van plan te zijn onmiddellijk te sluiten. Hij leest nog steeds zijn krant, maar met minder aandacht. Steeds vaker kijkt hij in de richting van de beide meisjes. Als Nilgün toevallig opkijkt, ziet ze dat zijn blik op haar gericht is. Ze knijpt haar lippen stijf op elkaar om haar angst niet te laten ontsnappen. Haar keel wordt droog. Voor de winkels aan de overkant zijn de rolluiken neergelaten. De straat is leeg, de trottoirs zijn verlaten. Hoe kan alles zo kalm zijn, zo ver zijn?
‘Kom’, zegt ze plotseling tegen Martine, ‘we gaan weg. Betaal jij voor mij’. En zonder te wachten staat ze op en verlaat de milkbar.
Even later komt Martine naar buiten.
‘Wat heb jij? Wil je naar huis?’
‘Nee, niets’, zegt Nilgün. ‘Ja, ik...’. Ze haalt haar schouders op, zoals ze altijd doet wanneer ze geen zin meer heeft om met Martine te praten.
‘Nou goed, maar ik ga naar huis’, zegt Martine. Het lijkt of ze zich opeens bij Nilgün verveelt. Nilgün zou haar willen tegenhouden, ze maakt een gebaar...
‘Luister...’. Maar het is koud, de wind huilt langs de muren, ze weet niet wat ze zeggen moet. Martine trekt de kraag op van haar jack, maakt een gebaar met de hand en loopt haastig weg. Nilgün ziet haar naar de overkant lopen, de hal van de flat in gaan. Dan is Martine verdwenen.
Nilgün doet enkele passen om uit het licht van de milkbar te komen, loopt dicht tegen de muur van de galerij, zoekt beschutting tegen de kou. Ze rilt na de warmte van de milkbar. Boven de snelweg is de lucht rose. Er is geen geluid. Geen geluid dat iets betekent. Alleen het verre gegrom van auto's daarginds.
Ze is stil blijven staan, ze wil daar blijven, roerloos tegen de koude muur en naar de nacht kijken, naar de vage hemel, de verlichte ramen. En naar de auto's op de parking, in het licht van de lantaarns. Ze wil naar de verwarde geluiden uit de appartementen luisteren, die ze opvangt, en de kou voelen: de stem van een man, geschreeuw van kinderen, geblaf van een hond. Ze blijft lange tijd zo staan, roerloos tegen de muur, tot de kou haar benen, haar armen, haar schouders verstijft. Druppels vocht glinsteren op haar jack van wit plastic, op haar rode laarzen. De vrouw blijft altijd tot het geld op is... Nilgün kijkt naar de hemel boven de flats, naar de stilte, de grote stilte die uit de hemel lijkt neer te dalen om de aarde te kalmeren. Ze denkt aan haar moeder die haar vroeger lange verhalen vertelde over engelen met vleugels van licht, die in de hemel zweefden boven de stad en neerdaalden om hulp te brengen aan hen die het nodig hadden. De engelen waren er als je in je hals een lichte windvlaag voelde, als een ademtocht waar je van ging rillen. De wolken bewezen het bestaan van engelen.
Ze begint weer te lopen, in de lege straten. Ze blijft bij een bushalte staan, gaat op het plastic bankje in de abri zitten. Op de grond liggen gebruikte kaartjes. Ze kijkt achterom, ze ziet de flats, de auto's, alles gelijk aan wat voor haar ligt. De wijk is zo groot in het donker dat je er nooit het einde van ziet. Misschien zou je dagen en dagen kunnen lopen langs diezelfde straten, het zou licht worden en je liep nog steeds langs die hoge, grijze muren, je stak straten over, parkings, pleinen en je zou aan de horizon altijd weer, als een luchtspiegeling, flats en parkings zien schitteren.
Ze weet niet waar ze heenloopt, passeert een school waar in de gangen en lokalen de nachtverlichting brandt.
Dan is ze weer bij de hoge flats. De milkbar is gesloten. Ze wacht een tijdje in een beschutte hoek, een poort die naar het winkelcentrum leidt.
Ze is opeens bang. De angst is zo sterk dat alles voor haar ogen begint te draaien. Ze sluit even haar ogen en als ze weer kijkt is de straat nog leger, nog grijzer.
Het geluid van motoren komt op haar af. Ze hoort het lawaai uiteenspatten tussen de muren, zonder te weten waar het precies vandaan komt. Ze wou zich willen verbergen, omdat ze in het licht van een lantaarn staat. Ze begint te rennen, drukt haar rug tegen de muur op het moment dat de groep motorrijders in volle snelheid passeert. Ze zijn met z'n zevenen, of achten, met helmen, in zwart vinyl, op hun motoren, onder de modder. Ze ziet hen een hoek omslaan, luistert naar het geluid dat zich verwijdert.
Ze is bang. Ze weet niet goed waarvoor ze bang is. De angst is rondom haar, in de stilte van de brede, verlaten straat, van de reusachtige flats met de honderden, met de duizenden ramen, het oranje licht van de straatlantaarns. Een onduidelijke angst die haar keel dichtknijpt en haar handpalmen natmaakt van het zweet, ondanks de kou.
Ze begint snel te lopen, probeert aan niets te denken, herinnert zich dan de scherpe blik van de baas uit de milkbar en haar hart begint steeds sneller te slaan, alsof ze nog steeds die blik op zich voelt. Misschien is hij er wel echt. Ze herinnert zich dat de milkbar, toen ze er net langs liep, gesloten was.
En dan zijn de motorrijders er weer. Deze keer heeft ze ze niet horen aankomen, ze waren er tegelijk met het geluid van hun motoren. Misschien zijn ze heel langzaam gena-