of niet.’ De lakei zuchtte en snoot zijn sneus. ‘Doet u toch geen domme dingen meneer’, zei hij, ‘u weet dat het hele personeel op u gesteld is, ja eigenlijk van u houdt en de kleine prinsesjes, wat zullen die het verschrikkelijk vinden als u weggaat, wat vindt u ervan klein Gribaldus?.’ De kleine prins giechelde en zei: ‘Ik zou het niet leuk vinden als meneer Hoogstrate wegging, wat mij betreft blijft hij nog jaren, ik heb nog nooit zo'n grappige leraar gehad.’ Hoogstrate wrong zich zijn handen, zijn botjes kraakten ervan, hij was wanhopig. ‘Donder op’, schreeuwde hij tegen de kleine prins, ‘en kruip onmiddellijk uw bed weer in, wat zijn dat voor streken om mij midden in de nacht lastig te vallen en wat heb je daar voor een dier?’
‘Een bunzing’, zei de kleine Gribaldus, ‘ik wilde hem u alleen maar even laten zien.’ Het drong blijkbaar ineens tot de prins door dat zijn vader en moeder er waren en hij vloog met zijn kist en het dier erin onder de armen naar zijn kamer. Een verschrikkelijke haast niet uit te houden lucht bleef achter in de kamer, het was een verpestende stank, de ramen moesten open. De lakei en de huisleraar gingen op het bed zitten, ze keken elkaar aan en het volgende gesprek begon:
‘Wat is er dan precies aan de hand?’
‘Dat weiger ik te vertellen.’
‘Heeft het iets met de kleine prins te maken?’
‘Dat zeg ik u niet.’
‘Maar u beseft toch wel dat het hoogst ongebruikelijk is om koning Gribaldus en zijn vrouw in het holst van de nacht lastig te vallen? Dat gaat u uw kop kosten, u vliegt de laan uit. Bevalt het werk u ineens niet meer, wilt u misschien een meer luxueuze kamer, want u zit hier toch een beetje armoedig voor een geleerde.’
‘Ik zit hier prima, maar zeg eens Vincent, zou je niet even naar de kamer van de prins willen gaan om te zien of hij werkelijk in bed ligt?’
‘Nee dat doe ik niet’, zei de lakei lijzig.
‘Er moet iets op gevonden worden.’
‘Waarop dan?’
‘Ik zeg je toch dat ik dat niet zeg, het is verschrikkelijk, stel je voor, het is met een levende paling begonnen.’
‘Bent u wel goed snik, meneer Hoogstrate, voelt u zich goed, wilt u de koning en zijn vrouw soms midden in de nacht aanspreken over een levende bunzing en een levende paling?’
‘Het sneeuwt buiten.’
‘Ja natte sneeuw, wat moet hier van komen?’
‘Daar hoef jij je toch toch niet druk om te maken Vincent, zeg eens heb jij nog iets te roken?’
‘Ik heb vandaag een kleine sigaar gevonden.’
‘Mag ik die hebben?’
‘Vanzelfsprekend, als ik u daar een plezier mee doe, er is natuurlijk iets met het prinsje aan de hand. God, wat hangt daar een raar prentje, de borsten van die vrouw hangen helemaal bloot, dat is toch niets voor een huisleraar, komt het prinsje hier vaak?’
‘Haast nooit, ik praat liever niet over die dingen.’
‘Maar waar gaat het dan toch om?’
‘Lekkere sigaar, ik geloof dat het onderhand mijn tijd is, blijf je hier Vincent terwijl ik me verkleed of ga je weg, ik moet toch op tijd zijn.’
‘God zij met u, ik verdwijn dan maar, maar haalt u alstublieft geen rare dingen uit.’
‘Rare dingen? Ach je moest eens weten Vincent wat voor vreemde dingen ik de laatste tijd heb gadaan.’
‘Maar meneer, is het heus?’
‘Waarachtig, ga nu maar, ik red me wel.’
De lakei verdween naar zijn kamer en liet Hoogstrate achter. Hij keek nog even uit het raam. Het was nog steeds aan het sneeuwen. Het was nu ijskoud in de kamer, maar omdat het nog alsmaar zo stonk, besloot de leraar om de ramen open te laten staan. Vlug kleedde hij zich uit, alle kleren en ondergoed wierp hij op het bed, hij waste zich tot hij fris was als een eekhoorntje in de regen op een hoge tak van een eenzame, haast kale boom in de wind. Toen trok hij zijn beste kleren aan en liep sjokkend door de halfduistere gangen van het paleis op weg naar de huiskamer van de koning en de koningin. Voor de deur stond een soldaat. ‘De koning schijnt een beetje boos op u te zijn’, merkte de soldaat op, ‘wilt u echt naar binnen? U bent toch niet iemand als de minister uit de oorlog, meneer Hoogstrate, dat u in het holst van de nacht de koning en de koningin kan gaan lastig vallen?’ ‘Laat mij nu maar naar binnen gaan’, zei Hoogstrate. De soldaat slaakte een diepe zucht en zei: ‘Dat loopt niet best af voor u meneer’ en toen wierp hij inderdaad de deur open. Hij riep daarbij: ‘Het aangekondigde bezoek van de huisleraar Hoogstrate aan het Koninklijk paar!’
Gribaldus de vierde en zijn vrouw zaten om de huiskamertafel onder een gezellige lamp die recht boven de tafel hing. Ze hadden hun pyjama en nachtgewaad al aan, maar daaroverheen hadden ze ochtendjassen aangetrokken, prachtige fluwelen jassen met hermelijn. De kronen en de scepter lagen midden op tafel. De koning zat nog wat Belgische muntjes te tellen. ‘Heb jij nog buiten-