eigenlijk elke kunst en elke wetenschap afzonderlijk, praattaal en schrijftaal, ernst en luim, student en maatschappij, verstand en gevoel. Hij gooide die vakken met verbazende en soms aanstekelijke ongedwongenheid door elkaar. Je zou hem een voorloper van de jaren zestig kunnen noemen, als het niet zo onzinnig was zijn stijl van leven, denken en schrijven aan een bepaald decennium vast te klinken. Door zichzelf te zijn, was hij eerder op plaatsen waar het vijftien jaar later drukker werd, dat wel.
In sommige opzichten heeft hij met zijn werk waarschijnlijk zelfs tot die latere drukte bijgedragen, al valt zoiets eigenlijk nooit met zekerheid vast te stellen. Maar zijn kanttekeningen over de vervuiling van het milieu en over de opvoeding bijvoorbeeld moeten wel een bron van inspiratie zijn geweest voor latere activisten; op de losse essayeerstijl die de trots is van de bloem der hedendaagse columnisten heeft zijn manier van schrijven vrijwel zeker een vormende invloed gehad; en het is verleidelijk te veronderstellen dat de totale, zij het tijdelijke verbanning van de stropdas uit Amsterdam het uiteindelijk gevolg is geweest van die kraag van hem.
Maar gelukkig is zijn werk niet af te doen als een geslaagde mutatie die al snel gemeengoed is geworden en dus inmiddels achterhaald. In de meest wezenlijke opzichten blijft het uniek. Er zijn meer vrijbuiters opgedoken in het grensgebied van literatuur, kunst en wetenschap, maar waar vind je bijvoorbeeld een tweede schrijver met zo'n gepassioneerde belangstelling voor alle kunstvormen, en dat in hun nieuwste gedaanten? Hartstochtelijke zintuiglijkheid en een daarvan direct afgeleide nieuwsgierigheid is de polsslag in alles wat hij schrijft. ‘Zintuigen zijn de voetjes van de ziel’, luidt het zelfgemaakte motto boven zijn eerste prozaverzameling.
Vandaaruit richt hij ook, in voorkomende gevallen, zijn pijlen tegen ‘Hogerhand’, tegen alles wat de zintuigen betuttelt, ringeloort, natuurlijke beweging afremt en zich zo tot handlanger maakt van de vijand. Calvijn is de opperduivel in zijn mythologie:
paarden kregen hoeven van Calvijn
omdat hun speelse handen zo verslaafd waren
aan de ronde, warme, ruikende lijven
dat er niet meer gebeden en gewerkt kon worden
Verzet tegen de geestdodende rechtlijnigheid in geloof, wetenschap en politiek komt vaker voor, maar het is karakteristiek voor hem dat hij weigert er een even dogmatisch, hoewel zweveriger idealisme tegenover te stellen: dat is immers precies het ‘vegetarisme’ waar hij zich in de titel van zijn eerste bundel al tegen verklaart. Hij opereert met de gewone rede vanuit de concrete gegevens van de zintuigen en blijft in dat opzicht een trouw aanhanger van de empirische wetenschap:
Zoveel uitvinders als er zijn
is er niet één - of eindelijk een uitvinderes
die een worm uitvindt tegen beton
een klein apparaat tegen rechtlijnigheid
een opblaasmiddel tegen
voor niets dan besturen geschikten?
Dat schrijft hij in een bundel die hij met gepaste trots zelf Een klein apparaat tegen rechtlijnigheid noemt. En hoewel hij zijn afkeer en woede onversneden laat, raakt hij er niet door verblind: hij blijft kijken naar en peuteren aan het mechaniek van wat hem tegenstaat. Hij wordt liever geen lid van een anti-beweging, voert zelfs op zijn eentje geen langdurige campagnes. Wat zoveel strijdbaren overkomt - de gedaante aannemen van de vijand, zelf rechtlijnig worden met omgekeerd teken - overkomt hem niet.
Kun je hem eigenlijk wel een polemist noemen? Het is de laatste weken veel gedaan, en er lijkt ook alle reden voor. Zijn werk zit stampvol uitgesproken opinies, felle afwijzingen, krachtige pleidooien, terwijl vooral in het begin de bevlogen scheldwoorden niet ontbreken. Toch twijfel ik. Hij mist in ieder geval een paar eigenschappen die we hier met het begrip polemist zijn gaan associëren. Hoewel het altijd duidelijk is welke categorie hij voor ‘pleuters’ of ‘afzichtelijke calvijnen’ houdt, blijft die beschuldiging als het ware zonder aanzien des persoons. Ik kan me geen geval herinneren waarin hij zo'n pleuter bij naam en toenaam in het openbaar te schande zet, en dat soort publieke terechtstellingen is toch juist wat de lezers doet toestromen en het genre van de polemiek populair maakt.
Ook als hij van tijd tot tijd met een andere schrijver in botsing komt, brengt hij de tegenstander in verwarring door zich te onthouden van de gebruikelijke honende terzijdes, zodat de strijd al vlug ontaardt in een vriendschappelijke discussie voor twee heren die er allebei nog wat van kunnen opsteken. Het is mezelf een paar jaar geleden overkomen, en inderdaad, het was heel leerzaam, en een plezier hem weer eens te ontmoeten.
Polemieken hebben de neiging om zich heen te grijpen als een bosbrand: een zakelijk verschil van mening wordt al gauw een bewijs van de morele verwerpelijkheid van de