Hollands Maandblad. Jaargang 1987 (470-481)
(1987)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Over de schutting
| |
[pagina 18]
| |
2De sociologie gaat ook over mensen, maar dan in groepsverband. Iedereen weet dat dit uitgangspunt de socioloog nog een grote mate van vrijheid laat; het object kan op allerlei manieren worden benaderd. Sommige sociologen laten het individu zo'n beetje verdrinken in de groep. De groep, en dan nog liefst een groep of een organisatie van een bepaald type, zoals een bedrijf, een religieuze gemeenschap, een ziekenhuis, een stelletje jongelui op een straathoek, beheerst het beeld en de individuele personen raken op de achtergrond. Andere sociologen pousseren tegenwoordig de individuele actor op een manier, die aan de micro-economie doet denken. Maar hoezeer de sociologie ook op de individualistische toer gaat, er blijft toch een verschil met de traditionele micro-economie. Sociologen blijven altijd geïnteresseerd in de manier, waarop de groep het individuele gedrag beïnvloedt: door signalen, door normen, door geïmpliceerde sancties, door beïnvloeding van de behoeften van de een door het gedrag van de ander. Economen proberen vanouds die vormen van beïnvloeding uit hun denkwereld te bannen, door het psychische hebben en houden van de mensen als gegeven aan te nemen. Hoewel - er bestaan wel degelijk stromingen in de economie die gefascineerd zijn door al die dingen, die eigenlijk op het terrein van de sociologie en de sociale psychologie liggen. Ik bedoel: de vakken vervloeien meer dan menigeen denkt, en ook meer dan sommige economen voor wenselijk houden. | |
3Want dat moet gezegd: sommigen houden van erfscheidingen. Nog maar enkele decennia geleden hoorde het tot de goede toon om de grenzen van de economische wetenschap nauwkeurig aan te geven. Die grenzen lagen bij de zogeheten data, die in 1931 door Lionel Robbins waren omschreven, en die later nog eens door Walter Eucken als ‘Datenkranz’ waren gecanoniseerd. Tot de economische data worden gerekend, zo zeggen de leerboeken uit de jaren vijftig, de behoeften van de mensen, de stand van de techniek, de omvang en de mate van scholing van de bevolking, de rechtsorde en nog een paar van die gegevens. Het was, op straffe van geestelijke stokslagen, verboden om achter die data te kijken. Dat was het betreden van andermans grondgebied en het zou het dilettantisme in de hand werken. Streng verboden toegang. Voor die strenge afbakening valt natuurlijk wel wat te zeggen. Allereerst uit een oogpunt van vakmanschap; economen moeten worden weerhouden van eigenwijze sociologische uitspraken, psychologische uitspraken, demografische uitspraken, criminologische uitspraken, juridische uitspraken; daar hebben ze niet voor geleerd. Vervolgens moeten we niet vergeten dat het optrekken van een schutting rondom de economie plaats vond in een tijd, dat de politiek zich op onaangename wijze met de economie ging bemoeien. Vooral Duitse liberale economen voelden een duidelijke behoefte hun vak af te bakenen van allerlei Unfug die hun van buiten af werd opgedrongen; zij wilden een eigen terrein, waar wellicht nog wat academische vrijheid viel te redden. En in de derde plaats ligt het geheim van de produktiviteit, ook de wetenschappelijke produktiviteit, in de arbeidsverdeling. De vakken zijn tegenwoordig al moeilijk genoeg; afleiding en uitstapjes zijn een vorm van luxe. De produktiviteitseis leidt ertoe, geliefhebber op andermans gebied tot een ouderwetse bezigheid te maken. Wie tegenwoordig een voorwaardelijk gefinancierd researchprogramma tracht uit te voeren geeft geen prioriteit aan praatjes over de heg. | |
