Veelzijdig, nieuwsgierig, genereus
J. Goudsblom
Van Darwin en Hillenius heb ik geleerd dat alle leven is: overleven. Alles wat zichzelf in leven houdt en zich voortplant is het resultaat van natuurlijke selectie. Daarom heeft het zin bij iedere eigenschap - niet alleen van dieren of planten maar ook van menselijke samenlevingen - te vragen naar de functies die deze eigenschap heeft, of eens gehad kan hebben, in de strijd om het bestaan.
De zin ‘Van Darwin en Hillenius heb ik geleerd’ draag ik al enige tijd in mijn hoofd rond. Het wachten was op een gelegenheid om hem een keer uit te spreken of op te schrijven, zodat Dick het compliment op zijn waarde zou kunnen schatten. Die gelegenheid is plotseling voorbij.
Ik kan nu alleen een anoniem publiek iets mededelen van de erkentelijkheid en de bewondering die ik voor hem voel. Die bewondering is groot. Dick was een van de meest veelzijdige mensen die ik heb gekend; hij bewoog zich met gemak en plezier in de poëzie, de biologie en de muziek (hij schreef over Satie lang voordat die in Nederland in ruimere kring bekend werd) en hij verstond, niet te vergeten, de kunst van het reizen. Op elk van deze gebieden kon ik hem maar gedeeltelijk volgen; maar ver genoeg om telkens weer onder de indruk te komen van de onbevangenheid en het enthousiasme waarmee hij zich in al deze ‘takken van bedrijf’ (zijn benaming) wist te weren.
Hij bezat de gave van de drang om het vele dat hem bezig hield niet vóór zich te houden, maar er over te vertellen, mondeling en op papier; in beide gevallen even boeiend en helder. Hij was brilliant, niet uit zucht om te schitteren, maar omdat hij nu eenmaal veel licht opving.
Zijn kunstenaarschap was herkenbaar tot in zijn woningen: jarenlang het museumachtige houten pand aan de rand van Artis, daarna zijn met boeken en muziek volgestouwde werkkamer tussen Reguliersgracht en Frederiksplein, en de boerderij in Drente bij het landgoed Rheebruggen, waaromheen hij een reservaat had aangelegd voor vroedmeesterpadden en andere beesies.
Bij alle veelzijdigheid was hij een man uit één stuk. Het thema uit sommige gedichten van Jan Emmens (‘Slechts één ding kunnen wij je zeggen vandaag: dat wat wij niet zijn, dat wat wij niet willen’) was hem vreemd. Hij was die hij was, met overgave en intensiteit.
De meeste mensen die proza én poëzie schrijven, hechten als het er op aan komt het meest aan hun poëzie. Dat zal ook voor Dick gegolden hebben; ik heb het hem helaas nooit gevraagd. Poëzie heeft het voordeel dat flarden van inzicht, die bij nadere uitwerking misschien zouden vervluchtigen, vastgelegd worden, als een gebeitelde tekst. De gedichten van Hillenius, vaak in de eerste inspiratieroes genoteerd en niet bijgepolijst, bevatten vele zulke suggestieve invallen.
Toch lees ik liever zijn proza. Als eersteof tweedejaars student al werd ik getroffen door de ‘meningen van Jacob W. Paardelazer’, die Dick toen in P.C. schreef. Ik zag tot mijn verrassing dat niet alleen de door mij bewonderde echte literatoren zoals Elsschot en Ter Braak goed schreven, maar dat er ook ten minste één Amsterdamse student was die het kon.
Van toen af aan ben ik zijn stukken steeds blijven lezen: in Hollands Week- en Maandblad, Tirade, Barbarber, NRC Handelsblad, Vrij Nederland. Nog iedere week mis ik zijn bijdrage in V.N., die door de redactie begin dit jaar beëindigd is. Hoewel Dick zelf het woord ‘belangeloos’ niet gauw zou gebruiken (een van zijn stellingen was dat nieuwsgierigheid evenmin als enige andere eigenschap ooit geheel belangeloos is; de functie - zie boven - van nieuwsgierigheid is het verkennen van mogelijke gevaren), was dit toch juist wat zijn stukken zo interessant en leesbaar maakte: de belangeloze nieuwsgierigheid waarmee hij zich in de meest verscheiden onderwerpen kon verdiepen.
Maar terwijl de rijkdom aan onderwerpen onuitputtelijk leek, werden ze toch allemaal vast in de hand gehouden. Geen enkel onderwerp, van het leven op Madagascar tot de psychologie van de slordigheid, van vegeta-