| |
| |
| |
[483]
Israel in Palestina
Een historisch overzicht
J. Brugman
De Zionistische leider Chaim Weizmann, die de eerste president van Israel werd, schijnt eens gezegd te hebben dat de wereld de Zionisten zou beoordelen naar de manier waarop zij de Palestijnse Arabieren behandelen. Een uitspraak die jarenlang niet juist leek maar die de laatste weken in vervulling lijkt te gaan. Weizmann zei dat lang vóór de stichting van de staat Israel in 1948. Met het uitbreken van de onlusten in Palestina in Gaza, gevolgd door troebelen in heel Palestina, wordt zelfs de meest ongeïnteresseerden duidelijk dat de Israeli's de kernvraag van het Zionisme, namelijk wat te doen met de Arabieren die al in het beloofde land woonden toen de Zionisten er arriveerden, niet hebben opgelost. Ook wie al lang bezorgd is over wat er met de Palestijnse Arabieren is gebeurd in de veertig jaar van Zionistische heerschappij in Palestina (tot 1967 in een deel daarvan, na 1967 in geheel Palestina, plus een stuk van Syrië) wordt door de televisiebeelden van de Joodse repressie van onlusten en rellen op onverwachte manier geconfronteerd met de excessen waartoe zulke voortwoekerende onopgeloste vraagstukken leiden. Zelf ben ik de afgelopen weken nog het meest geschokt door een beeld op de Nederlandse televisie waarbij een Israelische soldaat van achteren een Palestijn beet had die zijn landgenoten moest aanmanen op te houden met stenen gooien. De Israeli gaf de man daarbij telkens met een knuppel een forse tik op het achterhoofd. Het vreemde daarbij was dat dit me nog meer schokte dan de berichten over de nu meer dan veertig doden die al zijn gevallen door de kogels van de Israelische patrouilles. Toen pas ging door mijn hoofd hoe verschrikkelijk ik het zou vinden als mijn zoon op die manier zijn dienstplicht moest vervullen.
Weizmann was met zijn opmerking een uitzondering onder de vroege Zionisten. De meesten dachten er eenvoudig niet over na. Een van de leuzen van het vroege Zionisme was ‘Een land zonder volk voor een volk zonder land’, met de implicatie dat er in Palestina toen de Zionisten er hun oog op lieten vallen eigenlijk niemand woonde. De tendens bestond om het bestaan van een inheemse bevolking eenvoudigweg te ontkennen, of deze hoogstens voor te stellen als een onbeduidende en heterogene massa, zeer onderontwikkeld, en grotendeels bestaand uit zwervende bedoeienen zonder vaste woon- of verblijfplaats. Het is een voorstelling van zaken die je nog wel tegen komt, soms enigszins bijgesteld in die zin dat veel huidige Palestijnen in de eerste helft van deze eeuw werden aangetrokken door de economische opbloei die de Zionistische immigranten hadden gebracht.
Maar in het begin van de eeuw waren er wel al Palestijnen in Palestina, die de komst van de Joden allerminst bleken te verwelkomen, al begrepen ze in het begin niet waar het de nieuwkomers om te doen was. In 1917 waren de Palestijnse Arabieren trouwens voor niemand een groot probleem, ook niet voor de Britse regering, die in dat jaar, midden in de oorlog, haar steun toezegde aan de vestiging van een Nationaal Tehuis voor Joden in Palestina, en die zich in de beroemde - of beruchte - Balfourverklaring slechts vaag verbond tot het ontzien van de burgerlijke en godsdienstige rechten van wat daar ‘the existing non-Jewish communities’ worden genoemd. De woorden Palestijn of Arabier komen in de verklaring niet voor. De Zionistische immigranten zelf reageerden na aankomst op verschillende manieren. Een enkeling realiseerde zich dat hij zich nu in een door anderen al bewoond land bevond en dat dit gegeven de instelling van zijn mede-Zionisten moest leiden tot een conflict. Anderen dachten dat de Palestijnse Arabieren wel geen probleem zouden vormen voor het Zionisme, omdat ze de voordelen van een Joodse staat zouden inzien en dat de Zionisten de rechten van eventuele minderheden (in 1948 was twee derde van de bevolking van Palestina nog Arabisch) zouden respecteren. Deze voorstelling komt men veel tegen in lectuur bestemd voor buitenlandse consumptie, al waren er ook later wel Zionisten die oprecht geloofden dat het inderdaad mogelijk
