Hollands Maandblad. Jaargang 1987 (470-481)
(1987)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Het Meer van de Ondank
| |
[pagina 50]
| |
4
Een ander hemeldeel
vraagt om bewoning.
Wij verzamelen elkaar
en wat wij nodig hebben,
klimmen naar boven
en weten niet,
nu we er eenmaal zijn,
waar het voor dient -
en of er Indianen wonen.
5
Op de velden de vruchten,
de oogst begint.
In de hoofden de voorbereiding.
De witte pauw leeft bij de dag.
6
Ik word oud.
Straks wandel ik
in het Bohemer Woud.
7
Mijn nieuwe, kleine zoon
zal eens, voorspel ik,
lang na mijn dood,
het erf betreden van de pauw,
verkennend rondgaan,
plas voor plas, steen voor steen,
een groene krekel raken
met zijn nieuwsgierig oog,
de storm horen klagen, de klacht
van verdriet om een verdwenen lief -
en zwijgend in zichzelf denken:
hier was het, hier hoor ik thuis.
| |
[pagina 51]
| |
September1
Dag lief, dag avondlief,
dag lief van het licht van de grachten.
Drie schikgodinnen spraken daar,
op die hoge hoek, moe en wit.
En de dansende jonge man
sliep, met de knieën tot zijn kin,
op het blauwe liefdeskleed
in de driehoek van hun vriendschap.
Dag lief, dag ochtendlief,
dag lief van het licht van de grachten.
2
Engel op mijn schouder, bescherm mij -
het wordt een oorlogsdag.
3
Als een laat rood blad
verdwijnt zij, opzichtig,
stralend - zelfs de pauw,
voor het eerst, lacht.
4
Laat de muziek komen
als stromend onverschillig water
over de woorden van gisteren,
alleen benieuwd naar zichzelf,
soeverein, zonder verwijzing
naar de afhankelijken.
Laat de kleine lawines komen
die het omwoelde strand gladstrijken
voor de laag vliegende sterntjes.
5
Er is, zegt de schaduw, ook altijd wat.
Zoiets door en door veranderlijks
als die zelfstandige bewegers
maak ik nooit meer.
Waar ben ik aan begonnen.
Hoe kom ik van ze af.
| |
[pagina 52]
| |
6
Zo vrolijk staat zij daar, zo vol verwachting,
nieuwsgierig, pas bewust, bereid tot spelen, offers,
met een zalmrode najaarsgloed op haar wangen
en in haar groene ogen het begin van ongeloof,
van vertwijfeling. De optocht loopt steeds verder
van haar weg. Jij arme dag van gisteren,
nu al omringd door een begin van schemer.
7
Ik zag of zou willen zien,
in de buurt van De Treek,
een konijn dat zich verstoord
verbergt in een nat larixbosje
totdat ik en mijn dreiging
weer zijn doorgelopen.
| |
[pagina 53]
| |
Oktober1
Een pauw op de schoorsteen en drie op het dak,
in het geelbruine licht van een middagplataan.
Ze maakten de indruk dat niemand ontbrak.
Wij bleven maar kijken, wij bleven maar staan.
Die van de schoorsteen krabde zijn kop.
Zij keken ons tweeën geen ogenblik aan.
Vier trouwe gezanten uit het land van de zon.
Hun fietsende voedster nauwkeurig op tijd.
Het Meer van de Ondank ligt vlak bij Trebon.
2
De hemel slibt dicht,
de ruimte wordt kleiner.
De triomf van de kleuren
vermindert, verdunt.
Keer terug naar de winter.
De hand van de meester
vertekent de dingen
ook jou en ook mij.
3
Gedenk de witte stam van de berk
hoog tussen duizenden gele blaadjes,
dansmeester in de herfst,
stevig wit zonnig hout
dat straks ook de sneeuw zal leiden
op de maat van strenge, aanhoudende muziek.
| |
[pagina 54]
| |
4
Ik ben, zei Helmut Schmidt,
een oude man, een groot deel
van het leven ligt achter me.
Als ik terugkijk, en vergelijk,
als ik me afvraag
welke stemming nu overheerst,
is dat geen angst
voor het lot van de wereld.
Carl Friedrich von Weiszäcker:
stemmingen zijn moeilijk ontwarbare gehelen,
het gaat om argumenten.
