| |
| |
| |
Wat zou Patricia Preece betekend hebben voor Stanley Spencer?
T. Moerbeek
BBC II zond zondagavond 31 januari j.l. om 23 uur een nachtfilm uit over de schilder Stanley Spencer.
Zoals de Engelsen dat kunnen was het netjes gedaan, goed gedocumenteerd en natuurgetrouw gespeeld, in de sfeer van Spencers schilderijen en in de sfeer van de vele foto's die er van zijn leven bestaan. Het enige wat slecht gedaan was, waren de geschilderde copieën van de werkstukken waaraan hij in de film bezig was, maar dat had ook weer iets troostrijks: kennelijk heeft Spencer zoveel stijl dat hij niet eens zo gemakkelijk na te maken is.
Het is ondenkbaar dat er in Nederland van een markant Vaderlands schilder (zoals Dick Ket bijvoorbeeld) zoiets gemaakt zou worden; daarvoor ontbreekt het hier aan talent en interesse, zowel bij producenten als bij publiek. In Nederland kun je ook niet tot de adelstand verheven worden voor een bijzondere artistieke prestatie. Wij zullen het tot in de lengte der dagen met Van Gogh moeten doen als de personificatie van artistieke originaliteit.
De film die de BBC uitzond gaf uiteraard maar een beknopt beeld van dat uiterst gecompliceerde leven (1891-1959) maar het bijzondere aan deze film was dat er een poging werd gedaan het allermoeilijkste aspekt daarvan toe te lichten, te weten zijn streven sex met religie te verbinden. Als houvast gebruikte men zijn mislukte huwelijksconstructie met twee vrouwen, Hilda Carline (gehuwd in 1925, gescheiden 1937) en Patricia Preece, die notabene lesbisch was (gehuwd 29 mei 1937 en, informeel, gescheiden op 29 mei 1937). Dat is bijzonder omdat Spencer zijn faam en uiteindelijk zijn adellijke titel juist niet te danken had aan het tot kunst verklaren van zijn privéleven. Spencer was een gerenommeerd oorlogsschilder, beroemd geworden met zijn War-Memorial, ter nagedachtenis van de gesneuvelde soldaten in de Eerste Wereldoorlog, waarvoor, naar zijn ontwerp, de Burghclere Chapel is gebouwd (in de periode 1927-1932) en na een schorsing uit de Royal Academy, gerehabiliteerd met een nieuwe oorlogsopdracht, The Shipbuilding Port Glasgow. De Burghclere Chapel is het uiteindelijke resultaat van een regeringsopdracht die Spencer net voor hij in dienst moest, in 1916 al had gekregen - zoals dat toen wel meer ging met oorlogsopdrachten - maar die bekostigd is door particulieren, het echtpaar Behrend, die hun zoon hadden verloren op het slagveld en te zijner nagedachtenis maar ook van alle gesneuvelden een monument wilden oprichten. De vorm van de kapel is de logische consequentie van het veelluik dat Spencer bedacht had. Daarin wilde hij het ‘huiselijke’ leven aan het front uitbeelden, de kameraadschappelijkheid, de discipline, de relatieve gezelligheid met als climax de resurrectie van de gesneuvelden. Nadrukkelijk weggelaten is de strijd, het bloedvergieten. Hij wordt hiervoor beloond met een lidmaatschap van de Royal Academy, wat toen inhield dat hij erkend was als officieel kunstenaar. Wanneer hij naar analogie hiervan begint te werken aan
een ander soort kapel, waarin hij zijn religieuze ideeën wil integreren met zijn sexuele en hij twee schilderijen, in deze geest gemaakt, opstuurt naar de Royal Academy worden ze geweigerd en hij wordt geschorst als lid. Dit waren de schilderijen ‘St. Francis and the birds’ en ‘The Dustmen or Lovers’. Het eerste schilderij werd geweigerd omdat het geen respekt zou tonen voor de heiligheid van Franciscus die als een rare vogelverschrikker op een plat dak van een huis dat in Cookham staat te zwaaien met zijn lange armen, omringd door kippen, ganzen, kuikens en duiven en het tweede omdat het totaal onbegrijpelijk was: te zien is de hereniging van uit de dood opgestane vuilnismannen met hun nog levende vrouwen die hun eerbiedig allerlei vuilnis aanbieden, zoals een kapotte theepot, een verlepte savooiekool, een Keuls potje en wat dies meer zij. Ze waren bedoeld als
| |
| |
onderdelen voor een uitgebreid drieluik dat hij ‘The Last Day or Last Judgement’ noemde.