| |
| |
zou zijn het Joods nationalisme op zo'n verheven plan te brengen dat ook de relaties met de Arabieren er door opgetild zouden worden. Een derde, en helaas de meest voorkomende reactie was om aan de ‘existing non-Jewish communities’, aan de Palestijnse Arabieren dus, een inferieure status toe te kennen, en ze te beschouwen als wezens van een lagere orde die hoogstens geduld konden worden maar nooit als gelijkberechtigd konden gelden. Die laatste reactie komt natuurlijk in verschillende graden van intensiteit voor en is ook wel enigszins begrijpelijk: het is heel moeilijk om iemand te onderdrukken of zelfs alleen maar te verjagen als je zo iemand als je gelijke beschouwt. Maar het is een gruwelijk mechanisme en het naarst is het als buitenstaanders eraan mee gaan doen. In een recente bijdrage in NRC Handelsblad heeft de Nederlandse liberaal Th.H. Joekes weer eens de zijde van de Israelische onderdrukkers van de Palestijnen gekozen, niet op grond van de merites van de zaak, maar met de leus ‘right or wrong, my civilization’. Hiermee wil deze parlementariër in onverbloemde taal uitgedrukt zeggen dat het hem worst is waar recht of onrecht liggen in het Palestijns-Joods conflict, maar dat de Palestijnen niet op zijn sympathie mogen rekenen omdat ze nu eenmaal niet tot onze cultuur behoren (bij Joekes, wat wolliger, ‘cultuurgebied’). Palestijnen zijn wel mensen maar heel anders. Vindt Mr. Joekes soms ook dat de Bantoes in Zuid-Afrika een ander ‘cultuurgebied’ hebben dan het onze? Weet Mr. Joekes eigenlijk wel iets af van het ‘cultuurgebied’ van de Palestijnen?
Maar velen zullen zich inderdaad afvragen waarom het in Palestina tot een conflict tussen Joden en Arabieren moest komen en waarom ze niet vreedzaam naast elkaar konden leven. Ik denk dat dit conflict onvermijdelijk was gezien het extreem-nationalistisch karakter van het Zionisme. De Zionisten streefden een nationale Joodse staat na, zoals het wel geformuleerd is, ‘whose dominant national character... will be Jewish in the same sense... as the dominant national character of England is English...’ De Palestijnse Arabieren, die in die tijd (de eerste helft van deze eeuw) zich ook door een, zij het mildere, vorm van nationalisme (het Arabisch nationalisme) aangetrokken begonnen te voelen, konden natuurlijk niet meewerken aan zo'n op Joods-nationalistische basis gevestigde staat. Hierbij kwam nog het uitdrukkelijke Joodse streven om in hun Zionistische staat een Joodse meerderheid te vormen. De Palestijnse Arabieren, zelfs in 1948 nog, na meer dan een kwart eeuw van door de Britten toegelaten Joodse immigratie nog twee derde van de bevolking, konden uiteraard nooit voor een dergelijk streven worden gewonnen. Vandaar dat het logisch gevolg van deze twee punten van het Zionisme was dat de Zionisten na 1948, nadat de Joodse staat een feit was geworden, ernaar hebben gestreefd zich van zoveel mogelijk Palestijnen te ontdoen. Immers voor zo'n Joodse nationale meerderheid waren twee dingen nodig: enerzijds opvoering van de immigratie van Joden naar Palestina, en anderzijds ‘stimulering’ van het vertrek van de Palestijnen naar elders. Deze tweeledige politiek is grotendeels geslaagd, zeker waar het het Israel van 1948 (zonder de ‘bezette gebieden’) betreft. Daar vormen de Palestijnse Arabieren nu niet meer dan 1/6 van de bevolking.
