Hollands Maandblad. Jaargang 1988 (482-493)
(1988)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd1. Ontwerp-HOOP en definitief HOOPVolgens Mulder bevat het (ontwerp-) HOOP grove onjuistheden, naar hij aanneemt door een ‘fout in het computerprogramma, dat voor de bewerking van de gegevens wordt gebruikt’. Dat is denkbaar, want het ministerie kan niet met computers omgaan, we weten het allen. Maar de toestand is ingewikkelder en treuriger dan Mulder denkt. Zojuist is de definitieve versie van het HOOP uitgekomen, waarin de reacties op het ontwerp-HOOP van najaar 1987 zijn verwerkt. Aan de cijfers is niets veranderd, al zou het simpel geweest zijn eventuele fouten te herstellen, met gebruikmaking van de salarisadministratie van de universiteiten. Ten einde de wereld te laten leren van het Nederlandse Voorbeeld is het tweede deel van het HOOP (‘Feiten en cijfers’) zelfs in het Engels vertaald, met inbegrip van al die (volgens Mulder) foutieve gegevens. Om deze wonderlijke toestand te verklaren zie ik tenminste drie mogelijkheden: Eerste mogelijkheid. De cijfers van het HOOP kloppen toch, ondanks Mulder. Dit is onwaarschijnlijk, niet omdat Mulder geloofwaardiger is dan het HOOP, maar omdat ik met eigen ogen enkele Leidse gegevens heb mogen inzien. Daaruit bleken ook allerlei fouten, zij het andere dan de door Mulder aangeduide. Er zijn dus dingen misgegaan. Tweede mogelijkheid. De cijfers van het HOOP kloppen weliswaar niet, maar de werkelijke cijfers zijn evenmin vleiend voor onze regenten, zodat men wijselijk heeft nagelaten aan te dringen op correctie. Dit lijkt me al iets waarschijnlijker. Derde mogelijkheid. De cijfers van het HOOP kloppen weliswaar niet en men heeft beseft dat verbetering nodig was, maar in de VSNU (het kartel der verzamelde Colleges van Bestuur, dat zich in zijn korte bestaan zo geliefd heeft gemaakt bij de wetenschappers, onder meer door het overnemen van zulke failliete stukjes Zoetermeers beleid als de voorwaardelijke financiering), in de VSNU dus is men het niet eens kunnen worden over de vraag in welke gevallen welke correcties zouden moeten worden doorgegeven. Dit is misschien nog het waarschijnlijkst. Alle drie verklaringen zijn vreselijk: òf het HOOP heeft toch gelijk en in dat geval doet | |
[pagina 25]
| |
rond 2025 de laatste universitaire onderzoeker het licht uit, òf het heeft geen gelijk, maar de ‘groep “professionele managers”’, die, zoals Mulder bescheiden stelt, ‘op grond van haar capaciteiten is aangetrokken’ om de universiteiten te besturen, is niet bereid (tweede verklaring) of in staat (derde verklaring) het ministerie aan het verstand te brengen dat het ontwerp-HOOP vol fouten zit en het vervolgens zover te krijgen dat in de definitieve versie die fouten werden hersteld. Tussen het verschijnen van het ontwerp-HOOP en de definitieve versie was geruime tijd uitgetrokken voor het verwerken van reacties en het aanbrengen van verbeteringen. Men was kennelijk niet professioneel genoeg (of juist tè professioneel) om die tijd nuttig te gebruiken. | |
2. FoutOok vreselijk is het volgende. Schrijvend over de zogenoemde APOWO-cijfers stelt Mulder: ‘ruim een jaar geleden bleek dat bij de verwerking van deze gegevens systematische fouten worden gemaakt’. Niets in het HOOP wijst echter op een plotselinge zwenking in 1986, zoals men die zou verwachten bij een ‘ruim een jaar geleden’ ontstane fout. Integendeel, de cijfers laten een ontwikkeling zien die in de hele bestreken periode (1983-1986) min of meer geleidelijk verliep. Als er dus al sprake is van een fout, dan moet die uiterlijk in 1983 in het systeem binnengeslopen zijn en pas ruim een jaar geleden door onze professionele bestuurders zijn opgemerkt. Ik sluit overigens niet uit dat Mulder hier een beetje in de war is. In het voorjaar van 1987 gingen er bij de Zoetermeerse computers inderdaad dingen mis. In mei of juni drong dat echter door en men heeft toen de zaak naar beste vermogen op orde gebracht. Het tweede deel van het HOOP geeft de dienovereenkomstig aangepaste cijfers. Het spreekt bijna vanzelf dat men geen kans zag het ‘Kerndocument’ (deel 1) nog helemaal in overeenstemming te brengen met de aangepaste gegevens van deel 2. Verschillende tegenstrijdigheden tussen de twee HOOP-delen zijn op deze warboel terug te voeren. Als de cijfers van het HOOP inderdaad op de door Mulder aangeduide wijze niet kloppen (hetgeen op dit moment onwaarschijnlijk lijkt), doet zich de vraag voor hoe de werkelijkheid er uitziet. Mulder is op dit punt zwijgzaam: hij beperkt zich tot opmerkingen over de getalsverhouding tussen wetenschappelijk en niet-wetenschappelijk personeel, maar daar gaat het natuurlijk niet om: het gaat om het aandeel van de beleidsambtenaren en dergelijken binnen het nietwetenschappelijk personeel en binnen het personeel als geheel. Dit is een gaaf voorbeeld van het geruststellend verhullen van de werkelijkheid, zoals we dat in onze universiteiten plegen aan te treffen bij de op grond van haar capaciteiten aangetrokken groep van professionele managers. | |
