vast dat de standvastigheid die het Atlantisch bondgenootschap jegens de totalitaire bedreiging is blijven betonen, tot de nu manifest geworden crisis heeft bijgedragen, hoe traag, warrig, in zichzelf verdeeld en onordelijk het daarbij aan onze kant ook steeds is blijven toegaan, tot toenemende wanhoop van een steeds activistisch en ongeduldig ingestelde De Kadt. De gematigden zijn, om zijn prachtig gevonden formule te gebruiken, toch voldoende gewapend gebleven om nu het punt te hebben bereikt waarop de ondergang van het communisme als totalitaire, op wereldheerschappij gerichte macht, van ver perspectief tot een welhaast grijpbare, zij het nog steeds in veel opzichten potentiële realiteit aan het worden is. Ik zou willen dat we nog met De Kadt over deze dingen zouden kunnen praten - hem vragen hoe hij de kansen schat dat de revolutie die nu in Rusland gaande is het redt; wat de mogelijkheden en de grenzen ervan zijn; of het bij een intermezzo zal blijven of dat de Leninistische pest inderdaad eindelijk op zijn einde loopt. Ik weet niet of een De Kadt, in het volle bezit van zijn oude analytische vermogens, met zoveel hoop en verwachting naar deze ontwikkeling zou kijken als ik haar nu schets; ik weet wèl dat hij een open oog zou hebben gehad voor het nieuwe en precedentloze dat daar nu aan de gang is. Zijn kracht was juist dat hij altijd even sterk was in het beschrijven van het historisch over lange tijdseenheden vastliggende, als hij gericht bleef op het onderkennen van die gelegenheden in de geschiedenis waarop plotseling de dingen open komen te liggen en iets nieuws mogelijk wordt. Wie me niet gelooft, verwijs ik graag naar dat schijnbaar zo on-De-Kadt-achtige stuk dat hij een maand na de dood van Stalin over de toestand in Rusland schreef: soepel, ondogmatisch, niet van zins om ontwikkelingen al als voltooid te beschrijven die nog nauwelijks op gang zijn gekomen, geen voorschotten daarop opnemend, maar wel vervuld van het besef dat
de situatie vloeiend is geworden en dat we daar creatief mee om moeten gaan.
De Kadts levenswerk is onvoltooid gebleven in een zin die, voor zijn type publikaties, onvermijdelijk is: het doorlichten van het tijdsgebeuren op politiek, maar ook op algemeen cultureel, literair en filosofisch gebied. Is het ook in ander opzicht onvoltooid? Daar kan men over twisten. Het grote, ‘nuchtere en verstandige boek over dat zo weinig begrepen bedrijf, de politiek’: dat na zijn pensionering vaak door hem aangekondigde boek heeft hij nooit geschreven. In de plaats ervan kwam De politiek der gematigden, dat dikke boek waar men zo graag de verbeten afrekening met een halfmiskende zestigerjarengeneratie vanaf zou willen pellen om een meeslepende analyse van de wereldpolitieke verhoudingen over te houden - dàt boek wel, maar niet dat grote boek over de politiek in het algemeen. Misschien kan zo'n Machiavelli-achtige handleiding ook helemaal niet meer worden geschreven los van de actuele omstandigheden, en ligt alles wat De Kadt over het onderwerp in algemene zin te zeggen had, verspreid door zijn hele oeuvre, en kunnen we het daarin bijeen zoeken.
Dat oeuvre als geheel is een klein wonder; vanaf het moment waarop hij, met zijn vriend Sal Tas, zich zette aan het scheppen ervan, in dat haast ongelezen blaadje De nieuwe kern, is het iets geweest als een tropische plant groeiend op polderklei: iets dat er niet kan zijn maar er toch is, en dat door de meeste kleibewoners daarom maar schouderophalend voorbij wordt gegaan in plaats dat het verschijnsel hun nieuwsgierigheid prikkelde. Een groot deel van zijn leven is De Kadt de rol van Cassandra blijven spelen, en zelfs een Cassandra met dubbele bodem. Ook als hij het Nederlandstalige publiek waaraan hij geketend was van de geldigheid van zijn visie had kunnen overtuigen, wat had dat dan nog betekend voor de internationale machtsverhoudingen waarop zijn betogen steeds waren gericht? Ik weet niet of Cassandra, net als Sisyphus volgens Camus, gelukkig is; maar ik denk niet dat De Kadt in zijn deels opgelegde, maar door een zekere neiging tot isolement ook wel eens zelfgezochte Cassandra-rol zich gelukkig heeft gevoeld. Anderzijds: zó sterk was zijn lijden aan die rol niet of het werd overtroffen door het duurzame geluksgevoel bij zijn uitbreken uit de wereld van het bederf die de Communistische Partij voor hem was gaan betekenen - een gevoel van bevrijding dat hij zo meeslepend beschrijft op het eind van Uit mijn communistentijd.
Jacques de Kadt, het blijkt altijd weer een openbaring voor wie hem alleen schriftelijk kenden, was een vriendelijk, welwillend, om niet te zeggen beminnelijk mens in de omgang. Terughoudend, verlegen, zelden of nooit iets van zijn diepere gevoelens openbarend, die naar zijn overtuiging tot het domein van het onuitspreekbare behoorden. Ik herinner me nog goed dat, toen ik hem opbelde om hem te condoleren met de dood van Eppie, zijn vrouw met wie hij zo'n kameraadschappelijke en liefdevolle band had, dat hij zei dat over die dingen eige lijk niet te praten was. Emoties, idealen, morele waarden, vond hij, leiden maar tot grote woorden zonder verplichting. De taak van