De Joodse immigratie naar Palestina na 1948 is nooit verborgen gehouden - in het Hebreeuws wordt hier het woord ‘opgaan’, aliya, gebruikt. Al zijn de cijfers van de laatste jaren voor de Zionisten zeer teleurstellend geweest, en vaak zelfs negatief omdat er jaren waren waarin meer Joden Palestina verlieten dan er binnen kwamen, het was niet noodzakelijk om de aliya te verhullen. De hele wereld wist hoe verschikkelijk de Joden in de tweede wereldoorlog geleden hadden en kon hun ‘opgang’ naar een veilig thuisland bijna niet anders dan welwillend bezien. Hoogstens kon die wereld erover verbaasd zijn dat mettertijd de immigratie uit Europa en Amerika vrijwel tot stilstand kwam en dat de grote meerderheid van de emigranten uit de communistische landen bleken niet naar Israel maar naar voornamelijk Amerika te willen gaan. De andere kant van de medaille echter, de verdrijving van zoveel mogelijk Palestijnen, met allerlei middelen werd - uiteraard zou men bijna zeggen - zo weinig mogelijk getoond. En toch zijn hier gigantische resultaten bereikt waarvoor de Zionisten ook de wreedste middelen hebben gebruikt; ze zijn zelfs voor massamoord niet teruggedeinsd. Het meest berucht is geworden de moord in het Arabische dorp Deir Yasin in de nacht van 9 op 10 april 1940 (dus ruim een maand vóór het vertrek van de Engelse troepen). Daar werden 250 Arabieren, meest vrouwen en kinderen, gedood, en 140 gijzelaars gemaakt die later bij de Arabische linies werden vrijgelaten. Deir Yasin was, samen met soortgelijke incidenten, bedoeld om de Arabieren vrees aan te jagen en te laten vluchten, wat inderdaad is gelukt. De aanval op het weerloze dorp was uitgevoerd door de militaire organisatie Irgun, die onder leiding stond van de latere Israelische Ministerpresident, Menachim Begin. Pater Grollenberg, in zijn boek Voor
| |
| |
een Israel zonder Grenzen, citeert deze Begin die in 1951 heeft geschreven dat er zonder de ‘overwinning van Deir Yasin’ geen staat Israel geweest zou zijn. Volgens Begin konden naderhand de Joodse troepen door het Arabische Haifa optrekken als ‘het mes door de boter; de Arabieren begonnen in paniek te vluchten terwijl zij schreeuwden “Deir Yasin”’. Eind 1948 werd aan Begin wegens zijn terroristisch verleden eerst een Amerikaans visum geweigerd maar op bevel van President Truman moest die weigering worden ingetrokken. Het contrast met de affaire Waldheim is opvallend.
Dat Deir Yasin niet een geïsoleerd geval was blijkt niet alleen uit soortgelijke incidenten zoals in oktober 1948 in het dorp Daweima de moord op tientallen slachtoffers door het 89ste tankbataillon, die in 1984 door een Hebreeuwse krant werd onthuld. De weloverwogen tactiek wordt bijvoorbeeld zichtbaar in wat generaal Glubb pacha, de Britse commandant van het Jordaanse leger indertijd, schrijft, namelijk dat een van zijn officieren eind 1947 ten huize van een Britse districts-commissioner een Joods ambtenaar ontmoette, aan wie hij vroeg of hij na de onafhankelijkheid geen moeilijkheden verwachtte met de Arabische inwoners. ‘Oh, no,’ had deze Joodse ambtenaar geantwoord, ‘That will be fixed. A few calculated massacres will soon get rid of them’. Glubb voegt daaraan toe dat deze Joodse functionaris als een eerbaar en gematigd ambtenaar in de mandaatsregering werd beschouwd.
