loos een avond door. De ervaring zou rijker kunnen worden als wij over een ruimte van tien hokjes beschikten, denk ik; maar misschien zouden wij de weg kwijtraken als wij zoveel kanten uitkonden.
Wel zijn twintig lege hokjes een hele uitgestrektheid; zo wordt het een opluchting om elkaar een tijd lang weer niet te zien.
In Amerika, hoor ik, zendt één televisiekanaal de hele dag nieuws uit.
Wat een schrikbeeld. Wij hebben de laatste tijd wel eens, wanneer wij om acht uur eten, het journaal van de NOS aan, en wanneer wij vroeg zijn om zeven uur het six o'clock nieuws van de BBC. Als de bezorgscholier met de uitgestoken benen geen vertraging heeft gehad weet ik bijna alles al uit de NRC.
Maar je ziet de gezichten, zeggen de voorstanders. Inderdaad komen er gezichten bij. En de BBC doet het beter dan de NOS! Meer film, dat is waar. Ik zie niet wat er goed is aan het gebruik om de nieuwslezer zich te laten afwenden voor gesprekken met Newcastle of Bonn op de monitor. Daar staat een Colin of een Peter die geacht wordt in de geheime beraadslagingen van zijn woongemeente ingevoerd te zijn. Iedereen die wel eens in de journalistiek gewerkt heeft hoort aan ze dat ze hun informatie nog steeds op de oude manier verkrijgen, door de kranten te lezen.
En dat zou de hele dag doorgaan, als wij het Amerikaanse niveau halen?
Natuurlijk, en niemand is verplicht om te kijken. Ik hoef niet te klagen, maar het is verontrustend om vast te stellen dat de informatiestroom zwelt, zowel nieuws als achtergrond, en dat niemand rept van mijn ideaal, het essentiekrantje, één blad gevouwen tot vier pagina's waar het nieuws in geconcentreerd is. Daar vliegen de lezers niet in een kwartier over honderdduizend woorden heen zoals in de grote krant; en zij laten zich niet drie keer hetzelfde vertellen. Zij boren hun gedachten in de tekst; alleen een nauwkeurige opmerker ziet het begrip, de ontzetting, de spotlust en de wanhoop elkaar afwisselen op hun gesloten gezichten, en weet dat zij de kalmerende alledaagsheid kwijt zijn. Zij beseffen wat er omgaat.
Gisteren was het weer bijna half twee toen wij bij W. weggingen. Als mensen hier zo lang blijven zitten vecht ik tegen de slaap. Het leek mij niet dat de W.'s dat deden, en dat zij onze aandacht op de klok probeerden te richten; misschien merkte ik het niet na de vele wijn. Wij waren wel luidruchtig.
Vanmorgen bij het ontwaken dacht ik, het moet anders. Dat denk ik al veertig jaar eens in de zoveel weken. Het zelfverwijt is ernstig gemeend, maar het klinkt als de pose van de eeuwige jeugd.
Betekenissen van paniek: de beroering in overvolle danszalen waar brand uitbreekt; de beroering die autoriteiten voorzien en ongegrond verklaren wanneer een kernreactor lekt; de radeloosheid van mensen in wankel psychisch evenwicht die door hun gedachten bestormd worden.
Als mildere variant van de laatste soort is er de ontsteltenis die ik soms ondervind tussen werkzaamheden door. Waar moet dit heen? Volgend jaar zal ik niet wijzer zijn dan nu: over tien jaar nog steeds niet, en tot slot komt het verval. Er bestond hoop dat doorzetters een hogere trap van inzicht zouden bereiken, of een draai aan de geschiedenis geven zodat hun levenslijn niet meer waterpas liep; het is onmogelijk gebleken om daar naartoe te werken met behoud van gezond verstand.
De stad wordt bevolkt door vreemdelingen, enkele herkenbaar; het waait heel wat deze herfst, en van tijd tot tijd straalt een hard zonlicht tussen de wolken door; het verkeer dringt heen en weer; de middag is jong, dus er blijven vijf uren open voordat het eten afleiding zal brengen; en wat kan je anders doen dan je eigen weggetje aflopen.
Verwachtingen worden niet vervuld. Het bewustzijn dient nergens voor. Dieren hebben het waarschijnlijk makkelijker; zelfs dat is onzeker. Honden, koeien, reigers staan soms te kijken of ze met een verwante gewaarwording kampen, zonder woorden.
Het menselijk lichaam is niet het best denkbare model om samen van te genieten. Er zit vaak iets verkeerd of in de weg. Op het centrale sexuele gedeelte maak ik geen aanmerkingen, maar het wordt omringd door ongemakken: stotende botten, kriebelende haren, vel in de knel, te zwaar rustende rompen, te warme buiken, te koude ruggen.
De omgang had veel zachter ingekleed kunnen worden als het lichaam niet op andere activiteiten berekend had hoeven zijn: lopen, tillen, schrijven, knutselen.
Zoals gewoonlijk wanneer er een klacht geformuleerd is over het lot van de mens kan er negatief of positief op doorgedacht worden. Positief zou zijn: laten wij zo zorgzaam mogelijk het ongemak verhelpen dat wij elkaar aandoen.
En dan te bedenken dat de aansluiting van onze lichamen een stuk soepeler en weldadiger verloopt dan die van onze gedachten.