4En bovendien is het waar, dat hele brokken van de gedrags- en maatschappijwetenschappen moeilijk toegankelijk zijn voor de buren. Ik kan mij moeiteloos voorstellen dat de macro-economie met haar grote vergelijkingenstelsels bij sociologen en psychologen het gevoel oproept: daar kunnen we niks van leren, het is een andere wereld. Het algemene prijspeil, de inflatie, dat gedoe met die wisselkoersen - daar hebben we niks mee te maken. Nee, maar onder deze macro-relaties liggen altijd micro-beslissingen, en het is juist op dat terrein dat de vakken iets aan elkaar kunnen hebben. Omgekeerd hebben veel economen het idee dat hele stromingen in de psychologie, zoals de psycho-analyse, de ontwikkelingspsychologie, de ideeënwereld van Rogers geen herkenbaar verband houden met de wereld van de homo economicus. Of, om eens een ander vak te noemen, in de culturele antropologie wordt een soort structuralisme bedreven dat onder economen overwegend verbazing oproept; ik bedoel de school van Lévi-Strauss, die verbanden vermoedt tussen verwantschapsrelaties, plattegronden van dorpen, kookgewoonten en wat niet al, verbanden die dan schijnen te wortelen in | |
[pagina 19]
| |
diepere lagen van iets onbekends dat structuur wordt genoemd. Er gebeuren bij de buren dingen die we vreemd vinden, en voordat we genoeg veldwerk hebben verricht om die dingen enigszins aan te voelen zijn we veel tijd kwijt geraakt die beter aan het eigen onderzoek had kunnen worden besteed. Wie integratie van de sociale wetenschappen voorstaat moet zich realiseren dat er onderdelen bestaan die zich niet laten integreren. Maar een zo grootscheepse poging tot samensmelting wordt dan ook niet bepleit. Wat wel wordt bepleit, bij dezen, is dat men eens kijkt wat er op de belendende percelen gebeurt; of men er iets aan kan hebben; of men aan de buren wellicht geen vragen kan stellen die ze kunnen beantwoorden; en of men, eventueel, burenhulp kan aanbieden. In de omgang tussen fysici, chemici, biologen is zulke burenhulp een ingeburgerd verschijnsel. | |
5Over en weer bestaan stereotypen van de buren. Een voor de hand liggend struikelblok is het altijd op de loer liggend misverstand. Ik noemde al het idee, dat bij sommige buitenstaanders leeft, als zouden economen alleen maar nadenken over geld, of over ruil, of over blinde mechanismen. Subtieler is de misvatting dat economen slechts geïnteresseerd zouden zijn in een homo economicus met robot-achtige eigenschappen. Ik heb in dit tijdschrift al eens eerder laten zien dat we met die figuur nog vele kanten op kunnen, en dat het zeker geen monomaan iemand is die streeft naar maximum inkomen, maximum winst, maximum waarde van het vermogen of iets dergelijks. Maximum satisfactie, dat wel, maar dit is een zeer ruim begrip waar we op alle mogelijke manieren inhoud aan kunnen geven. Wie stil in een hoekje wil zitten met heel weinig comfort en een maximum aan contemplatie kan worden beschreven als een nutsmaximalisator. De huisvrouw die aan haar gezin denkt, en messcherp inkoopt is een nutsmaximalisatrice maar als ze slordig inkoopt om gezellig meer tijd aan de kinderen te spenderen eveneens. Dat nut of die satisfactie, dat is wat blijkt uit het gedrag en niet andersom (revealed preference). | |
6Welbeschouwd bestaat er niet één homo economicus, er bestaan tenminste zeven soorten. Er is een homo neo-classicus, die probeert zijn grensnutten evenredig te maken aan de prijzen van de schaarse inputs en die bovendien op een speciale en zeer rationele manier omspringt met onzekerheden. Dit type heeft een aantrekkelijke eigenschap: zijn beslissingen kunnen worden beschreven door eenvoudige algebra. De ‘behoeften’ worden geacht vast te liggen, en de beslissingen ook. Er bestaat echter ook een homo pragensies, naar Bernard M.S. van Praag, wiens behoeften meedrijven met het inkomen zodat het grootste stuk van de extra-behoeftenbevrediging