Het is dus niet verwonderlijk dat de Zionisten er niet aan dachten om de vluchtelingen na afloop van de vijandelijkheden te laten terugkeren. Artikel 13 van de Universal Declaration of Human Rights schrijft weliswaar voor dat ‘Every one has the right to leave any country, including his own, and to return to his country’, maar de Israeli's hebben zich hier niets aan gelegen laten liggen. Toen in 1949 Israel tot de Verenigde Naties werd toegelaten riep de Algemene Vergadering in de desbetreffende resolutie de eerdere resoluties van 1947 (verdelingsplan; dus ook een Arabische staat in Palestina) en 1948 (terugkeer van de vluchtelingen) in herinnering. Vergeefs. Integendeel, de Israeli's - ik denk eigenlijk alle Israeli's, ook de gematigden - beschouwden de Arabische exodus als een godswonder, althans als een historische meevaller, waardoor vele problemen werden opgelost. De hierboven genoemde President Weizmann zei tegen de Amerikaanse ambassadeur McDonald dat de Arabische exodus een ‘miraculous simplification of Israel's task’ was geweest. De Israelische propaganda houdt tot de dag van vandaag vol dat de Palestijnen vrijwillig zijn gevlucht: soms wordt daaraan toegevoegd dat ze dit deden op aansporing van hun eigen leiders. Maar Ben Gurion beschrijft het resultaat van de Joodse operaties op 15 mei 1948, toen de jonge staat pas was uitgeroepen met de woorden: ‘So, on the day of destiny, that part of Palestine where the Hagana could operate was almost clear of Arabs’, waaraan hij toevoegt ‘...nothing a tottering Administration could do stopped us from reaching our goal on the 14th May 1948, in a state made larger and Jewish by the Hagana’. Trouwens, zelfs als de vluchtelingen waren aangespoord te vluchten, dan ontnam dat hun toch niet hun recht om terug te keren?
Maar het was nog niet genoeg dat honderdduizenden vluchtelingen onder krachtige aansporingen van Joodse zijde hun land hadden verlaten om er nooit meer terug te keren. Door een ingenieus samenstel van wettelijke maatregelen, gedeeltelijk overgenomen van het Britse bestuur, werd met behoud van een uiterlijk vertoon van gelijkberechtigdheid voor de overgebleven Palestijnen, een efficiënte discriminatiepolitek gevoerd. De handhaving van de Britse Defence Laws van 1945 - die indertijd door Joodse juristen, die later hoge posities in de Israelische rechterlijke macht bekleedden, als ‘strijdig met de mensenrechten’ werd verworpen - maakte het mogelijk willekeurige gebieden tot militair terrein te verklaren. Deze wetten lieten ook toe om onder een dekmantel van legaliteit Palestijnen willekeurig op te pakken en praktisch onbeperkt in hechtenis te houden, hun bewegingsvrijheid te beperken (de beruchte reispasjes), de persvrijheid te beknotten, Palestijnse eigendommen te confiskeren of te verwoesten (dit laatste zelfs als een militaire gouverneur vermoedde dat daarvandaan een schot was gevuurd of een bom gegooid - van 1967 tot 1976 zijn zo 15000 huizen van Arabieren verwoest). Land kon worden onteigend en werd ook onteigend met een beroep op veiligheidsoverwegingen, waarvan absurde voorbeelden bekend zijn die met veiligheid niet te maken konden hebben. Door een even degelijk systeem van wetten en decreten, zoals de Emergency Regulations for the Exploitation of Uncultivated Land, van October 1948, en de Law for Requisitioning of Land in Times of Emergency, van 1949, en de Absentee Property Law, van 1950, werden het land en de huizen van de gevluchte Palestijnse Arabieren onteigend. Deze laatste Absentee Property Law is een van de meest flagrante voorbeelden van discriminatoire wetgeving: daardoor kon iedere Palestijn, ook al woonde hij binnen (het kleine) Israel, die tot 1 september 1948
| |
| |
om welke reden dan ook niet in het door de Israelische strijdkrachten gecontroleerde gebied had vertoefd tot ‘afwezige’ verklaard worden en - en daarom ging het - zijn eigendom kon onder een beheerder (custodian) gesteld worden. Door al deze wetten zijn naar schatting meer dan 150.000 hectaren land en duizenden huizen van Arabieren onteigend, en vervolgens, al of niet via alleen voor Joden toegankelijke organisaties, aan Joden toegewezen. Soms werden die zelfde Arabieren dan weer pachter van het hun aldus afgenomen land.
Volgens de Wet op de Terugkeer (van Joden uiteraard, niet van Palestijnen) van 1950 en de Nationaliteitswet van 1952 tenslotte, werd aan Joden overal ter wereld toegestaan zich in Israel te vestigen, terwijl tezelfder tijd aan Palestijnen, die zelfs al waren ze in die cruciale periode in 1948 maar even weg geweest als afwezig werden beschouwd (ook al woonden zo nog binnen het door Israel gecontroleerde gebied) niet alleen de nationaliteit ontzegd werd maar zelfs het recht op verblijf. Door de strikte regulering van aanvraag van nationaliteit was het verder mogelijk om er als statenloos ter wereld te komen, zelfs in families die al sinds letterlijk onheuglijke tijden in Palestina woonden. De mogelijkheden tot chicanes bij naturalisatie of erkenning van de (Israelische) nationaliteit van niet-Joden zijn legio.
