ingeslagen, maar vaker vreesde hij dat het niemand was opgevallen. Die vrees had hem de drie vier keer dat hij toevallig in de buurt was op het laatste moment steeds doen besluiten er niet naar toe te gaan. Trouwens, die kroeg was natuurlijk allang weggesaneerd of, nog erger, gemoderniseerd door een nieuwe eigenaar. En in ieder geval waren zijn makkers van vroeger stilletjes aan verdwenen om plaats te maken voor de nieuwe jonge studentengarde in de buurt. Hij moest er maar niet te veel van verwachten. Hij ging alleen om er Marie over te kunnen vertellen.
De kroeg stond er nog. En binnen was het nog precies hetzelfde bruine café, bruiner dan in zijn herinnering. Ook het tafeltje van Marie en hem in de hoek stond er nog, met hetzelfde versleten blad. En tot zijn verbazing achter de bar dezelfde kale droge ober die hem toeknikte alsof hij hem nog kende en vroeg of ‘het een leuke vakantie’ was geweest. Niemand die op hem afsprong met ‘Gut Sjonnie, waar heb jij al die jaren gezeten? Ben je nog steeds met hoe-heet-dat-mokkeltje ook al weer? Marie?’ Andere mensen? Langzaam begon tot hem door te dringen dat het nog dezelfde waren van vroeger. Alsof de tijd had stilgestaan. Niet te gelove. Zoiets verwachtte je in de provincie maar niet in een bruisende grote stad. Ze kenden hem zelfs nog. Te oordelen tenminste naar de korte herkennings-knikjes die hij van hier en daar opving en weer terugwierp. Daar had je warempel Willem, nog steeds in die versleten grijze regenjas. Niet uit de kleren geweest! En dat was Freek, wiens buitensporig alcohol-gebruik hem nog steeds niet aan te zien was. Alcohol werkte op hem als balsem op een lijk. Met die opmerking had hij Marie elf jaar geleden al aan het lachen gekregen. En dat was de ouwe Leo die hem aan zijn jasje trok en meteen, zonder hem ook maar iets te vragen, op hem in begon te praten alsof hun laatste ontmoeting gisteren nog had plaats gevonden. Met een half oor naar hem luisterend hoorde hij met anderhalf oor een dame achter hem zeggen: ‘Maar dat is toch je-weet-wel, die stille jongen met dat veel te leuke meisje.’ De dame die hem zelfs niet vagelijk bekend voorkwam stond met haar rug naar hem toe toen hij zich omdraaide. Het was de vraag of die opmerking op hem sloeg. Toch voelde hij zich aangesproken. Hij was te stil voor Marie en zij was te leuk voor hem. Dat was de waarheid. Eigenlijk had hij nooit goed kunnen begrijpen waaraan hij haar verdiende. Hij probeerde zich de dame goed in te prenten om haar later aan Marie te kunnen
beschrijven. Misschien kon zíj zich haar herinneren.
‘Een glaasje Spa graag’, fluisterde hij de ober verlegen toe.
‘Staat al voor je klaar, een brandewijntje met suiker als vanouds. Van de zaak, omdat het de eerste na de vakantie is’, zei de ober met een gratis knipoog erbij. Nou, dat was toch knap van die man dat ie dat nog wist. Zelf was hij het notabene vergeten.
Met zijn glaasje morsend liep hij naar het tafeltje van Marie en hem. Daar zou Marie van opkijken. Dat er in al die jaren helemaal niets veranderd was. Dezelfde schilderijtjes aan de muur en ook het oude kapotte tvtoestel nog op dezelfde plek en nog steeds kapot. Steeds maar nieuwe brandewijntjes bestellend bleef hij van af het tafeltje alles scherp observeren om alles in zo veel mogelijk geuren en kleuren straks aan Marie te vertellen. Willem, Freek, Leo, de ober en die hem onbekende dame. Hij somde het rijtje steeds maar weer op en het ergerde hem bovenmate dat hij af en toe even de draad kwijtraakte. Marie, die anders altijd degene was die alles onthield zou vanavond als hij thuis kwam, versteld staan van de vele détails die hij uit zijn herinnering zou weten te toveren. Stille jongen? Niks stille jongen!
Het café begon alweer leeg te lopen en de ober riep hem op een gegeven moment toe dat hij ging sluiten.
‘Sluiten?’ riep hij, ‘maar heeft Marie dan nog niet voor mij gebeld?’
‘Verdomd, Marie. Natuurlijk! Ik probeer de hele avond al te bedenken met wie je ook al weer altijd was. God ja, Marie. Dat was nou echt een schat van een meid. Ik durfde het je niet te vragen, want... eeh... jullie zijn dus nog steeds bij elkaar?’ zei de ober terwijl hij even bij hem aan het tafeltje schoof.
‘Ja, maar die trut... We hadden hier afgesproken om samen terug te gaan naar huis. Zij zou rijden. Weet je zeker dat zij niet gebeld heeft? Ook niet een beetje?’
‘Nee, makker Zij heeft de hele avond op mijn lippen gelegen. Als zij gebeld had zou ik het geweten hebben. Moet je ver weg?’
‘Overijssel.’
‘Nou, dan zou ik hier maar blijven vannacht. Om de hoek is een hotelletje. Daar is zeker plaats. Kom, Stel brengt je er wel even naar toe.’
Hij kwam moeizaam overeind. Erg vast stond hij inderdaad niet meer op zijn benen. Marie zou hartstikke kwaad zijn als hij nu toch eigenwijs in zijn auto ging zitten.
Stel bracht hem in haar auto naar het hotel om de hoek. Pas toen hij uitstapte kreeg hij in de gaten dat zij de dame was die hij zich had proberen in te prenten om haar Marie te beschrijven.