die door het groeiend inkomen zou ontstaan, in rook opgaat. Er bestaat een homo scitovskyensis, naar Tibor Scitovsky, die in de gaten heeft dat comfort en pleasure elkaar behoorlijk in de weg kunnen zitten; want comfort verlaagt het niveau van de prikkels en dat gaat vervelen. Pleasure berust op spanning en afwisseling en activiteit. Hiet worden de behoeften helemaal niet als gegeven aangenomen, maar ze worden ontwikkeld door leerprocessen. Of juist niet en dan volgt onlust. Op deze laatste mogelijkheid berust Scitovsky's sombere diagnose van de Amerikaanse cultuur (The Joyless Economy, 1976). Nog een andere homo economicus is de homo elsterensis, naar Jon Elster, uit Noorwegen. Dit is een tamelijk listig persoon die zijn of haar behoeften aanpast aan de eigen levensomstandigheden, en wel op een manier die de homo neo-classicus niet in huis heeft. Want behoeften die te duur zijn om te worden bevredigd worden weggedrukt uit het behoeftenschema. Ze deugen niet: te weelderig, te oppervlakkig, slecht voor het milieu. De homo elsterensis weet altijd een goeie reden te vinden. Het betreffende boek heet dan ook Sour Grapes, Studies in the Subversion of Rationality (1983). Maar ook het omgekeerde wordt door Elster beschreven: wie eenmaal een deux chevaux heeft gekocht staat open voor gunstige informatie over dat autootje, en onwelkome informatie wordt niet opgenomen. Cognitieve dissonantie wordt weggemasseerd, dat vergt een zekere handigheid. Daarom kunnen mensen ook onder een dictatuur leven, zegt Elster. ‘Our minds play all sorts of tricks on us’, en die trucs vormen de substantie van zijn homo economicus. De homo elsterensis laat zich ook aan de mast binden als dat zo uitkomt (Ulysses and the Sirens, 1979) en daar zitten we dus vlak bij de groepsnormen waar sociologen zich voor interesseren, en bij de rechtsregels. Dan mag ik nog wel even wijzen op de homo bacharachensis, naar Michael O.L. Bacharach (‘The Problem of Agent's Beliefs in Economic Theory’, in M. Baranzini en R. Scazzieri, Foundations of Economics, 1986). Dit is een | |
[pagina 20]
| |
actor wiens keuzehandelingen sterk bepaald worden door wat die actor gelooft, en dan niet noodzakelijkerwijs in religieuze zin, maar in de zin van alle beelden, ideeën, opvattingen die er in het hoofd zitten. Bacharach verwijt de economen dat zij ofwel geen theorie over deze beliefs hebben, ofwel een valse theorie. Hun verspreide opinies slaan niet op de werkelijkheid en ze zijn inconsistent. Voor de economische professie is het zeer gedocumenteerde stuk van Bacharach niet zo leuk om te lezen, maar wel spannend. De homo bacharachensis is het tegendeel van de robot waarmee sommige economische behavioristen graag stoeien. Maar nog volstrekter tegendeel is de homo shackliensis, naar G.L.S. Shackle (maar men zou hem ook naar Israel Kirzner kunnen noemen); deze wordt op alle cruciale momenten gedreven door creatieve impulsen waarop geen peil valt te trekken. Ieder mens is volgens Shackle uniek, en ieder ogenblik trouwens ook (Shackle spreekt graag over ‘the solitary moment’). Alle verklaringsschema's van de economen inzake het menselijk gedrag slaan, volgens deze auteurs, als een tang op een varken. Als u, lezer, intussen heeft gedacht dat de homo neo-classicus volledig uit de economie is weggevaagd moet ik wijzen op de opkomst, in de jaren zeventig vooral, van de homo lucasensis (naar Robert Lucas), die nu juist superrationele beslissingen neemt: de beslisser maakt gebruik van alle beschikbare informatie en Lucas veronderstelt dat die informatie ook kennis omvat van het volledig model van de markten. Dat zijn dan markten die gehoorzamen aan de neoklassieke wetten en snel naar een evenwicht tenderen. Prijsprikkels worden subiet verwerkt, niet alleen