Het is dus niet verwonderlijk dat de Israeli's toen ze er door hun schitterende overwinning op Egypte, Jordanië en Syrië in 1967 in slaagden zich van het gehele voormalige Palestina meester te maken hun discriminatoire politiek in wat nu algemeen ‘de bezette gebieden’ genoemd wordt (de Israeli's zeggen Samaria en Judea; de Palestijnen spreken doorgaans over de Westelijke (Jordaan)oever) voortzetten. Hier echter deed zich de moeilijkheid voor dat er in 1967 niet dezelfde verwarring heerste als in 1948 toen het mandaat werd beëindigd. In 1967 was er een snelle regelrechte oorlog (door de Israeli's voorgesteld als een verdedigingsoorlog, wat mede gezien het grote en snelle succes absurd is, zoals toegegeven wordt door sommige prominente Israeli's, zoals bijvoorbeeld Generaal Peled). Die oorlog had geleid tot een spectucalaire bezetting van oorspronkelijk niet tot de staat behorend grondgebied. Hoewel er in deze zesdaagse veldtocht ook excessen voorgekomen zijn heeft hij niet een zelfde Arabische exodus veroorzaakt als in 1948. Daardoor stonden de Israeli's in het najaar van 1967 voor het probleem dat zij nu een veel groter gebied beheersten dan voorheen (heel Palestina, de Egyptische Sinai-woestijn en de Syrische Hoogvlakte van Golan), waar naar verhouding veel meer Arabieren woonden. Sindsdien hebben de Israeli's na de overeenkomst van Camp David wel de Sinai ontruimd, maar zij lijken vastbesloten om in de rest van Palestina (waarop vanouds hun ambities waren gericht, althans van de gematigden onder hen, want de extremen wilden nog meer) en op de hoogvlakte van Golan (dat laatste ook om strategische redenen) te blijven. Vandaar dat vrijwel onmiddellijk na de overwinning een doelbewuste beweging tot kolonisering van de bezette gebieden op gang kwam, als gevolg waarvan nu tienduizenden Joodse kolonisten hier zijn gevestigd op meestal strategische punten, tussen de grote Arabische bevolkingscentra in, als een soort van levende
corridors temidden van de potentieel vijandige Arabieren. Bovendien werd daarnaast veel land onteigend voor militaire doeleinden (en daarna vaak weer ter beschikking van kolonisten gesteld: sommigen van deze kolonisten zijn of waren semi-militairen). Als gevolg van deze politiek van onteigening was naar schatting in 1982 al ongeveer 30% van het land van de Westelijke oever onder Israelische controle gekomen. Deze kolonisatie van de bezette gebieden gaat nog steeds door, ondanks een vrij grote internationale oppositie tegen deze politiek die uiteraard in strijd is met het volkenrecht, zoals bijvoorbeeld artikel 49 van de Vierde Conferentie van Genève (door Israel zelf ondertekend), dat bepaalt ‘The occupying power shall not deport or transfer parts of its own civilian population into the territory it occupies’. Ik vermoed althans niet dat al deze kolonisten nu zelfs maar voor de vorm militaire rangen gekregen hebben, al dragen zij zoals uit de persberichten blijkt wel wapens. Deze geleidelijke integratie van de bezette gebieden is gepaard gegaan met de formele inlijving van Oost-Jeruzalem (in 1967 veroverd) en van de hoogvlakte van Golan. Niemand twijfelt er eigenlijk aan dat formele inlijving van de rest voor de Israeli's alleen nog een kwestie van opportuniteit is.