Voor mij blijft de vraag,
kunnen mensen de sprong maken
naar een cultuur zonder oorlog?
Die cultuur heeft nog niet bestaan.
Vergissingen kunnen wij ons niet veroorloven.
Het verlangen naar hegemonie blijft.
Wij behoren niet tot wat de biologen noemen
de fehlerfreundliche organismen.
Gezien en gehoord,
in Rettenbach, Midden-Europa:
twee wijze Duitse politici.
5
De zwarte kip klaagt
na haar nieuwe ei.
Het lijkt alsof zij vraagt:
waarom is het hier,
achterin de herfsttuin,
zo stil? Waar blijft iedereen?
Hoor ik er niet meer bij?
Zou het niet beter zijn
wanneer ik, oude zwarte kip,
vandaag of morgen,
maar helemaal verdween?
Waarom anders is het hier,
achterin een stadstuin,
zo stil?
| |
[pagina 55]
| |
6
Een week na Trebon
zijn de kleuren veranderd,
de berken vermagerd.
Een week na Trebon
weet het hart wat het wil.
Het Meer van de Ondank
ligt zwijgend te wachten.
De opstand der vissen,
dan hier, dan daar.
Het weet wat het wil,
een week na Trebon.
7
Laat de asters komen,
de wonderlijk bedaarde,
late blauwe.
Laat de oude parkboom
zich oprichten uit de vijver.
Leer de storm manieren,
een beheerste stijl van waaien.
| |
[pagina 56]
| |
November1
Daar stapt hij,
wit en streng en ondoorgrondelijk.
Hij pikt een maatstaf op,
een argument, een sterk gevoel.
Hij keurt en kijkt
en laat zich er niet over uit.
Hij spreidt vermoeid
de witte vleugelboog.
Daar stapt hij,
langzamer, niet minder
streng en ondoorgrondelijk,
de stille, witte meester
die regeert en zich niet leent
voor offers en gebed.
2
In de middag verschijnt de verdachte.
In de middag oordeelt de wolk.
In de middag wreekt zich de dauw.
In de middag kent niemand de kleur van de nacht.
3
Het is voorbij, het is voorbij,
de langste zomerliefde van het jaar.
Jij houdt niet meer van jou.
Ik houd niet meer van mij.
Wij maken vreemden van elkaar.
Wij zijn niet langer man en vrouw.
| |
[pagina 57]
| |
4
De namen vinden elkaar.
Zij aarzelen. Kan het riskante spel
nog langer doorgaan?
De willekeur van de ganzepas,
woord voor woord,
zin voor zin,
het simpele indianenspoor
door moeras en woestijn?
Laten wij pauzeren,
zeggen zij, tegen elkaar.
Laten wij wachten
in zwijgzaamheid,
bewust van bedrog,
bewust van begrip,
Laten wij toezien.
5
Op tachtig meter hoogte
zijn er geen duiven meer.
Daar is de aarde al bijna vergeten.
6
Het ruikt naar winter
en ik heb er zin in.
Het ruikt naar ijs en
naar een rood soort blauw,
naar de ervaren voorbereiding
van een kwetsbaar groen begin.
7
Ik geloof niet
dat een tempel instort
door een besluit.
| |
[pagina 58]
| |
8
De oude vijand neemt de leiding over.
Er blijft niet veel dat zich gewillig zeggen laat.
Er blijft niet veel dat zich laat zien.
Ik weet niet goed, mijn lief, mijn oude lief,
waar ik moet blijven met mijzelf,
met jou, samen gevangen, in angst,
in een kamer omringd door hotelgeluiden.
Ik weet te goed wat er in mij gebeurt.
Ik oefen mij in iets. Maar wat dat is?
Ach lief, ik weet het wel, ik oefen mij -
of zou ook dat nog grootspraak zijn en onschuld -
in afwezigheid.
9
Het is begonnen,
het stormt, het regent.
Het is begonnen,
de witte pauw schuilt.
Het is begonnen,
een oude tante is gestorven.
Het is begonnen,
tussen de weerstanden schijnt licht.
Het is begonnen,
de laatste bladeren vallen in de bossen.
Het is begonnen,
de liefde flakkert in de harde wind.
Het is begonnen,
de droom sprak van een decimeter.
Het is begonnen.
|
|