blanche een verkiezingsbijeenkomst van de Nationale Partij waren binnengevallen. Boze vlezige koppen alom, zwaaiende gummiknuppels in nevels van traangas, het enge runeteken van de ultra's, een soort vereenvoudigde swastika. Dat de politie optrad tegen die knokploegen, dat leek toen een hoopvol teken, maar inmiddels weten wij dat het de eerste en tevens de laatste keer is geweest. Plop, zei de champagnekurk, zo konden wij een historische gebeurtenis vieren en stonden wij toch weer aan de goede kant, met bovendien als geldig excuus dat wij hier waren op doorreis tussen Botswana en Mozambique.
Even later trokken wij de deur achter ons dicht, verfrist door bad en bubbelwijn. Wij daalden af in de lift, een van de vier feestelijk verlichte ruimtegondels van brons, glas en kristal die op en neer gaan tegen de achterkant van het hotel, dat niet een afzonderlijk bouwwerk is, maar onderdeel van een enorme koepel uit kostbaar marmer, blinkend brons, ruisende fonteinen, met op de bodem etalages en terrassen van verschillende restaurants. Hoe kon er in dit land iets ernstigs aan de hand zijn? Zelfs zwarten liepen er rond.
‘Is het werkelijk waar dat hier in de buurt laatst een bom is ontploft?’, vroeg ik aan een vriendelijke peper- en zoutkleurige meneer die mij hielp bij het dassenrek in een mooie kledingwinkel. De man keek mij aan of hij het in Keulen hoorde donderen, maar zeker niet in Sandton City. Neen, hij wist van niets. Pas twee winkels verder trof ik een dame die er wel van had gehoord, ja, er was wel iets geweest, maar veel verderop. Ze keek mij na met opgetrokken wenkbrauwen. Wat wilde die vent?
Ik dwaalde een winkel van woninginrichting binnen, achter twee zwarte oude mensen aan, die daar net zo verdwaald leken als ik. Stramme oude negers waren het, knoestig maar kaarsrecht, de vrouw een beetje schommelend, alsof ze door een mielieveld waadde. Twee winkelmeisjes die met elkaar hadden staan giechelen, vielen plotseling stil en volgden de oude mensen met boze ogen. Toen fluisterden ze met die scherpe sisgeluiden die alleen uit zuinige Engelse mondjes kunnen komen, en de ene deed een stap naar voren om even met haar schoentje over het hoogpolige tapijt te vegen, alsof de zwarten daar iets hadden achtergelaten, vuil, of misschien wel zwartsel.
Met tegenzin steeg ik achter Elsa aan naar onze alpenhoge vorstelijke vertrekken. Ik had een onrustige nacht. In mijn halfslaap kwamen de beelden terug van de vroege morgen toen wij in het eenmotorige vliegtuigje uit Maputo in Mozambique naar Zuid Afrika waren gekomen. Als een bloedworst had de nagloeiende trein, achthonderd meter beneden ons, in de berm naast de verbogen rails gelegen, een braadworst van donkerrood gloeiend staal vermengd met steenkool, de lading die de ongelukkige trein naar de haven van Maputo had moeten brengen. Op een landmijn gelopen of door een raket omver geblazen, door de guerrilla die daar in het niemandsland tussen het Krügerpark en de kust van Mozambique heerst. Ik wist niet of menselijke resten werden meegeroosterd in dat stukje noodlot onder ons; later hoorden we dat inderdaad de machinist en een wagenvoerder waren omgekomen. Nog verbazender dan het ongeluk op speelgoedschaal daar onder ons, vond ik de volstrekt onbekommerde reactie van onze Zuidafrikaanse piloot in hemdsmouwen. Al die tijd had hij met zijn collega naast hem geconverseerd over een rugbymatch, schreeuwend boven het lawaai van het driftige motortje, en het was maar een ogenblik dat hij onderbrak om onze aandacht op het verongelukte treintje te vestigen. Daarna was het weer rugby, de Springbok. Na een paar minuten kwamen we een ander treintje tegen, onder een vrolijke pluim van witte stoom. Het was enkelspoor daar onder ons, en ik vroeg me af of dat wel goed ging. Ik klopte de piloot op de schouder en schreeuwde ‘Denk je dat ze hem hebben gewaarschuwd?’. Hij haalde zijn machtige schouders op en riep ‘Oh, she will be allright, I think.’
Dreunend en trillend vervolgde ons machientje zijn weg door het stille luchtruim over het niemandsland van Mozambique. Het was een prachtige zonnige morgen met een kristalhelder uitzicht op de blauwe bergketens van Zuid Afrika en het duistere bergbastion van Swaziland onder een krans van witte ochtendwolkjes. Als het daarginds mocht uitlopen op die lang voorspelde slachtpartij tussen zwart en wit, dan zal het wel tegen het mooiste decor van de wereld zijn. Ook het platte bushlandschap van Mozambique onder ons was zonovergoten, maar dat was aan niemand besteed, of het moest misschien zijn voor een groepje rustende guerrillakrijgers, onzichtbaar verborgen onder een struik of in een van die half uitgebrande huisjes of stallen. Niemand weet precies wat ze willen en zelf weten ze het ook niet zo goed. Ze worden door Zuid Afrika gesteund, maar zoals we konden zien willen ze ook wel een trein van hun beschermheren uit de rails blazen. Balorigheid misschien of pure verveling. Ze hadden ook wel eens op een vliegtuigje als het onze geschoten, maar dat was al een tijdje geleden en