Het merkwaardige van dat alles is dat de politiek van massale kolonisatie van de bezette gebieden op zichzelf onlogisch is. Zij lost het kernprobleem van de Israelische politiek, namelijk hoe een numerieke Joodse meerderheid te krijgen (en te behouden) in een Joodse staat (‘as Jewish as England is English’) niet op. Door de integratie van de bezette gebieden neemt het aantal Arabieren in de Joodse staat ‘schrikbarend’ toe. Wanneer we het totale aantal Palestijnen in 1988 onder Joodse heerschappij levend schatten op 3 miljoen, dan is de mogelijkheid zeer reëel dat over niet al te lange tijd de Arabieren
| |
| |
in ‘Groot-Israel’ de meerderheid zullen vormen, waarmee het probleem een Zuid-Afrikaanse dimensie gaat aannemen. Er is al enige tijd geleden uitgerekend dat, bij gelijkblijvende bevolkingsaanwas (17 promille bij de Joden en 40 promille bij de Arabieren) en rekening houdend met emigratie en immigratie van zowel Palestijnen als Joden, deze Arabische meerderheid in 2010 zal zijn bereikt. En wat dan? vragen vele Palestijnen zich ongerust af, die trachten te raden naar de middelen die dan gebruikt zullen worden om van hen af te komen.
De Israeli's wijzen vaak op de verhoging van de levensstandaard van de Palestijnen sinds de Israelische bezetting van 1967. De cijfers zijn inderdaad overtuigend, maar hebben, zoals de ervaring nu al heeft geleerd, maar een betrekkelijke waarde. Want de levensstandaard in bijvoorbeeld het aangrenzende Jordanië is in die ruim twintig jaar ook fors gestegen en het is niet aannemelijk dat de Palestijnen van de Westelijke oever (de grootste groep), toen formeel onderdeel
| |
| |
van Jordanië, daarvan niet zouden hebben geprofiteerd. Bovendien is het bekend dat een achtergestelde groep niet tevreden wordt gesteld door verhoging van alleen zijn materiële levensstandaard, zoals in vrijwel alle voormalige koloniën is gebleken. In tegendeel, juist dan wordt een achtergestelde groep zich de discriminatie goed bewust, en de voorbeelden van een zeer grove discriminatie van de Arabieren in Israel en in de bezette gebieden zijn legio. Op vrijwel alle gebieden wordt voor de Arabische bevolking naar verhouding minder uitgegeven dan voor de Joden: de uitgaven van de gemeenten in Israel zijn bijvoorbeeld berekend per hoofd van de bevolking ongeveer tien maal zo hoog voor Joden als voor Arabieren. Soms wordt deze discriminatie ingepakt in subtiele verhullingen, zoals de regeling van de kinderbijslag. Alleen families van voormalige militairen ontvangen kinderbijslag, een regeling waarin de Arabieren noch de Joden worden genoemd, maar omdat alleen Joden in het leger dienen worden alleen grote Joodse gezinnen geholpen. Om de woorden van het Joodse parlementslid Uri Avnery te gebruiken ‘geboorten worden aangemoedigd bij het ene deel van de bevolking, niet bij het andere deel’.
Hoezeer de economische greep van de Israeli's op de bezette gebieden is verstevigd blijkt niet alleen uit de ongeveer 50.000 gastarbeiders die dagelijks heen en weer pendelen (zij mogen natuurlijk niet in Israel gaan wonen) naar het ‘kleine’ Israel, maar ook uit de greep van de Joden op vitale onderdelen van de Palestijnse economie. Een voorbeeld hiervan was onlangs nog de tegenzin van de Israeli's om toe te laten dat Palestijnen zelfstandig hun export naar EEG-landen konden regelen. Maar het meest van alles blijkt de Israelische onderdrukking uit de knevelingen en bijna dagelijkse intimidaties van de Arabische pers, de veelvuldige langdurige vernederingen die een Palestijn moet doorstaan als hij reist of onderweg gecontroleerd wordt (terwijl Joden door mogen rijden), als hij zich voor controle moet uitkleden wanneer hij de brug over de Jordaan overgaat, als hij wordt opgepakt en uren in de zon moet staan als er ergens in de buurt een aanslag is gepleegd, als blijkt dat hij steeds moet vragen om dingen die aan zijn Joodse medeburgers zonder bezwaar meteen worden toegestaan. De regelmatige sluitingen van de Arabische universiteiten in de bezette gebieden halen de Nederlandse pers wel eens; de dagelijkse kwellingen van de Palestijnen natuurlijk niet.