Het thema van de wederopstand heeft hem zijn leven lang beziggehouden. Het idee om veelluiken te concipiëren in de vorm van een kerk had hij opgedaan in Burghclere. Het begrip ‘kerk’ wordt dan voor hem synoniem voor ‘veelluik’. De huiselijkheid die hij in zijn jeugd bij zijn vader en zijn broers niet gevonden had maar wel ervoer in de totaal ontheemde loopgraven en in het veldhospitaal in Macedonië waar hij werkte als soldaat verlangde hij gesitueerd te zien in de prachtige, serene vorm van een kerk. Aangezien hij na zijn terugkomst van het front het paradijs ontwaarde in zijn geboorteplaats Cookham, had hij aanvankelijk ook de kerk van Cookham op het oog, als grondplan voor zijn veelluiken. Later was hem deze kerk nog niet genoeg en dacht hij aan het totale stratenplan van Cookham.
Een merkwaardige overeenkomst met James Joyce, die Dublin ging zien als grondplan van zijn universum, waarvan Ulysses getuige.
Wanneer de aarzelende introductie van dit pretentieuze plan prompt gestraft wordt met een schorsing, gaat Spencer verbeten werken aan de vervolmaking van zijn inmaginaire Kapel, of Kerk, waarin hij nu echter ook zijn sexualiteit wil betrekken. Daarmee verspeelt hij voor lange tijd zijn goodwill. Hij moet portretten en landschappen in opdracht maken om aan de kost te komen. Dat doet hij met de grootst mogelijke tegenzin, dat spreekt. Zijn rehabilitatie komt bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waardoor hij opnieuw Oorlogsschilder wordt. Het groots opgezette projekt ‘Shipbuilding on the Clyde, Port Glasgow’ dat de bouw van oorlogsschepen tot onderwerp heeft begint hij aanvankelijk enthousiast maar de afwerking verloopt moeizaam en ongeïnspireerd. Onderwijl werkt hij aan zijn imaginaire Kerk die meer en meer een liefdeskerk wordt. Onder de druk van de officiële verwachtingen en van de lastige privéomstandigheden, met heel veel verhuizingen, moet hij zijn techniek versimpelen om zich zo snel en zo efficiënt mogelijk te richten op de voorstelling. Daarmee verliest hij weliswaar de bijval van liefhebbers van zijn oude werk, maar kan hij zijn produktie op peil houden en wat zijn boodschap betreft, toegankelijker worden voor een breder publiek. M.i. is deze gedwongen efficiëntie een winst, omdat Spencer geen echte schilder is in de zin van belle peinture, maar zelf klaagde hij nogal eens dat hij nu enkel nog de uitvoerder van zijn ideeën was. In ieder geval gaat het vanaf 1945 met het succes crescendo en krijgt hij gaandeweg ook erkenning voor zijn gedurfde sex-werk. Waarvan deze BBC-film ook een bewijs is. Als Oorlogsschilder met twee grootse projekten wordt hij opnieuw erelid van de RA en uiteindelijk ‘Sir’ in 1958. Hij sterft aan keelkanker in het ‘Canadian War Memorial Hospital’!
Als de samenstellers van deze BBC-film hadden willen aansluiten bij de meest gevestigde positie van Spencer in Engeland, hadden ze zich kunnen beperken tot het oorlogsaspekt, stof genoeg. Maar ze kiezen juist voor de subversieve kant. Inderdaad, een meer smeuige kant, melodramatisch en riskant, want niet zonder meer vleiend voor de betrokkenen. Maar ook, een moedige onderneming, die meer recht aan Spencer kan doen dan de adellijke titel.
