Hollands Maandblad. Jaargang 1986 (458-469)
(1986)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
De ideeën van Frits Staal
| |
[pagina 58]
| |
manier zou de tijd uiteindelijk ‘op moeten raken’. Toch is het voor zowel de Hindoes en de Boeddhisten als de Taoisten mogelijk eeuwige verlossing te verkrijgen. Je zou dus kunnen concluderen dat het oosten en het westen in laatste instantie eenzelfde, irrationeel, tijdsbegrip hebben. Veel van zijn faam heeft Staal te danken aan wat hoofdstuk drie van dit boek geworden is: het essay ‘Zinvolle en zinloze filosofie’. Dat komt er kortweg gezegd op neer dat dikdoenerige filosofische verhandelingen over bijvoorbeeld ‘het Alles’ of ‘het Niets’ nooit iets kunnen betekenen. Dat kan waarschijnlijk niet vaak genoeg gezegd worden, maar waar het vak filosofie zich dan wel mee moet bezighouden is ook voor Staal een probleem: andere disciplines (taalkunde, logica) blijken met succes stukken van het vakgebied geconfisqueerd te hebben. Staal stelt ze zijn vakgenoten ten voorbeeld, maar maakt niet duidelijk wat er dan voor de filosofen overblijft. Een telkens terugkerend onderwerp in het boek is het misverstand dat het oosten een mystiek werelddeel vol irrationele dromers zou zijn. Staal wijst erop dat India en omstreken een rijke, rationele, wetenschappelijke traditie op bijvoorbeeld het gebied van grammatica en logica hebben. Sterker nog: die vakken vervullen in het oosten de rol die de wiskunde in het westen speelt, die van meest pure en ‘echte’ wetenschap. De al meer dan 2000 jaar oude grammatica van het Sanskriet van Pānini, en de studies die daarvan gemaakt zijn, kunnen een goed beeld geven van die oosterse wetenschap. Staal maakt iets duidelijk van de ingenieusheid van deze beschrijving van een taal die zijn weerga in de geschiedenis niet kent. Hij probeert bovendien het verband aan te geven tussen het werk van Pānini en dat van de taalonderzoekers uit de school van Chomsky. Die link is zeker te leggen, maar helaas dateert alles wat Staal over Chomskyaanse taalkunde schrijft van twintig jaar geleden. Binnen de taalkunde verwachtte men toendertijd veel van de zogenaamde ‘generatieve semantiek’. Men hoopte en dacht dat het mogelijk was taal te beschrijven als een een-op-een relatie tussen syntactische vorm en betekenis. Dat uitgangspunt bleek veel te simpel. De verwachtingen die men had kwamen domweg niet uit. In het vierde essay van zijn boek (ironisch genoeg ‘Nieuwe inzichten in de taal’ geheten) wekt Staal dezelfde verwachtingen opnieuw. Een dergelijk stuk opnemen zonder één opmerking over het feit dat de inhoud zwaar verouderd is, is natuurlijk uit den boze. Interessanter zijn Staal eigen ideeën over taal die in het laatste deel van het boek ter sprake komen. Hij begint met een bespreking van westerse en oosterse gedachten over de oorsprong van taal. In het westen is men door het verhaal dat Adam de dieren een naam gaf nooit veel verder gekomen dan het idee dat taal het geven van namen is. Maar in India bekeek men de taal vanuit een ritueel perspectief. Rituelen zitten vol handelingen, teksten en mantra's waar niemand direkt een betekenis aan kan verbinden. Dat vraagt om ontleding. De inzichten die het bestuderen van mantra's en dergelijke oplevert kunnen vervolgens op gewone taal toegepast worden. Dat is volgens Staal wat Pānini deed. Het belangrijkste verschijnsel dat ontdekt werd is dat van de recursiviteit. Zowel talen als rituelen zijn recursief, dat wil zeggen; ze bevatten regels die zichzelf kunnen aanroepen. In taal kun je dat bijvoorbeeld zien in bijzinnen: in een bijzin kun je een nieuwe bijzin beginnen waarin je weer een nieuwe bijzin kunt beginnen etcetera. Klassiek zijn voorbeelden als ‘Dat is de vrouw die de buurman die gisteren het huis dat te koop stond gekocht heeft haat’. Staal heeft zelf een uitgebreide studie gemaakt van een Vedisch ritueel de (de Agnicayana) dat al meer dan 3000 jaar oud is en nog steeds opgevoerd wordt. Zijn idee is dat rituelen inderdaad geen enkele betekenis hebben buiten zichzelf. Het zijn ingewikkelde handelingen en mantra's die recursieve patronen vertonen en die heel precies uitgevoerd moeten worden. Voor de onderliggende structuren van taal geldt iets dergelijks: ook daar gaat het om ingewikkelde patronen waar men zich strikt aan houdt, maar die op zichzelf genomen volkomen zinloos zijn. Omdat rituelen en taal fundamentele overeenkomsten vertonen, en omdat dieren wel rituelen maar geen taal kennen, gelooft Staal dat taal voortgekomen is uit rituelen. Nu lijkt die conclusie mij iets te gemakkelijk getrokken, recursiviteit komt bijvoorbeeld ook in de wiskunde en de muziek voor. Het zit blijkbaar op de een of andere manier in ons ingebakken. Maar daarmee is nog niet gezegd dat één van de menselijke bezigheden die recursiviteit bevatten ten grondslag zou liggen aan de andere. Dat lijkt te veel op de redenering dat de mens van de apen afstamt. De zin van Staals boek is dat hij een aanzet geeft tot een andere manier van denken over onopgeloste vragen als: hoe komen wij mensen toch aan taal, en wat is taal voor iets? Het blijft alleen jammer dat je daarbij zoveel verouderde onzin op de koop toe moet nemen. |
|