1929 definitief instortte. ‘Tegen die tijd had de regering alle verdedigingstactieken verbruikt om nog tegen de uiteindelijke krach te kunnen optreden’, aldus Batra. Nu zal het niet anders gaan.
Een historisch leugentje gaat de professor van de Southern Methodist University blijkbaar niet uit de weg. Zeker, in 1927 ging het disconto tijdelijk omlaag van 4 naar 3,5 procent, maar tussen januari 1928 en september 1929 werd de officiële rentevoet vervolgens in vier stappen verhoogd van 3,5 procent tot 6,0 procent. Van een ‘verdedigingstactiek’ in de vorm van een geldverruimend beleid ter voorkoming van een beurskrach was dus geen sprake.
Wat gebeurt ons na de beurskrach die ons eind 1989 of begin 1990 te wachten staat? Die zal, schrijft Batra, ‘worden gevolgd door een bodemloze daling van de bedrijfsactiviteit en een scherpe stijging van de werkloosheid. Het dieptepunt van deze grote depressie zal in 1994 komen. De crisis zal minstens zeven jaar duren, van 1990 tot en met 1996’ (The Great Depression, blz. 140). Kunnen we de komende depressie voorkomen? Jawel, schrijft Batra, maar niet met symptoombestrijding. Het Keynesiaanse anti-cyclische beleid, de hervormingen van het bankwezen en het bedrijfsleven, en het monetaire beleid dat er nu op gericht is de geldhoeveelheid niet te laten dalen - dit alles is volgens Batra slechts symptoombestrijding. Waarom? ‘Omdat elke entiteit zijn eigen interne momentum heeft, moet haar energie op een andere manier een uitweg vinden’ (blz. 173). Het beleid voorkwam dat de prijzen en de geldhoeveelheid daalden, maar leidde er toe dat ze vervolgens te veel stegen. ‘Beleidsmaatregelen aanbevolen door Keynesianen, Monetaristen, en anderen bestrijden slechts de symptomen van de economische ziekten, niet hun oorzaak, de concentratie van vermogen’, aldus Batra (blz. 177).
Er moet daarom in de VS een federale vermogensbelasting komen die de speculatiezucht intoomt en voldoende opbrengt om het huidige overheidstekort ruimschoots te dekken (‘terwijl de top van de vermogensbezitters het verloren inkomen nauwelijks zal missen, zal de economie onmiddellijk gezond worden’, schrijft Batra in European Affairs). De kans dat zo'n belasting er komt schat hij echter op zo goed als nul. Dus pleit hij, om de beursspeculatie tegen te gaan, voor wetgeving die banken verbiedt om overnemingen en fusies te financieren (‘ik heb niets tegen fusies zolang bedrijven elkaar overnemen met behulp van hun eigen geld’). En ook moeten de bedragen die speculanten op de optie- en termijnmarkten als waarborg afgeven omhoog, van 5 tot 50 procent van hun aankopen.
Op langere termijn staan Batra echter heel andere zaken voor ogen. Hij pleit voor het instellen van een maximumsalaris per bedrijfstak (tien keer het minimumsalaris), voor het verwerven door de werknemers van het merendeel van de aandelen van de bedrijven waar ze werken, en zelfs voor het beperken van het particulier initiatief en particuliere investeringen tot kleine bedrijven. Deze sociale revolutie moet gepaard gaan met fiscale en monetaire robuustheid: de overheidsbegroting moet op lange termijn in evenwicht zijn met overschotten in tijden van voorspoed en tekorten als het slecht gaat, en de geldgroei moet gelijk zijn aan de langetermijn-economische groei, eveneens met anti-cyclische fluctuaties. Het ingrijpen van de overheid in de economie tenslotte moet tot een minimum beperkt blijven, en vooral gericht zijn op promotie van concurrentie en bescherming van zwakken. Ik laat de vraag of deze verschillende doelstellingen in de praktijk samengaan hier verder onbesproken. Batra's sociaal-economische utopie is, als utopie, natuurlijk wel aantrekkelijk. Maar niet voor Wall Street. Het mag opmerkelijk heten dat juist dit boek in downtown Manhattan, het centrum van het kapitalisme, zo populair werd.
Hoe ziet Batra de toekomst ná de door hem voorspelde depressie van de jaren negentig? Teruggrijpend op Sarkar's sociale cycli schrijft hij: ‘De samenleving zal dan beginnen aan een nieuw tijdperk van vechters’. Dat maakt nieuwsgierig. Wie zal het éénentwintigste eeuwse equivalent zijn van keizer Augustus, de dominerende figuur aan het begin van de eerste vechterstijd, of van Louis XI, koningin Isabella, prins Ferdinand en Henry VII, de leidende figuren van het begin van de tweede vechterstijd? Batra gaat op deze vraag niet in, hoewel het antwoord al op schrift staat. Op tafel ligt een ander boek dat in 1987 verscheen en een nog somberder toekomst voorspelt: Apocalypse 2000 van de economen Peter Jay en Michael Stewart. Hier wordt beschreven hoe Olaf D. Le Rith, zoon van een Duits-Zweedse vader en een Franse moeder en opgevoed in Engeland en Italië, met zijn anti-Amerikaanse Europa Eerst Beweging (EEM) in 1994, als Europa een diepe economische crisis doormaakt, de verkiezingen voor het Europese parlement wint. Daarna geven de Europese naties hun zelfstandigheid op en neemt Le Rith de macht over. Hij bestrijdt de crisis zoals Hitler zestig jaar eerder deed. De democratie verdwijnt, Le Rith wordt de nieuwe dictator.