Helaas, het is hun niet gelukt, vind ik. Voor een kennismaking met het fenoneem Spencer - en daar moet een tv-film toch op uit zijn - is dit portret misleidend. Het lokt onbegrip uit. Door toespitsen op het liefdesleven komen alle getoonde feiten in een dramatisch licht te staan. Als dit beeld niet gerelativeerd wordt door ook iets te laten zien van het werkelijke verloop van zijn officiële carrière, dus zowel de schorsing als de rehabilitatie, de trouwe steun van diverse mecenassen, zijn weliswaar schaarse maar juist daarom des te opmerkelijker, buitenlandse reizen als ‘official’ o.a. naar Zwitserland en naar China, de inzet van verschillende bewonderaars ook de moeilijke kant tentoongesteld en verkocht te krijgen, als dat allemaal ontbreekt, blijft er van Spencer niet veel meer over dan een onbegrepen excentriekeling.
Ook de rol van de belangrijkste medespelers in zijn levensverhaal wordt op die manier dubieus. Spencer heeft tot zijn verdediging altijd nog zijn werk dat steeds opnieuw bekeken en geïnterpreteerd kan worden, maar de anderen hebben dat niet. Of veel minder (Hilda schilderde ook, maar niet zo persoonlijk). Vooral voor Patricia Preece vond ik dit portret blamerend. Het vooroordeel jegens haar, nog steeds gekoesterd door de roddelpers, wordt weer eens bekrachtigd: zij zou alleen maar een mooie, maar gemene griet zijn geweest, belust op macht over de hysterische en naïeve Stanley, enkel er op uit hem financieel uit te kleden.
Wat ik aan feiten weet over dit leven, is voornamelijk afkomstig van het indringende en - dunkt mij - objektieve essay dat Richard Carline in 1980 schreef: ‘Stanley Spencer, his personality and mode of life’. (Richard Carline is de broer van Hilda, Spencers eerste vrouw). Benevens andere opstelletjes heb ik
| |
| |
de copieën gelezen van de brieven die Stanley tijdens zijn leven schreef, voor zover aanwezig in het Cookhammuseum en geciteerd in publikaties, alsmede de kranteartikelen tijdens en na zijn leven in de plaatselijke en landelijke dagbladen. Al met al niet veel. De rest ‘weet’ ik van zijn schilderijen en dat is dus uiterst speculatief. Toch waag ik me aan een analyse van de ware toedracht.
Feitelijk liegt de film niet, maar hij is onzorgvuldig. Er worden belangrijke dingen niet vermeld of slordig verteld. Volgens de film heeft Spencer Patricia Preece voor het eerst in 1929 in een theehuis ontmoet, de huidige ‘Copper Kettle’ in Cookham, High Street. Patricia werkte daar als invalster en sprak Spencer aan die toen min of meer beroemd was na Burghclere. Vanaf dat moment zouden ze elkaar regelmatig ontmoet hebben tot dat het huwelijk erop volgde. Twee onjuistheden: Spencer had Burghclere nog niet voltooid en was dus ook nog niet bekend, hooguit een plaatselijke bekendheid en ten tweede hebben ze elkaar niet voor het eerst in dat theehuis ontmoet. Richard Carline beweert dat Spencer Patricia Preece voor het eerst tegenkwam bij hem thuis, in zijn ouderlijk huis waar hij woonde met zijn moeder en Hilda en andere broers en zussen. Zij was de liefdesvriendin van Dorothy Brett, een schilderes, gelieerd aan de Bloomsburry kring van Virginia Woolf, bevriend met Vanessa Belle, Duncan Grant en Mark Gettler, die een vriend was van Richard Carline, allemaal schilders. Spencer heeft altijd graag behoort tot de Bloomsburry kring maar hij werd daar niet toegelaten omdat ze in hem te veel een autodidakt zagen met rare ideeën en te weinig intellectueel (‘Een raar slordig mannetje’ placht Dorothy Brett te zeggen).
Patricia en Stanley hebben elkaar vanaf 1929 niet regelmatig opgezocht. Als ze elkaar zagen was het bij de Carlines.