door de individuen maar door de onzichtbare hand. Rationele mensen zorgen zodoende voor een perfecte wereld. Daarin bestaat geen werkloosheid, behalve het vrijwillige zoeken naar een betere baan en het vrijwillig afzien van arbeidsmarktparticipatie. Een Keynesiaanse politiek is niet nodig maar ook niet mogelijk, omdat rationele burgers begrijpen dat budgettaire manipulatie geen stand houdt. Ook de monetaire politiek haalt niets uit. Het beleid kan alleen invloed uitoefenen als het irrationeel en onvoorspelbaar is, maar die invloed werkt ongunstig. Volgens deze school is de markt de efficiënte regulator, dank zij de rationele verwachtingen van de actores. U hoeft dit allemaal niet voor waar te houden, maar deze visie is vrij populair onder Amerikaanse economen. Zij laten zich voorstaan op hun jeugd, hun intelligentie en hun succes, en ze vermoeden dat hun eigen beslissingen dus wel rationeel zullen zijn. | |
7Deze gedrongen omschrijving van zeven homines economici heeft geen andere bedoeling dan te laten zien dat er nogal wat omgaat, zelfs in de economie, als het er op aankomt modellen te ontwerpen van het menselijk gedrag. Sociologen en psychologen kunnen wellicht hier en daar iets herkennen. Misschien zeggen ze wel eens: hee, wat leuk, de homo economicus lijkt net een mens. Verder lijkt het me niet uitgesloten dat ook politicologen zich enigszins aangesproken voelen. In dat vak heerst eveneens een veelheid van stromingen en probleemstellingen, maar zoveel is zeker: het gaat over mensen. Of men nu het kiezersgedrag bekijkt, of de coalitievorming, of de bureaucratie, men zal toch een of ander beeld moeten hebben van wat mensen beweegt. Persoonlijk heb ik altijd gedacht dat een politicologische theorie er niet omheen kon iets te zeggen over wat Bacharach de beliefs van de actores zou noemen. Tot mijn verbazing bestaat er een soort kruising van economie en politicologie die dat nu juist probeert te vermijden; het is de public choice richting, aangevoerd door mensen als James Buchanan. Het sleutelwoord is: eigenbelang. Politici en ambtenaren zouden een soort kosten-baten analyse maken men hun eigen positie als te maximeren variabele, hetzij in termen van geld, of macht, of te verwerven stemmen. Zonder de motieven van deze agenten mooier voor te stellen dan verantwoord is geloof ik toch dat we langs deze weg weinig van de politiek zullen begrijpen. Daarvoor is de aanpak te individualistisch en te veel gereinigd van de ideologische kant van de zaak. Politici proberen een of ander doel te bereiken, en dat doel wordt gepresenteerd als een politiek doel - en zulks niet alleen maar als legitimatie of om de kiezers wat wijs te maken. Maar ik dwaal af; het is niet de bedoeling de buren voor te schrijven hoe ze hun huishouden moeten drijven. | |
8Deze kleine aantekeningen gaan voorbij aan al die prijzenswaardige pogingen tot integratie van belendende vakgebieden. Neem de bedrijfskunde, van stond af aan opgezet als een multidisciplinair projekt. Neem de polemologie. Neem de economische sociologie, of de sociologische economie. Dat zijn interessante ondernemingen, maar ze lijden aan een lage academische status. Een uitzondering is de economische psychologie; W.F. van Raay van de Erasmus universiteit heeft | |
[pagina 21]
| |
daar iets van weten te maken dat in de tijdschriften hoog scoort. Hij zit als het ware schrijlings op de schutting. In weerwil van al dit streven blijven de meeste economen, sociologen, psychologen, politicologen en culturele antropologen geconcentreerd bezig in het eigen territorium. Iets meer aandacht voor de aangrenzende gebieden lijkt me in het belang van de produktiviteit. Misschien moeten we eens een projekt opzetten onder de titel die boven dit stuk staat.Ga naar voetnoot2) |
|