initiatie.
Waar ik naar toe wil is dit: biologie is een benadering van de werkelijkheid die instaat tussen alpha en bèta, tussen historie en natuurkunde, maar er zijn nog meer polaire tegenstellingen waartussen zij zich ophoudt. Zo is biologie meer dan enige andere wetenschap zintuiglijk met als tegenpool antizintuiglijk, Platonisch. Eerst het zintuiglijke. Herhaaldelijk heb ik door biologen waar je dat niet zo gauw zou verwachten, een plantenfysioloog bijv. die onderzoek doet aan eencellige groene algen, als argument horen gebruiken dat hij een bepaald detail gezien had en met nadruk daar aan toegevoegd: biologie is een zeer zintuiglijk vak. Ook bij een heel andere tak van bedrijf, een combinatie van de palaeontologie en de recente biologie van longvissen en Crossopterygii, werd gesteld dat de eerste indruk van een levende longvis en in het bijzonder van de larven daarvan, de auteur op zijn nieuwe inzichten had gebracht.
Daar polair mee in tegenstelling staat de neiging, vanaf de eerste bioloog, Aristoteles, tot de modernste cladisten en zoögeografen, om in de eerste plaats abstracte schema's te bedenken en zich daarbij niet te laten afleiden door zoiets vulgairs als zintuiglijke indrukken. Aristoteles zei dat een vlieg vier poten had en men heeft dat eeuwenlang van hem overgenomen, blijkbaar zonder te kijken. Dat is de verderfelijke invloed geweest van Plato, voor wie de zintuigen vervalsers waren. Alleen door innerlijk schouwen zou je de waarheid leren kennen. We weten nu dat er innerlijk niets te schouwen valt als er niet eerst via de zintuigen van allerlei binnen is gekomen. Bij iemand die zijn zintuigen wantrouwt is dat uiteraard maar weinig en gebrekkig: het schouwen zal noodzakelijkerwijs oppervlakkig zijn. In vitalisme, de telkens opduikende vormen van Lamarckisme, in het abstracte spel van de extreme cladisten, in het negeren van herhaalde waarnemingen door de absolute vicariantie-aanbidders zien we de invloed van Plato doorwerken. (Die termen zullen U wellicht niet veel zeggen; ik wil er alleen maar mee aanduiden dat er hele groepen moderne biologen zijn waarbinnen zich deze invloed toont. Typerend daarbij is de arrogante, apodictische manier waarop de eigen mening tegen die van anderen in wordt geponeerd.)
Toch is een bepaalde mate van abstractie natuurlijk onmisbaar voor elke wetenschap. Systematiek zou niet zonder kunnen (niet voor niets was Aristoteles, leerling van Plato, de vader van de systematiek). En zonder systematiek zouden we nooit op de evolutiegedachte zijn gekomen.
Als je de geschiedenis van de biologie bekijkt valt er nog een polariteit te ontdekken, die nl. tussen wetenschap (en we zagen al hoeveel tegenstrijdige elementen daarin schuilen) en kunst.
Wetenschap, we zagen het al, is in principe een sociale bezigheid. Kunst is in principe individualistisch, vaak in principe in strijd met alles wat uit de sociale dwang voortkomt: traditie, conformisme.
De sociale kant van de wetenschap leidt eens in de zoveel tijd tot bureaucratisering, jurismen, scholastiek. Dat wil zeggen dat elke wetenschap neigt tot verstarring, tot kristallisering, tot afknotting, besnoeiing van onverwachte, levende uitgroeisels. Wie wel eens in een volksrepubliek, Europees of derde werelds, geweest is kent het mechaniek. De sociale dwang is zo groot, dat net als in een klein bigot dorp niemand meer initiatieven durft nemen, steeds vraagt men naar precedenten, nieuwe gebeurtenissen kunnen niet plaatsvinden omdat men er nooit toe zou kunnen komen om er adequate, dus nieuwe, antwoorden op te bedenken.
Wat er gebeurde in de Middeleeuwen is er een schoolvoorbeeld van. Er waren natuurlijk meer redenen tot verstarring, maar één ervan is gelegen in het sociale mechaniek van de wetenschap zelf. In het begin van de jaartelling werd er nog concreet naar planten gekeken en getekend, maar de afbeeldingen in later eeuwen werden nooit meer gemaakt aan de hand van werkelijke planten maar gecopieerd van vroegere afbeeldingen. Zo verloren die afbeeldingen geleidelijk alles wat specifiek maakte, een soort karakteriserend. Vooral de techniek van de houtsnede versterkte dat proces. Tegen het eind van de Middeleeuwen waren wat eerst afbeeldingen waren geweest van levende planten, vervormd tot symmetrische ornamenten, niet ongelijk aan motieven op Perzische tapijten, waar - zoals bekend - geen reële voorstellingen op mogen worden gegeven.
Deze ontwikkeling van de illustraties is symbolisch voor de vergroeiing, de misvorming van het inzicht in de levende natuur. De scholastiek was een abstract bouwsel, uitgaande van wat theologen uit de Bijbel meenden te kunnen afleiden en daarnaast vooral - alweer - Aristoteles en daar de Platonische, onveranderlijke, anti-evolutionaire, anti-levende kant van.
Het aardige van vorst is dat vroeg of laat het voorjaar komt, dat het gekristalliseerde water verbroken wordt, dat de schotsen weggespoeld worden, dat de levende bloemen ontwaken. Prachtig symbool voor het eind van de Middeleeuwen vind ik het schilderij La Primavera van Botticelli. Na meer