Vóór het donker de tent opzetten
Annie Zuiderwijk
‘Horen, zien, voelen, proeven, ruiken van de natuur, dat kan genezing geven van zielepijn, ja zelfs geluk’. Dat zei Dick Hillenius bij een van zijn voordrachten. Het was in 1971, in het kader van een cursus Milieukunde. Met anderhalve bil en een opgetrokken been op tafel gezeten, legde hij zijn uitspraak uit aan de hand van een persoonlijke belevenis. Hij was ervan overtuigd dat ‘natuur ervaren’ een menselijke behoefte is.
Enige jaren ervoor had ik, als tweedejaarsstudente Biologie een college van Hillenius gevolgd over de ‘Geschiedenis van de Biologie’. Het onderwerp hoorde niet in een bepaald vakkenpakket, het college werd zomaar, voor de aardigheid gegeven en was voor iedereen toegankelijk. Rond een lange tafel in de mooie leeszaal van de Artisbibliotheek zat op vrijdagmorgen dan ook een bont gezelschap van jong en oud, van biologen en toekomstige biologen en van nietbiologen. Hillenius sprak daar over van alles: wijsgeren, biologen, ideeën, etymologie. De geschiedenis behandelde hij niet chronologisch. Hij besprak theorieën, overeenkomsten, afleidingen, daarbij sprongen makend in de tijd, heen en weer, vaak aan de hand van etymologische verklaringen. Ik snapte er eigenlijk weinig van, vond geen draad om te volgen. Te weinig feitenkennis om zijn sprongen bij te houden. Toch ging ik er de volgende keer weer naar toe hoewel op datzelfde uur op vrijdagmorgen elders een verplicht college werd gegeven.
De diergroep der Kameleons was het onderwerp van zijn wetenschappelijke studies. Hij schreef er een dissertatie over en publiceerde wetenschappelijke mededelingen die, op de keeper beschouwd, vingeroefeningen waren voor meer algemeen-biologische theorieën over evolutie. Ideeën waar hij tientallen jaren op kon voortborduren en waarmee hij soms op hol sloeg bij het in vorm gieten van een nieuwe visie. In het voetspoor van Darwin zag hij uitbreidingen, verfijningen van diens theorieën. Juist de laatste tijd kristalliseerden ideeën uit tot een theorie over de selectieve betekenis van ‘Socially Important Characters’, bij zijn kameleons de hoorntjes en flapjes aan hun kop en andere opvallende uiterlijke kenmerken.
In 1973 leerde ik Dick persoonlijk kennen toen ik als student een bijvak deed bij hem aan Kikkers in Waterland. We maakten samen een tochtje naar mijn werkterrein. Wat mij toen frappeerde en wat ik later gewoon ben gaan vinden was, dat hij niet in de eerste plaats keek naar wat ik gedaan had en of ik wel goed werkte. Eigenlijk bemoeide hij zich niet met de werkzaamheden van zijn studenten. Hij liet zich het liefst meevoeren naar de mooiste plekjes, genoot van het buiten zijn, het landschap, de zeldzame of bijzondere plantjes en vogels op zijn pad, de verrassing of verbazing om die nu juist hier te zien. Hij dronk in wat je over het gebied en de beesten wist te vertellen en soms wist hij van jouw nog brokkelige waarnemingen een verhaal te maken, een bijzonder verhaal. Na zo'n bezoek had je het een en ander te overdenken en was het werkterrein mooier geworden. Voor studenten die blanco bij hem kwamen, niet zelf een onderwerp wisten of niet wisten hoe het uit te voeren was hij niet de ideale begeleider. Ik werd zijn ‘kikkervriendin’ en sinds dat tochtje in 1973 hebben we jaarlijks gereisd om beesten te zien, veelal in Frankrijk, in Italië, in Spanje, Portugal en in Limburg en Uffelte.
Het veldwerken vanuit zijn eenmansafdeling Herpetologie werd tot een bloeiend bedrijf, vond hij zelf. Nieuwe gebieden werden aangeboord in het buitenland en veel studenten vonden een plezierige stage bij hem. Dick moet die ontwikkeling al vanaf het begin voorzien hebben, hij stimuleerde dit zeer. Het gaf hem mogelijkheid tot reizen. Studenten werden in het werkgebied bezocht en daaraan plakte hij een uitstapje vast naar het leefgebied van een bijzondere kikker of salamander die hij ooit had gezien of juist nooit had kunnen vinden.
De jaarlijkse excursie werd traditie voor een min of meer vast groepje van vier tot zes mensen. We reisden met de instituutsbus en eenmaal in het uitgezochte gebied zochten we van vroeg tot laat naar beesten. Elke nacht hadden we een ander kampement, in de vrije natuur meestal en zo mogelijk op een plek waar we in het donker - amfibieën zijn