3. Twee lagen ivoorMet enig recht duidt men de universiteiten soms aan als ‘ivoren torens’. Binnen die ivoren torens bevinden zich op hun beurt de ivoren torens van de op grond van hun capaciteiten aangetrokken professionele managers: de faculteitsbureaus en de Colleges van Bestuur met hun talrijke rivaliserende beleids- en beheersondersteunende ‘diensten’. Uit Mulders stuk blijkt de wereldvreemdheid die optreedt wanneer men zich door een dubbele laag ivoor van de buitenwereld afschermt. ‘In vier jaar 700 wp-plaatsen minder, en 700 nwp-plaatsen meer! Wie iets van een universiteit weet, kan op zijn klompen aanvoelen dat dit uitermate onwaarschijnlijk is’ Zo Mulder. De ivoren vensters van zijn professionele toren ontnemen hem de blik op het feit dat ingrijpende verschuivingen de laatste jaren aan de orde van de dag zijn, met name aan de universiteiten van de Randstad, waar de TVC-operatie harder heeft toegeslagen dan bijvoorbeeld in Groningen. Misschien dat enkele voorbeelden dat kunnen verduidelijken. Ik beperk me noodgedwongen tot mijn eigen vak (de slavistiek) en mijn eigen faculteit (de Leidse Letterenfaculteit), niet om over de noodtoestand mijn beklag te doen (want wij zijn nog betrekkelijk bevoorrecht), maar omdat ik daar de feiten met eigen ogen kan waarnemen, ongehinderd door het APOWO en de Zoetermeerse systeemdeskundigen. Eerste voorbeeld. In 1984 waren er in Nederland acht leerstoelen Slavische Taal- en/of Letterkunde: één in Groningen en Nijmegen, twee in Utrecht, Amsterdam en Leiden. Nu, in 1988, zijn het er vier (of eigenlijk drie en een half: een achteruitgang met 56%), want de Utrechtse en Nijmeegse leerstoelen zijn opgeheven (de Nijmegenaar, een van de zéér weinige Nederlandse slavisten die ook in het buitenland bekend is en gewaardeerd wordt, is daarbij ontslagen) en de twee Leidse zijn elk gehalveerd; daarbij is het opvullen van de nu dus gehalveerde leerstoel van Karel van het Reve uitgesteld tot het aanbreken van betere tijden die wel | |
[pagina 26]
| |
nooit zullen komen. Dat is een halvering (eigenlijk meer dan een halvering) in de loop van vier jaar, bij stijgende studentenaantallen. Dit is zeker niet het einde van de inkrimping: op dit ogenblik (mei 1988) wordt in ernst gesproken over opheffing van een van de twee Amsterdamse leerstoelen (die al sinds 1985 leeg staat), omdat verreweg de beste kandidaat niet de steun heeft van het bestuurs- en beleidscircuit, een feit dat nog slechts enkele jaren geleden bij een benoeming niet zou hebben meegeteld, maar dat tegenwoordig, nu hoogleraren door de Colleges van Bestuur worden benoemd, plotseling duchtig meespeelt. Tweede voorbeeld. Op dit ogenblik discussieert mijn faculteit over een stuk waarin onder meer wordt voorgesteld in de komende vier jaar 9,8 leerstoelen op te heffen van de na alle inkrimpingen op dit moment nog resterende 56,9 (d.w.z. 17%), dit alles in het kader van de BUWP. Derde voorbeeld. In verband met de invoering van een nieuw bestuurs- en beheerssysteem (waarover straks meer) heeft mijn faculteit zojuist een splinternieuwe beheerslaag ingevoerd die zich bevindt tussen het facultaire niveau en dat van de vakgroep. Dit is de zogenoemde ‘clusteradministratie’, een orgaan waaraan niemand ooit behoefte heeft gehad, behalve uiteraard diegenen die menen dat professioneel management ook in tijden van krapte behoort te groeien, desnoods ten koste van de kwaliteit van het afgeleverde produkt. Dit is geen specifiek Leidse gekte. In de Groningse Letterenfaculteit heeft het wetenschappelijk personeel van de vakgroepen, kennelijk nog niet voldoende aangeslagen door TVC, SKG, BUWP en - niet te vergeten - de genadeloze doorberekening van het PGM, extra moeten inleveren om de totstandkoming van een Groningse tegenhanger van die nutteloze ‘clusteradministratie’ mogelijk te maken. Dit is een van de vrij talrijke