende dagboekaantekeningen van Anthony wordt door Huxley beetje bij beetje de praktijk van lessen in de ‘Alexander-techniek’ ingevoegd en de levensfilosifie van F. Matthias Alexander uit de doeken gedaan. Herkenden recensenten deze open en verborgen verwijzingen? Voor zover ik (als antropoloog en niet als literatuurexpert) kan nagaan: nee! Ik ben slechts één recensie tegengekomen uit de jaren dertig en veertig waarin expliciet naar Alexander is verwezen door de criticus.Ga naar eindnoot9.) Waaraan zou dit gelegen hebben? Ik denk dat Ferns, in zijn werk over Huxley als romancier, het dichtst bij de waarheid komt als hij stelt dat: ‘However, the alternatives which Miller presents to Anthony Beavis in Eyeless in Gaza are far more avowedly intended as a solution, not only to the problems of the other characters, but also to those of the reader. While Rampoin's ideal may seem vague and nebulous, Miller proposes concrete solutions. Put crudely, they are as follows: become an active pacifist; meditate; engage in critical examination of one's own motivation and behaviour; learn the Alexander technique. (...) Miller's advocacy of techniques of psycho-physical self-discipline is not something with which it is easy to quarrel. The difficulty that arises, however, is not so much that the techniques which Miller advocates are undesirable, as that their benefits manifest themselves too gradually, subtly, and impalpably for it to be easy to represent them dramatically in a convincing manner.’Ga naar eindnoot10.) De lezer van Eyeless in Gaza zal bij het lezen van dit werk niet tot de overtuiging kunnen komen dat het zich loont verwijzingen van Huxley na te gaan. Uit Huxleys tekst spreekt slechts en alleen een ietwat rare snuiter, antropoloog nota bene (Miller), die géén houvast biedt, maar slechts aanwijzingen geeft. Millers thesen zijn te filosofisch, te onbepaald en zijn praktijk (de beschreven ‘Alexander-techniek’-lessen) is te platvoers en ordinair om iets van waarde te kunnen bevatten: op een stoel gaan zitten, naar spullen reiken, etcetera. In een roman met een gevuld problemen-repertoire vallen dergelijke platituden in het niet.
Ook de passage uit Island, geciteerd in de eerste paragraaf van dit artikel, is te kryptisch om interessant te zijn. Een roman leent zich er niet goed voor om er thesen en praktijk van Alexander te laten zien. Toch heeft Huxley zich nog intensief bezig gehouden met Alexander en zijn techniek, en wel in zijn essays. En daar blijkt dat de gekozen vorm van presentatie veel beter aansluit bij de inhoud van het gebodene. Bijvoorbeeld in het opstel The Education of an AmphibianGa naar eindnoot11.), en in Ends and Means, waar hij uitgebreid en to the point ingaat (en kán ingaan) op Alexanders filosofie en techniekGa naar eindnoot12.). Ook in andere werken noemt Huxley AlexanderGa naar eindnoot13.), maar daar blijven het losse opmerkingen.
Ik hoop dat ik met dit korte opstel wat licht heb kunnen laten schijnen op de moeilijke roman Eyeless in Gaza, en dat ik het schimmige personage Miller iets meer kleur heb kunnen verlenen. Antropologen komen er toch al zo bekaaid af in de literatuur.
Wél uitgebreid gaat Aldous Huxley nog in op Alexander in een artikel End-Graining and Means-Whereby, dat op 25 oktober 1941 in The Saturday Review of Literature verschenen is, en dat ook herdrukt is in Wilfred Barlow (ed.): More Talk of Alexander. Victor Gollancz, London, 1978, pp. 149-153. |
|