Natuurlijk en gelukkig zijn er veel Israeli's die het oneens zijn met deze alom aanwezige discriminatie van de Arabieren onder Joodse heerschappij, en daarvoor ook openlijk uitkomen. Voor deze Israelische dissidenten moet men bewondering hebben, want al zijn de toestanden in Israel niet te vergelijken met die in de Soviet-Unie, de pressie op een dissident is er groot. Niet meer zo groot als in de jaren twintig, toen de Nederlander Jacob Israel de Haan werd vermoord door een zekere Awraham Tehomi, destijds commandant van de Hagana, die bovendien later heeft onthuld dat die moord toen werd goedgekeurd door Ben Zwi, later de tweede President van de Staat Israel. Reden: De Haan wilde met zijn groep niet toetreden tot de omvattende Zionistische organisatie en had regelmatig contacten met Arabische leiders. Maar het valt niet mee, en de reacties van de beweging Vrede Nu, die steeds weer protesteert tegen de Israelische politiek, verdienen onze bewondering. We moeten ook niet vergeten dat de grote verdediger van Palestijnen in talloze processen de bekende Israelische advocate Felicia Langer is.
Maar helaas blijkt steeds weer dat deze dissidenten een kleine minderheid zijn en blijven. De populariteit van extreme partijen en partijcombinaties, zoals van de Likud neemt toe. Zeventig procent van de Israeli's keurt de politiek van kolonisatie van de bezette gebieden goed, en ook de repressie van de jongste serie opstanden wordt door een grote meerderheid gesteund. Een zelfde meerderheid wordt verwacht voor de annexatie van de bezette gebieden. Uit opinieonderzoeken blijkt hoe groot de racistische afkeer van een meerderheid van Joden jegens Arabieren nog is; op bijna alle vragen als: zijn Arabieren luier, dommer, wreder, minder dapper, oneerlijker, of simpelweg inferieur aan, of dan, Israeli's, geeft ruim twee derde van de ondervraagden een voor de Arabieren ongunstig antwoord. Bekend is ook de uitspraak van een zekere Dr. Hacohen, in 1967 voorzitter van de Commissie voor buitenlandse zaken van het Israelische parlement, die tijdens een lunch in de zomer van 1967, na de zesdaagse veldtocht, een aantal Britse parlementsleden langdurig onderhield over de Arabieren in het algemeen. Toen het Britse parlementslid Maxwell Hyslop hem geschokt zei dat hij (Hacohen) over Arabieren sprak zoals Julius Streicher in Nazi Duitsland over Joden, antwoordde Dr. Hacohen: ‘But they are not human beings, they are not people, they are Arabs’.
Wie dit alles weet, verwondert er zich, denk ik, niet meer over dat de Palestijnen nu op deze manier in opstand zijn gekomen, eerder dat ze het al niet veel eerder hebben gedaan. Niet door van buitenaf georganiseerde aanslagen, hetzij op doelen in Palestina zelf,
| |
| |
hetzij zoals helaas vaak is gebeurd, buiten Palestina, maar van binnen uit. Weliswaar leden ze onder de Israelische repressie - de Israelische geheime dienst is zeer efficiënt en heeft al tal van dictaturen elders technische hulp geboden - maar het bleef vreemd dat de Palestijnse protesten altijd zo incidenteel en zo zwak waren. Dat werkte ook mee aan het beeld van de ‘welwillende bezetting’ dat de meeste Westerlingen van de Israelische heerschappij over de Palestijnen hebben: streng, dat wel, maar au fond mild, zonder excessen, geen executies, geen martelingen, tenminste niet zo erg, en slechts hier en daar een gevangenkamp. Eigenlijk wel goed voor de Palestijnen zelf, wier levensstandaard immers met vele punten omhoog was gegaan. In dat beeld zitten nu ernstige barsten, na de wekenlange spontane opstand, begonnen door Palestijnse jongeren, maar door alle Palestijnen in Israel en in de bezette gebieden gesteund.
