Zwaluwen knippen met de schaar van hun vleugels het pak van de middag.
Hij sliep niet in, omdat de deur van de slaap naar binnen opengaat en hij naar buiten duwde.
De koe is de tante van het weiland.
Hoeken zijn ontrouw.
De krekel laat de nacht wandelen.
Zo gauw het regende rook die arme man naar eend.
Jonge mannen en oude mannen worden gemaakt van hetzelfde materiaal. Niet vergeten.
De maan heeft het gezicht van een dove.
Een kasteel is de bruidstaart van het landschap.
In het geroezemoes koken de woorden zachtjes gaar.
Als wij het woordenboek in plaats van in ons hoofd, in onze voeten zouden meedragen, zouden we veel groter zijn.
Het heeft iets heerlijks om niet op alle plaatsen te zijn waar we niet zijn.
De boom schenkt ons zijn schaduw in grote onverschilligheid.
De portier zag hem niet binnengaan, maar zag hem vertrekken. (Het was de Dood).
Met de wisselingen van klimaat kreunen de skeletten van de meubels.
Kaas: onsterfelijkheid van de melk.
Brand in de tuin: het begon bij de theerozen.
Fietsenraces: alsof de mensen de aarde ontvluchten.
Er was zo'n grote droogte, dat de Echo uit zichzelf begon te roepen: ‘water, water!’
De smaak van aardbeien is melodieus.
Niezen aan zee is belachelijk.
Als die antipathieke mannen niet zo sympathiek waren, zou niemand ze bewonderen.
Liefdes smeekbede: verander me in de pit van de perzik van je hart.
Het kwade duurt voort; het goede slaapt soms.
Het vallen van de avond is gemaakt voor het hebben van voorgevoelens.
De verbeelding sluit om acht uur 's ochtends.
Lees en denk; je hebt nog eeuwen om niet te denken.
Gefluisterde woorden zijn schaduwwoorden.
Onschuld is als de kip die een nieuw ei legt op de plaats waar er net een is weggehaald.
We komen allemaal op de wereld met een brood onder de arm; maar soms verliezen we het.