gevallen van direkte overheveling van wetenschappelijke aanstellingen naar administratie en management. Vierde voorbeeld. Als een lid van de wetenschappelijke staf wegens inkrimping ontslagen wordt (managers worden nooit wegens inkrimping ontslagen, want bij het management wordt niet noemenswaardig ingekrompen), komt het regelmatig voor dat hij of zij herplaatst wordt bij een of andere ambtelijke dienst. Daarvan heb ik verschillende gevallen met eigen ogen meegemaakt. Ook hier dus overheveling van wetenschappelijke aanstellingen naar de ambtenarij. Je vraagt je af hoe het mogelijk is dat het geld ontbreekt om de slachtoffers aan de basis te handhaven, maar voldoende aanwezig is om ze in het bestuurs- en beheersapparaat op te nemen. ‘Wie iets van een universiteit weet’, ziet dat de cijfers van het HOOP, ook als ze hier en daar niet kloppen, in principe een min of meer correct beeld van de situatie geven. | |
4. De ratio van het bestuurlijk ivoorManagement is er om dingen tot stand te brengen. De daarvoor benodigde eigenschappen zijn in verschillende soorten bedrijven nogal verschillend. Men kan deze verschillen illustreren aan de hand van de rol van informatie in commerciële en ambtelijke bedrijven. In een commercieel bedrijf is correcte informatie essentieel; het management doet al het mogelijke om goed geïnformeerd te zijn over het eigen produkt, het eigen bedrijf, de concurrentie, de ontwikkeling van de markt, enzovoorts, dit alles niet omdat men zo eerlijk en fatsoenlijk is, maar omdat het gebruik van onjuiste of irrelevante informatie grote risico's met zich meebrengt. In een ambtelijke organisatie als de universiteit, die opereert op markten die door overheden worden gestuurd of zelfs gemonopoliseerd, brengt men dingen tot stand door het beïnvloeden van andere ambtelijke organisaties, met andere woorden: door politieke machtsvorming. Ook bij politieke machtsvorming is informatie essentieel, maar om heel andere redenen dan in commerciële bedrijven: informatie is overredingsmiddel. Essentieel is daarbij niet in eerste instantie correctheid, maar politieke bruikbaarheid, bijvoorbeeld de manier waarop de informatie aansluit bij de ‘politieke agenda’ van het moment. Anders dan in een commercieel bedrijf zal het gebruik van correcte informatie in vele gevallen zinloos zijn of zelfs riskant. Kenmerkend voor ambtelijke organisaties is dan ook de afwerende houding tegenover onwelkom nieuws, zoals we die van de NASA kennen in verband met de ontploffing van de Challenger of van het Zoetermeerse ministerie in verband met de beurzenaffaire. Professioneel management aan een universiteit is dan ook onmogelijk zonder een zekere beroepsblindheid ten aanzien van de feiten. Die beroepsblindheid blijkt duidelijk uit Mulders stuk. We hebben al gezien hoe hij probeert de situatie te vergoelijken door met irrelevante gegevens aan te komen. Het is ook fascinerend om te zien hoe hij het sluiten van vakgroepen op één lijn stelt met commerciële bedrijfssluitingen hoewel hij moet beseffen dat aan de universiteiten de aan- | |
[pagina 27]
| |
wezigheid van een ‘overcapaciteit’ niet wordt gconstateerd op basis van de werking van marktmechanismen, maar wordt bepaald door politieke besluitvormingsprocessen, evenals de (ook interessante) vraag wie er, gegeven een overcapaciteit, worden ontslagen. Voorts licht hij de lezers van Hollands Maandblad verkeerd voor over de bestuursstructuur van de universiteit: de WUB functioneert al enige tijd niet meer; de nieuwe, ten opzichte van de WUB sterk gewijzigde bestuursstructuur (WWO) is opgezet vanuit de gedachte dat ‘de beheerslijn’ (m.a.w. de ambtenarij) zo sterk mogelijk moest worden. Omvang en bevoegdheden van faculteitsraden zijn drastisch gekortwiekt. De aldus versterkte beheerslijn heeft deze situatie onmiddellijk aangegrepen om zichzelf uit te breiden, zoals het geval van de Leidse ‘clusteradministratie’ en haar Groningse analogon laat zien. De WUB was een onding. Men zou verwacht hebben dat een poging de excessen van de WUB te elimineren zou hebben geleid tot een toename van de invloed van de hoogleraren, maar het tegendeel is het geval: nog sterker dan tijdens de WUB zijn de hoogleraren teruggebracht tot stemvee waarvan de inspraak zich beperkt tot het invullen van stembiljetten voor faculteits- en universiteitsraden en wier aanwezigheid slechts dient ter legitimatie van bestuurlijke processen die zich verder aan ieders blik onttrekken. |
|