het dunne bruine haar dat levenloos op haar schedel kleefde, het nekloze hoofd, de brilleglazen die haar ogen vergrootten zonder de kwaadaardige krentenblik te verzachten.
‘Ze maakt een contactafhoudende indruk’ melde het verwijzingsrapport. ‘Een nors aandoend, onaantrekkelijk meisje dat zich weinig cooperatief opstelt en mij met onverholen wantrouwen bekijkt. Ze reageert niet op een sympathieke benadering en kijkt alleen broeierig terug’.
Mannen! dacht ze verontwaardigd. Ze keek van Gemma naar haar adres: zo'n brede straat met tuinen die er zelfs in Amsterdam altijd zonnig bij lijken te liggen; een straat waar goed geklede mensen in hun Volvo stappen. Het was bijna om de hoek.
Toen ze opkeek zag ze de krente-ogen op zich gericht. En: ‘Ook blij dat je mij niet als dochter hebt?’
‘Ik weet het niet’, zei ze, ‘Ik ken je nog niet’. Het leek het enig mogelijke antwoord.
‘Dat komt wel’.
Ze droeg een vaalgrijze trui met gerafelde boorden, een ribbroek die als een zak om haar heen hing en afgetrapte gympen.
Ze keken elkaar aan, zwegen.
‘Moet je niet vragen waarom ik er zo uitzie, waarom ik niet probeer tenminste nog iets van mezelf te maken’.
‘Vertel het dan maar’.
Ze vertelde. Over de broers die haar op school negeerden, de meisjes die niet naast haar wilden lopen, feestjes waar ze niet werd gevraagd. Ze praatte zakelijk, zonder tranen, zonder beklag, of ze een les opdreunde. Ada zag het gezicht van haar oude analyticus: ‘Wij zijn er niet om de ellende in de wereld te verhelpen; alleen de ellende die mensen zichzelf aan doen’.
‘Wat verwacht je van mij’ vroeg ze voorzichtig. ‘Wat denk je dat er zal veranderen als je hier komt?’ De vraag paste ook in de opzet van het instituut: zo snel mogelijk een concreet doel stellen en in de komende maanden kijken of dit doel bereikt of genaderd was.
‘Niets’ zei Gemma nuchter.
‘Waarom kom je dan hier?’
‘Ik heb niet zoveel mensen om mee te praten en als mijn vader jou betaalt om een uur naar me te luisteren, dan moet je in ieder geval net doen of het je iets interesseert, dus ik dacht - waarom niet’. Ada besloot haar voorlopig niet al te serieus te nemen en Gemma ging iets minder boos weg dan ze was gekomen.
Op een avond zag ze toen ze de huiskamer binnen kwam hoe Leo en Lietje haar nakeken. (Nooit zouden ze haar op een feest uitnodigen of een kamer met haar willen delen op een schoolreisje.) Ze zag hun hoofden meedraaien in de richting waarin ze de straat uitliep en de snelle blik waarmee ze elkaar aankeken. ‘Toch wel zielig’, vond Lietje voor ze zich omdraaide om de volumeknop van de versterker naar links te draaien.
‘Nog zachter’ riep Ada, harder dan nodig was. Lietje gehoorzaamde langzaam. Ze droeg de trui die Ada haar terug had laten brengen.
‘Hoe kom je daaraan?’
‘Van oma. Die vindt ook dat ik iets fatsoenlijks moet hebben om naar school aan te trekken. Ze heeft me verteld hoe jullie er vroeger bij liepen, broeken met lappen en van die stomme Indiase jurken. Je denkt toch niet dat ik daar trek in heb?’
Ada wist niets te zeggen. Ze zou haar moeder eens bellen.
‘Heeft niemand van jullie tijd gehad om de afwas te doen?’
‘Ik heb morgen een proefwerk natuurkunde’.
Ada keek naar de tijdschriften op de grond.
‘Nou ja, ik mag toch wel even uitrusten’.
‘Misschien wil ik ook wel even uitrusten’.
Lietje haalde haar schouders op. ‘Je wilde het toch zelf. Je vond het toch goed dat Thomas wegging? Ik kan zeker geen bijles krijgen?’
‘Nee’.
Leo en Lietje trokken eendrachtig naar hun kamers terwijl Ada langzaam de rommel begon op te ruimen. ‘Waren het nou vroeger ook al zulke loeders en heb ik het nooit gemerkt?’ vroeg ze hardop aan de philodendron, zag dat de plant stond te sterven en liep naar de keuken om water te halen. Ze was trots op ze geweest, vroeger. Ze waren knap, intelligent, sportief en redelijk populair, misschien een beetje egocentrisch, maar dat was haar toen nooit zo opgevallen. Misschien was het tijdelijk. Het leek of ze haar