Ik heb me zelf altijd verbaasd over dat beeld van een welwillende dictatuur over de Palestijnen, dat hoogstens na de invasie door Israel van Libanon tekenen van slijtage begon te vertonen. Op zichzelf was het een imponerende prestatie van de Israelische propaganda dat er, zeker tot de zesdaagse veldtocht van 1967, in het democratische Westen vrijwel geen belangstelling bestond voor het lot van de Palestijnse ‘minderheid’, dat de vluchtelingen niet werden gezien als verantwoordelijkheid van Israel, dat het gebied veroverd had waar ze vandaan waren gekomen, maar van de Arabische regeringen van de landen waar ze naar toe waren gegaan, ‘die best wat meer voor ze hadden kunnen doen’. De grootscheepse onteigening van Arabisch bezit in Palestina viel niemand op. De rassendiscriminatie in tal van maatregelen en wetten, en niet te vergeten in de praktijk, werd niet waargenomen in een tijd dat de kritiek op de Zuid-Afrikanen wegens hun politiek jegens de zwarte inwoners van hun land steeds luider werd. Israel's talrijke bondgenootschappen met regimes waarover hier met huivering werd gesproken, zoals datzelfde Zuid-Afrika, de dictatuur van Somoza, en niet te vergeten verscheiden Afrikaanse regimes, die ‘technische hulp’ kregen, riepen nauwelijks kritiek op. Een deel van deze toegeeflijkheid is natuurlijk te verklaren uit de sympathie met de slachtoffers van de nazi-terreur, maar niet alles. Het zou de moeite waard zijn de geschiedenis van deze gigantische p.r.-prestatie, om een moderne term te gebruiken, eens na te gaan.
In gesprekken met Israeli's of met supporters van Israel krijg ik vaak de verzekering dat het Israelische volk vóór alles vrede wil, en normale betrekkingen met zijn Arabische buren. Ik denk dat deze verzekering door de werkelijkheid gelogenstraft wordt, en dat met name de Zionistische ideologie, een vorm van nationalisme die in zijn uitwerking dicht bij racisme komt, een belemmering voor normale betrekkingen is. De Israelische politiek, namelijk met de Palestijnen alleen te onderhandelen op voorwaarden vooraf die onaannemelijk zijn voor de ander, wijst niet op werkelijke vredesbereidheid. Een tweede Camp David is misschien denkbaar met Jordanië, misschien ook, maar minder met Syrië. Camp David voorzag in onderhandelingen over de positie van de Palestijnen, onderhandelingen die snel en efficiënt zijn getorpedeerd door de toenmalige Minister-President, die ook het merkwaardige begrip ‘persoonlijke autonomie’ introduceerde, waarover te praten viel, in tegenstelling tot ‘territoriale autonomie’, waarover niet te praten viel. Mij lijkt die ‘persoonlijke autonomie’ niet meer dan een formule voor apartheid. En het meest van alles blijkt het gebrek aan vredeswil uit de weigerachtigheid van vrijwel alle Israelische politici, Arbeiderspartij en Likud, om te onderhandelen, zelfs maar om privé te praten, met de coalitie van Palestijnse bewegingen en groeperingen die meestal PLO genoemd wordt, omdat die zou bestaan uit ‘terroristen’. De beschuldiging van terrorisme klonk mij steeds heel merkwaardig uit de mond van Begin, die zoals gezegd zelf een respectabel terroristisch verleden had. En het is vooral jammer dat de Israeli's geen werkelijke oplossing voor hun kernprobleem lijken te willen zoeken op een moment dat hun militaire superioriteit zo groot is dat de risico's minimaal lijken.
Iedereen, ook ik, die schrijft in bovenstaande zin weet dat hij hoogstwaarschijnlijk van Joodse landgenoten te horen krijgt dat oordelen over, en veroordelen van Israel makkelijk is, maar dat wij West-Europeanen, en eigenlijk alle niet-Joden, na alles wat de Joden in de Tweede wereldoorlog overkomen is, met name na Auschwitz, geen recht meer hebben om te oordelen en te veroordelen. Soms wordt daarbij gezegd en er waarschijnlijk altijd bij gedacht, dat wij schuldig zijn omdat wij die holocaust niet verhinderd hebben. Het is een redenering waarop geen antwoord mogelijk is, en laat ik het maar meteen zeggen, het is geen redenering. Het is een gevoelsmatige reactie, die met redeneren, redenen en redelijkheid niets uitstaande heeft. En om daarvan de Palestijnen, die met de holocaust niets, maar dan ook niets te maken hebben, het slachtoffer te laten worden zou uiterst onredelijk zijn.
|
|