Als Spencer in 1925 met Hilda trouwt wonen ze onregelmatig samen. Vanaf 1923 is Spencer begonnen aan zijn Burghclere Chapel en hij woont dan in bij de oudere kunstbroeder Henry Lamb, in Poole, nabij Burghclere. Als de Chapel uiteindelijk gebouwd is wonen de Spencers samen in Hampstead (ik weet niet of dat bij de Carlines was of vlak in de buurt in een zelfstandig huis) maar zolang dat nog geen feit is woont Spencer in zijn eentje bij een boerenfamilie vlakbij de kapel. Pas in 1931 zijn ze herenigd in een eigen huis. Dat is ‘Lindworth’, een groot huis met een atelier in de tuin, te Cookham. Hilda die de geborgenheid van haar familie haar leven lang nodig had vertrekt regelmatig naar Hampstead. Zo ook op die dag in 1932 wanneer Patricia Preece Spencer opzoekt in ‘Lindworth’. Patricia woont eveneens met Dorothy in Cookham. Vanaf dat moment zien ze elkaar regelmatig en bekent Spencer aan Hilda dat hij verliefd is en denkt aan een huwelijk met twee vrouwen. In de film wendt Hilda zich vol afschuw af van dit plan. Zij ziet een scheiding als enige oplossing voor Stanley om voor zichzelf uit te zoeken wie van de twee hij zoekt of wat hij anders wil. Wat er zich precies tussen die drie mensen heeft afgespeeld weet ik niet, natuurlijk, maar er zijn een paar niet vermelde feiten die mij deze reactie van Hilda doen betwijfelen.
Spencer, die een orthodox protestantse opvoeding heeft gehad, is zich in de Eerste Wereldoorlog gaan verdiepen in allerlei religies: boeddhisme, de leer van Lao-tse en vooral de Islam en het Rooms Katholicisme. Daarnaast las hij Dickens, Dostojewski, Shakespeare, Dante en Augustinus. Dit is door elkaar gehutseld tot een zelfbedachte religie die het dichtst bij het Rooms Katholicisme kwam, waar hij echter ook niet helemaal gelukkig mee was. Hij miste bij het katholicisme de sanctie van de polygamie die hij wel vond in de Oosterse godsdiensten. Hij nam het huwelijk serieus maar vreesde het, omdat de verbintenis voor het leven de individuele vrije ontwikkeling weersprak en als opgelegde band wreed en onpersoonlijk was. Hilda, die hij toen nog niet kende, was voor zichzelf tot dezelfde conclusie gekomen, hetgeen één van de eerste onmiddellijke raakpunten tussen die twee was. Later schreven en praatten ze daar veel over. (N.b. de Spencers schreven elkaar hun leven lang uitvoerige brieven, zelfs als ze tegenover elkaar aan tafel zaten). Hun huwelijk is van beide kanten aarzelend voltrokken. Spencers voorstel tot polygamie kwam haar dus zeker niet als nieuw voor.
Een ander ding dat belangrijk is om te weten is, dat Hilda de verloofde was van Spencers broer Gilbert - ook al een schilder. Stanley heeft haar dus via zijn broer leren kennen.
Vanaf haar eerste schrede in zijn leven
| |
| |
hield hij van deze vrouw, in wie hij zijn ‘ware ik’ gepersonificeerd zag - zoals hij het zelf uitdrukte. Hij respecteerde echter haar verloving met zijn broer, die volgens hem de oudste rechten had. Hilda verkoos na vijf jaar verloving Stanley boven Gilbert en heeft zelf aangedrongen op een huwelijk, tot twee maal toe, want haar eerste charge, samen met haar moeder beraamd, die de trouwjurk al aan het maken was, liep uit op een breuk. De tweede keer stemt Spencer toe. Vreemd genoeg, vraagt Hilda haar ‘ex’ mee op de huwelijksreis, wat Stanley goed vindt.
Het is typisch voor Hilda dat ze nooit afstand doet van haar verleden; net zo min als ze wilde scheiden van haar ouderlijk gezin zag ze het nut in van een breuk met Gilbert, die in sexueel opzicht ervarener was dan Stanley, zoals ze zelf later verklaarde! Zet dit gegeven af tegen haar pertinente weigering te hertrouwen met Stanley, als het huwelijk met Preece een fiasco blijkt of om ooit terug te komen in het huis Lindworth nadat het bezoedeld was met Patricia's aanwezigheid, dan werpt dit een vreemd licht op Hilda's houding ten opzichte van Stanley. Natuurlijk, ze kan gewoon een gruwelijke hekel aan Patricia hebben gehad maar het is ook mogelijk, wat Richard Carline veronderstelt, dat Hilda nooit opgewassen is geweest tegen Spencers overweldigende persoonlijkheid. Patricia Preece zou daar dus de symbolische exponente van kunnen zijn.
