gens welke die twee woorden ‘eigenlijk’ hetzelfde betekenden.
Zo luisterde hij een keer naar een toespraak van de toen al heel oude Abel Herzberg, die van een bepaald iemand zei dat hij een ‘am horets’ was, letterlijk ‘man van het land’, dat wil zeggen iemand die meepraat over dingen waar hij geen verstand van heeft. Dick legde onmiddellijk verband tussen het joodse ‘am horets’ en het Amsterdamse ‘ouwehoer’. Ik heb die etymologie toen voorgelegd aan drie beroemde taalgeleerden: Carl Ebeling, Aert Kuipers en Tamaz Gamkrelidze. Zij zagen er alle drie wel wat in. Hierbij wil ik aantekenen, dat vooral de Georgiër Gamkrelidze hier als een deskundige moet worden beschouwd, omdat hij zich op diezelfde avond onderhield met een der aanwezigen in het Arabisch.
Dick was heel vriendelijk, verdraagzaam en welwillend. Hij was een groot bewonderaar van Chris van Geel. Veel mensen zijn geneigd een zekere verontwaardiging te tonen als een bewonderd schrijver of componist in hun bijzijn wordt geringschat. Dick niet. In zo'n geval gaf hij hoofdschuddend en glimlachend te kennen dat hij het niet met je eens was. Geen spoor van kwaadheid of irritatie als je bijvoorbeeld liet merken dat je het met die Van Geel niet zo'n vaart vond lopen. Hij nam het je niet kwalijk als je niets van dieren wist, of geen aardigheid had in Satie of Nabokov.
Hij spotte nooit met andermans domheid. Ik ving een keer een pad in de buurt van het kampeerterrein van Smolensk. Ik deed hem, op aanwijzingen van Dick in een jampotje, zonder water of eten, met uiteraard luchtgaatjes in de deksel. Een paar weken later leverde ik die pad bij hem af in Drenthe. Hij vertelde me vriendelijk lachend dat die pad van precies dezelfde soort was als de padden die je in de Watergraafsmeer kunt aantreffen.
Wij waren het niet eens over de evolutie. Hij geloofde aan Darwin, ik niet.
Nooit heb ik aangenamer met iemand geredetwist. We deden dat een keer in het openbaar. De darwinisten van het soort waar Dick toe behoorde geloven dat bijvoorbeeld dieren oren hebben om mee te horen, en dat ze die oren gekregen hebben door iets wat zij ‘natuurlijke selectie’ noemen: een door willekeurige mutatie ontstaan paar oren biedt de dieren die dat hebben voordelen boven andere dieren, die bijvoorbeeld hun vijanden niet aan kunnen horen komen. De dieren met oren winnen dan de strijd om het bestaan en de dieren zonder oren sterven uit. Tegen deze theorie zijn allerlei bezwaren in te brengen, en een van die bezwaren is de zogenaamde oersoep. Biologen, had ik ergens gelezen, menen dat er heel vroeger geen verschillende planten en dieren bestonden. Er was alleen maar een soep van eencellige wezens, en uit die soep zijn de soorten ontstaan. Waarom is die oersoep niet zo gebleven? vroeg ik. Daar wist Dick zo gauw geen antwoord op, en dat zei hij ook. Daarmee bewees hij dat hij een echte man van de wetenschap was, dat hij er niet op uit was het debat te winnen door gauw een tegenwerping te bedenken.
Als ik aan hem terugdenk lijkt het of hij altijd lachte en altijd vrolijk was. Of dat werkelijk zo was weet ik niet, want ik heb hem te weinig ontmoet.