mij enkele maanden geleden ontweek op een receptie, vermoedelijk omdat ik hem sinds zijn pensionering nooit meer opgezocht had, maar hij had zelf het gesprek kunnen hervatten als hij dacht dat het de moeite waard was; nu is hij dood, en het beeld dat ik van hem over heb is dat met die verstarde ontwijkende ogen. Een gedrevene; een prachtkerel; een dwaas.
Er zouden veel van zulke gevallen van verkilling genoteerd kunnen worden. Sommige relaties zijn erdoor beëindigd; enkele hebben het overleefd, en bij andere is nauwelijks te merken dat er voortdurend een kleine koude luchtstroom door mijn gedrag suist.
Het zou aangenamer leven zijn met dit fenomeen als het mijn hele wezen vertegenwoordigde. Dat doet het niet. Het komt uit een stuk binnenste waar ik weinig zeggenschap heb. De uitstoot kan ik reguleren, maar de kou blijft koud.
Het is lastig dat de meeste gevallen in nauwkeurige beschrijving een peuterige indruk maken. Vandaar dat mensen er de voorkeur aan geven over hun vervreemdingen te praten alsof zij verklaard worden door niveauverschillen in karakter en beschaving. Dat is onvolledig. Met een niveauverschil kan vriendschappelijk geleefd worden, totdat een domheid of onverschilligheid of tegenzet de verhoudingen bevriest.
Toen wij gisteren op ziekenbezoek waren kwam een buurvrouw als een nieuw geluid de zitkamer in, rood van rok en van lippen, met een cadeau, een zwaargewicht banketstrik.
Eenmaal gezeten praatte zij tien minuten luidkeels over haar eigen kinderen. Aan de stervende in zijn slaapkamer werd geen woord meer besteed, totdat wij andere bezoekers een eigen gesprek begonnen.
Later werd het algemene gesprek teruggedrongen naar ziekte en verzorging. De vrouw in het rood zweeg toen. De onderhelft van haar profiel bleek te groot voor de bovenhelft.
Toen zij vertrokken was, met voor ieder een lachje tussen de rode lippen, zei de gastvrouw: die heeft het niet makkelijk, zo jong en ze zit al met een longenfyseem, waar niets aan te doen is.
Vier indrukken van een vrouw op bezoek: bekoorlijk, onuitstaanbaar, onbekoorlijk, weerloos. Soms worden dergelijke tegenstellingen het makkelijkst opgelost in een onbedachtzame liefde.
L. gedraagt zich zwieriger dan gewoonlijk nu hij steeds in vergaderingen gewikkeld is en een gezochte spreker wordt over zijn onderwerp. Hij heeft meer te vertellen dan wanneer hij blokt op de literatuur en zich in zichzelf keert.
Soms, en niet zelden, lijkt het mij dat de mens bestemd is om voornamelijk te handelen en af en toe een beetje te comtempleren; dat hij minder lastig en zenuwachtig wordt in het gewoel dan in de stilte van boek en schrijfmachine.
Wel worden er veel geneeswijzen aanbevolen voor zenuwachtige zakenlieden. Niet alle gewoel werkt even opwekkend, maar het komt meer voor dat intellectuelen aan het handelen willen meedoen dan dat handelaren zich in hun studiekamer terugtrekken.
Ik herinner mij gevallen van vrijetijdsschrijvers die geregeld geld verdienden als oogarts of bankier en hun baan opgaven om zich aan de literatuur te ‘wijden’. Als zij een hekel hadden aan hun werk deden zij misschien verstandig met uitscheiden; maar de vroomheid van hun nieuwe richting beloofde weinig voor hun toekomst.
Niet dat schrijver zijn en minister willen worden iedereen goed zou staan. Sommigen kunnen werkelijk beter blijven contempleren. Ik denk dat het beeld scheeftrekt doordat actieve naturen tegenwoordig vaak verplicht of verleid worden om te studeren en intellectuele allures aan te nemen in plaats van de handen uit de mouwen te steken. Op den duur denken zij, waar ben ik in jezusnaam mee bezig.
En wat is het onderwerp waar L. de vergaderingen over toespreekt en het gezelschap mee onderhoudt? Hij heeft het over het belang van de literatuur voor mens en beschaving.
Bij het lezen over de toekomst van AIDS bevangt mij een middeleeuwse angst voor Magere Hein. De lijken zullen niet bij nacht door dronken mannen van de ophaaldienst in een vrachtwagen geslingerd worden; de opruiming verloopt wit en hygiënisch, met achetrgrondmuziek, maar de roofzuchtige dood stamt af van de pest van vroeger. Homosexuelen en heroïnespuiters zijn de eerste slachtoffers geweest; nu komen de hetero's.
Een van de ziektes die graag gebruik maakt van de nieuwe vrijheid is een variëteit van kanker waar de hersencellen door verschrompelen. Gedrang wordt voorzien in de tehuizen voor demente bejaarden, als meer jongeren zich bij het gezelschap voegen.
Hoe kunnen wij in zo'n wereld leven? Zou het zin hebben om ons tot God te wenden, of hij ons terug wil nemen?
Pavidus, bevangen door het monster beweeg ik mij over de gang en de trap niet als vlees en bloed met recht op leven, maar als