Met andere woorden, Hilda organiseert in 1925 een huwelijksreis die sterk lijkt op wat Patricia Preece in 1937 voorstelt namelijk om tezamen met de exgelieven een tijdje op vakantie te gaan, zij met Stanley en Dorothy en Hilda met Stanley. Stanley gaat ook hier weer akkoord maar Hilda bedankt voor het koekje van eigen deeg.
Het verzwijgen van deze twee memorabele gegevens werkt niet in het nadeel van Hilda, hoewel die nu te veel slachtoffer lijkt, maar des te meer in het nadeel van Patricia Preece, de boze duivelin die een min of meer harmonisch huwelijk kapot komt maken.
Ze heeft al die verwijten haar leven lang moeten horen en die werden feller naarmate Spencer populairder werd. Ze heeft zich meermalen verdedigd door erop te wijzen dat het idee van dat krankzinnige huwelijk niet van haar maar van Spencer kwam. Hij wist dat ze lesbisch was en dat ze nooit van plan was haar vriendin te verlaten. Als het haar om het geld te doen was geweest had ze beter een ander slachtoffer kunnen kiezen want Spencer was een zo goed als kale kip. De dure presentjes heeft ze niet afgetroggeld, maar gekregen. Hij overstelpte haar ermee, in zijn kinderlijk, gefrustreerd idee over vrouwen.
Het was zijn voorwaarde om met haar te trouwen dat het huis Lindworth aan haar werd overgedragemn en toen ze het verkocht maakte ze dus gebruik van haar recht als eigenares. Ze heeft naakt voor hem geposeerd omdat ze dat wel meer deed en daar geen bezwaar tegen had. Dat ze instemde met het huwelijk was omdat ze laconiek stond tegenover Spencers excentrieke liberale ideeën. Dat Hilda het zwaar opnam lag aan haar problematische verhouding met Spencer. Het is natuurlijk onbegonnen werk uit te zoeken wie wie gebruikt heeft. Dat is ook helemaal niet relevant. Het probleem van deze huwelijksconstructie mag alleen aangeroerd worden in verband met Spencers artistieke pretenties, als verduidelijking daarvan. Welnu, daarin faalt de film volkomen. Terwijl alle acteurs min of meer lijken is voor Patricia Preece een prachtige actrice uitgezocht, een soort Faye Dunaway, een eerste klas Charlestonschoonheid. Haar vriendin is een boosaardig, aanvankelijk jaloers popperig vrouwtje in een potsierlijk mantelpakje dat trots als een overwinnares Spencer de rug toekeert als deze moet inzien dat hij twee vrouwen verloren heeft. Dat insinueert een complot van twee onsympathieke, slechte vrouwen. Afgaande op Spencers, ongetwijfeld gelijkende portretten, was Patricia helemaal niet zo knap. Ze had weliswaar prachtige, slanke handen met hele lange vingers maar haar totale fysionomie is gespeend van de glamour die de film haar toedicht. Het zou in ieder geval al minder belastend voor haar zijn geweest als de samenstellers de poging tot historische gelijkenis ook bij haar hadden doorgevoerd.
Spencer introduceert Patricia Preece heel voorzichtig in zijn oeuvre. Zoals gezegd had hij in 1932 zelfstandig contact met haar en ontmoetten zij elkaar regelmatig. Maar het duurt nog een jaar eer hij het eerste schilderij van haar maakt. Dat is meteen een kryptisch doek. Het is ‘The Meeting’. We zien een grote vrouw op de rug, gehuld in een bontjas. In haar rechterarm houdt ze een zwaan maar
| |
| |
die is zo weergegeven dat de vleugels samenvallen met de bontjas, zoals de lange hals overgaat in haar arm en de kop samenvalt met de aaiende hand van de man tegenover de vrouw, Spencer zelf. Er is dus sprake van een samensmelting van man en vrouw via een zwaan. Het tweede schilderij waarin Patricia Preece voorkomt is ook uit 1933 en heet ‘Separating Fighting Swans’. Patricia zit, duidelijk herkenbaar, in dezelfde jumper en met hetzelfde boek waarmee ze ook poseert voor Spencer en Hilda in 1933, aan de kant van het water waarin Spencer twee vechtende zwanen uit elkaar probeert te halen. De symboliek is duidelijk, zou ik zeggen.
