stokoude dame beroemd is geworden door vertalingen van verhalen die ze tientallen jaren geleden heeft geschreven. In haar memoires De cursivering is van mij (1983) schildert ze, evenals Janovski, Ivanov af als een duivel met handschoenen, een stok en een monocle, die altijd een lichte reuk van medicijnen meedroeg en door gebrek aan tanden en een aangeboren spraakgebrek altijd fluisterend praatte. Zijn laatste tijd in Hyères beschrijft ze als iets zeer onsmakelijks. Hij waste zich niet meer en sliep in een vuil laken waar de kakkerlakken overheen liepen.
Janovski brengt nuances aan in zijn duivelse beeld van Ivanov door op te merken dat Ivanov het leven, waarin hij alleen op geneugten en comfort uit was, als iets onzinnigs beschouwde. Zijn proza en gedichten vormden evenwel ‘de echte realiteit’ en daarvoor had hij alles over. Van onze kant zullen we Ivanov, die eens dichtte ‘Ik chloroformeer eenvoudig mijn bewustzijn met poëzie’, dan ook alleen op grond van zijn werk, en in de eerste plaats zijn poëzie, beoordelen.
Het meest bekend is Ivanov om een discutabel boek, Petersburgse winters (1953). Zijn reputatie van leugenaar is gebaseerd op deze beschrijving van het Petersburgse literaire leven zoals hij dat rond de revolutie meemaakte, de tijd waaruit Nadezjda Mandelstam zich hem herinnerde als het type van ‘een onbeduidende varietéartiest of een kapper.’ Nina Berberova schrijft in haar memoires dat Ivanov haar ooit bekende dat 75% van Petersburgse winters verzonnen was en 25% op waarheid berustte.
Behalve dit boek omvat Ivanovs proza een roman, Het derde Rome, die in de jaren 1920-1930 in Parijse tijdschriften was verschenen en pas vorig jaar in boekvorm uitkwam, samen met Ivanovs spaarzame essays en recensies. Het is een verhaal vol politieke intriges dat speelt in de Petersburgse beaumonde van 1916. Het heeft nooit enig opzien gebaard in tegenstelling tot Ivanovs derde en laatste prozawerk van enige omvang, Het uiteenvallen van een atoom (1938), dat gerekend mag worden tot ‘de verboden boeken’ van de Russische literatuur.
De eerste uitgave van dit werk, dat ongeveer tachtig pagina's telt, verscheen in een oplage van tweehonderd exemplaren. De toenmalige literaire kritiek negeerde het boekje: geen enkele recensie verscheen. Naar de redenen daarvoor kan men nu slechts gissen. Het lijkt niet uitgesloten dat de inhoud van Het uiteenvallen van een atoom aanstootgevend werd gevonden. Immers, er komen scènes in voor die voor het Russische lezerspubliek van die tijd ongewoon waren: een daad van necrofilie van de ‘ik’ met een dood meisje, onaneren, perverse fantasieën over een naakte vrouw met een schedel die door een bijl is opengespleten, beschrijving van een ondergronds pissoir etc. Het gaat in dit werk om een aaneenschakeling van nihilistische gedachtenflitsen, herinneringen, droombeelden, waar de sombere ‘tijdgeest’ aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog en de verlorenheid van de emigrant telkens op de voorgrond treden: ‘Door een vreemde stad loopt een verloren man... Rusland van Poesjkin, waarom heb je ons verraden?’
Zijn ware betekenis ontleent Georgi Ivanov aan zijn poëzie. Hij is het zeldzame voorbeeld van een dichter die in Rusland, zoals hij zelf ook vond, derderangs werk heeft gepubliceerd en in de emigratie is uitgegroeid tot een ware meester. Zijn eerste bundel publiceerde Ivanov in 1912, als jongen van achttien. Tot zijn vertrek uit Rusland volgden nog vijf bundels. Al dit werk toont duidelijke sporen van epigonisme. Eerst stond hij onder invloed van de zich ‘ego-futuristisch’ noemende dichter Igor Severjanin, nu vrijwel vergeten maar in de jaren voor de revolutie zowat de beroemdste dichter van Rusland. Hij schreef in die tijd een hyperindividualistische, decadente poëzie geïnspireerd op het uit Italië overgewaaide futurisme. Daarna werkte hij in de trant van Anna Achmatova en Nikolaj Goemiljov: poëzie die in literatuurgeschiedenissen steevast ‘acmeïstisch’ wordt genoemd. Het ging hier om vlakke, bloedeloze gedichten die charmante dingen uit ‘de zichtbare werkelijkheid’ bezongen (kopjes, schoteltjes, vazen, kleden, tuinen, parken), maar waar nooit de persoon van de dichter Ivanov achter stond: ‘Kleinmalerei’ zonder een ‘ik’.
In de emigratie liet Ivanov oud werk herdrukken en viel hij vooralsnog weinig op, totdat hij in 1931 te Parijs de bundel Rozen liet verschijnen. Dit werk betekende een totale breuk met zijn poëtische verleden. De vage dromerige versjes over nietige dingetjes en toestanden van weleer zijn ineens vervangen door gedichten over grote thema's als de dood, koude en eenzaamheid van het Parijse emigrantenbestaan. Op grond van het oeuvre dat Ivanov sindsdien tot aan zijn dood liet verschijnen, werd hij al tijdens zijn leven een van de belangrijkste, en na de dood van Chodasevitsj in 1939, veelal de belangrijkste dichter van de Russische emigratie genoemd.
De Parijse poëzie van Ivanov ontstond op het smalle grensvlak van twee tijden: het verloren Petersburgse verleden en een ongewisse toekomst. Het ‘heden’ was een banaal leven in een Russische enclave vol verveling