De zwaan neemt in het vroege werk van Spencer al een bijzondere plaats in. In 1915 begint hij aan het grote doek ‘Swan Upping in Cookham’ dat hij pas in 1919 voltooit. Dit is voor hemzelf lang een sleutelschilderij geweest. Het stelt voor de vangst van zwanen in de Thames in het haventje van Cookham. De zwanen zitten gekorfd in een roeiboot, worden door twee mannen aan wal gebracht, waar ze vervolgens op een kruiwagen worden gezet en vervoerd worden naar de markt, dit laatste is overigens niet te zien, maar daar heeft hij afzonderlijke beelden van gemaakt. Twee meisjes sjouwen met matrassen en grote kussens die in de lege roeiboten worden gelegd. Wat dit betekent is voor de Spenceringewijde niet zo moeilijk te begrijpen maar wat mij interesseert is Spencers notitie hierover. Hij schrijft namelijk dat hij de inspiratie voor dit doek opdeed toen hij in de kerk van Cookham zat en hoorde dat mensen met de zwanenvangst bezig waren. Dit gaf hem een intens besef van binnen te zitten en buiten te ervaren. Voor hem was dat besef afdoende gevisualiseerd in deze mise-en-scène. Dat is de eerste keer dat hij lang voor Burghclere het idee kreeg een kerkelijke ervaring te combineren met het besef van het alledaagse leven daarbuiten. ‘It's all within’. Wanneer hij in 1919 dit schilderij weer oppakt, broedt hij op zijn War-Memorial maar is daar nog niet rijp voor. In plaats van oorlogsschetsen te maken wandelt hij veel langs de zee en maakt studies van het Leda-met-de-zwaanthema, zoals bekend een erotisch thema. Daaruit blijkt dat hij toen al doende was, niet alleen religie met alledaagse dingen te verbinden maar ook religie met erotiek. Ongetwijfeld hebben de Leda-met-de-zwaan-studies doorgewerkt in The Swan Upping. De meisjes met de matrassen samen met de mannen zijn daar een toespeling op.
In de periode 1923-1932, de tijd dus dat hij werkt aan de Burghclere Chapel, gaat Spencer steeds gerichter denken aan een vervolg daarop, zijn uiteindelijke levenswerk. de Sex Chapel, die nooit tot stand komt. Wat hem in 1919 weerhield was zijn gemis aan sexuele ervaring. De eerste jaren met Hilda (1925-1932) zijn nog geen directe aanleiding die stap te wagen, maar na de hernieuwde kennismaking met Patricia Preece in 1932 wordt dat anders. De eerste schilderijen waarop zij figureert waren bedoeld als luiken voor zijn liefdeskapel, zoals de Franciscus en de Vuilnismannen. De prompte weigering van de RA deed hem inzien dat die kapel nog niet stante pede gebouwd gaat worden en dat hij de schilderijen ais op zichzelf staand moet behandelen. Mogelijk kan de realisatie van de kapel bespoedigd worden, redeneert hij, door series te maken, thematisch geordend, waarin hij zijn oogmerk gedifferentieerd kan presenteren. Zo ontstaan o.a. The Pentecost, The Marriage at Cana, The Last Judgement, series waarbij het religieuze het erotische overheerst, maar wel verbonden en de series Beatitudes of Love, Domestic Scenes e.d. waarbij het accent op het sexuele ligt. Patricia Preece neemt dus voor hem zijn schroom weg om aan zijn levenstaak te beginnen. In de twee eerste pogingen wordt er voorzichtig gerefereerd aan de sexualiteit door behoedzaam aansluiting te zoeken bij de oudere thema's waarin hetzelfde wordt gesuggereerd. De kinderlijke sfeer van het Paradijs, zoals hij de wereld tot dusver had voorgesteld wil hij niet loslaten.
In 1935 schildert hij twee naaktportretten van Patricia Preece die allerminst kinderlijk, paradijselijk zijn en waarin de sexualiteit onweerspreekbaar is. Dat bewijst nog niets aangaande hun intimiteit maar het is een feit dat Spencer vanaf dat moment geen rem meer zet op zijn pretentieus streven. Hij die altijd al, vanaf de akademie, de stelling huldigde dat het naakt alleen betekenis had als er ook sprake was van een verhouding en die nooit studieuze naakten wenste af te leveren, laat hiermee de toeschouwer weten dat er iets aan de hand is. In 1936 en 1937 vlak voor zijn huwelijk met Patricia Preece maakt hij zijn beroemdste en meest choquerende naaktdubbelportretten van hemzelf met Patricia Preece, Selfportrait with Patricia Preece, 1936 en The Leg of Mutton Nude, 1937. Tussentijds, vanaf 1935 begint hij aan de serie ‘Domestic Scenes’, die uitsluitend handelt over zijn huiselijk liefdesleven met Hilda Carline. Na de scheiding met Hilda en het débâcle met Patricia begint hij aan de aangrijpende serie ‘Beatitudes of Love’, wat mij betreft het allerontroerendste ooit door een mens gemaakt. Hierin verwerkt hij zijn ervaringen met Hilda en met Patricia, ditmaal op een algemeen menselijk plan gebracht.
| |
| |
Het werk van Spencer is zo omvangrijk en zo ingewikkeld dat ik net als de film een keuze moest maken en moest versimpelen. Maar als je uit respekt voor dit oeuvre en leven een enigszins begrijpelijk beeld wilt geven en je kiest daarvoor het meest sprekende drama, dan mag je niet vervallen tot een aanklacht in de persoonlijke sfeer. Ik kan die mensen niet doorgronden maar afgaande op het beetje kennis wat ik daarover heb, maar vooral op wat het werk mij vertelt, vind ik het niet zo moeilijk na te gaan wat Patricia Preece voor Spencer betekende.
Spencer was een ambitieus man, niet uitzonderlijk getalenteerd als schilder, noch uitzonderlijk ontwikkeld of intelligent, maar hij was origineel. Zijn originaliteit bestaat hierin dat hij zijn kinderlijk wereldbeeld wist te handhaven, zonder getekend te worden door de zware psychische revolutie die het sexueel bewustzijn met zich meebrengt, terwijl hij tegelijkertijd geen enkele emotionele ramp uit de weg wilde gaan, omdat hij alles en alles van het leven met elkaar wilde verenigen tot iets moois, herkenbaar voor anderen. Om zijn privéleven totaal weg te kunnen geven aan de mensheid heeft hij zijn meest gevreesde beproeving opgezocht: Patricia Preece. Want zij vertegenwoordigde alles waardoor hij als puber gefascineerd was, maar wat hij ontweek. Niet voor niets cultiveerde hij zijn leven lang zijn jongensachtigheid, zijn babyface met dat kapsel, zijn slordige kleren, zijn hoge fluitende stem etc. Als puber rookte hij niet en hij flirtte niet met de meisjes en was ‘het jongetje’. Hij heeft later ook nooit gerookt en nooit gedanst. Als hij de confrontatie aandurfde met deze mondaine vrouw en deze bezegeld wist te krijgen met een huwelijk, zodat het ook voor de wereld een feit was zou zijn pretentieus schilderplan pas geldigheid krijgen. Hij had immers zijn adolescentie niet ontlopen.
Spencer was een man die leefde in ideeën, die de werkelijkheid pas zag in zijn verbeelding. Daarom durfde hij het risico van de scheiding met Hilda te lopen toen hij zijn huwelijksplannen met Patricia doorzette. Wat er ook zou gebeuren, het zou hem zo'n afstand tot de verstikkende werkelijkheid geven dat hij uiteindelijk toekwam aan zijn liefde. Patricia Preece gaf hem de sleutel tot zijn imaginaire Liefdeskapel waarin hij Hilda als enige, ware liefde aanbad.
|
|