Het idee van lezen
K.L. Poll
Naar de bron - Over de toon die alle verschil maakt. Als ik Kierkegaard lees, of Burckhardt, of Huizinga, klinkt hun stem fris, vlakbij, alsof ze op hetzelfde moment aan het woord zijn. Wat ze willen zeggen wordt de aandacht waard door de manier waarop ze schrijven. Als hun ideeën worden naverteld, vijftig of honderd jaar later, door mijn tijdgenoten, klinken ze saai en doods. De herdenkingstoon van Werner Kaegi over Burckhardt bijvoorbeeld, in zijn biografie, hoe groot zijn toewijding ook is, misschien juist een beetje daardoor, die toon maakt van Burckhardts gedachtenwereld iets gewoons, achterhaalds, ook en vooral wanneer er bij wijze van compliment bij gezegd wordt, dat hij zijn tijd ver vooruit was. Kaegi ziet hem als profeet, als negentiende-eeuwer die de crisis van de twintigste eeuw zag aankomen. Ja - maar wanneer dat wordt verteld op de zelfverzekerde manier van: wij weten veel meer, want we leven veel later, gaat het snel tegenstaan. Zulke goed bedoelde complimenten ruiken muf, naar oude tijdschriften in de kelder.
Uitlachen - Paul Valéry over Molière: ‘...il a donné, par quelques chefs-d'oeuvre, une autorité dont on peut s'émerveiller, aux choses les plus vulgaires. Il a mis les rieurs, c'està-dire la moyenne, contre l'exception.’
Oorzaak van onmin - Gedicht, roman, toneelstuk, verhaal - die taalconstructies komen voort uit onvrede over het rechtlijnige proza van het dagelijks leven. Ze zijn, onder andere, tegengif. Wie die literaire vormen dan vervolgens weer, in analyse en kritiek, probeert te herleiden tot gewone, simpele taal zal altijd de lachlust blijven opwekken en de ergernis.
Wat Rilke in een brief aan een jonge dichter schreef is hetzelfde idee. ‘Mit nichts kann man ein Kunst-werk so wenig berühren als mit kritischen Worten: es kommt dabei immer auf mehr oder minder glückliche Missverständnisse heraus.’ ‘Die Dinge sind alle nicht so fassbar und sagbar, als man uns meistens glauben machen möchte.’
Schrijven en laten schrijven - Martinus Nijhoff schreef in een voorwoord bij zijn Gedachten op dinsdag:
‘De opstellen hier bijeengebracht, een keuze merendeels uit boekbesprekingen, zijn geschreven op dinsdagen van de jaren 1920 tot 1925. Dit bracht een geregelde gang van zaken mede. Op zaterdag namelijk moesten ze verschijnen, aanvankelijk in Het Nieuws van den Dag, totdat dit braaf en betrouwbaar orgaan zijn laatste adem uitblies, vervolgens in het letterkundig bijvoegsel van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, totdat ook dit bolwerk van onbevangen beoordeling, kort nadat de Oude Meester de wallen verlaten had, door de tand des tijds en der lusteloosheid gesloopt werd. Er is reeds gras over gegroeid. De mens schijnt steeds al zijn krachten te moeten inspannen, om aan een dodende onverschilligheid, die snel achter hem voortwoekert, vooruit te blijven. Zonder bijstand ontsnapt bijna niemand aan dit gemakzuchtige, haastige gras. Wij reppen ons, wij werken, maar ieder maal dat wij omzien, bemerken wij dat het ons weer heeft achterhaald, dat brede, gelijkvloerse zwijgen, die afmattende massale landerigheid.’
Het gemakzuchtige, haastige gras, het brede, gelijkvloerse zwijgen - dat zijn mooie beelden. Je kunt goed zien hoe ze ontstonden: eerst het bolwerk, dan de wallen, dan de sloop, dan er-groeit-al-gras-over, dat doormijmeren over het snelle gras, een groot vlak veld van gras ziet hij voor zich, waardoor het voorbije, vergeefse leven voorgoed aan het oog onttrokken wordt.
Zo schreef Nijhoff.
‘Schrijvend begint men te schrijven. Een gedachte wordt woord, het woord vervolgt de gedachte. Reeds weinig schrijven brengt meer ingeving dan veel denken. De zaak is, een zin zichzelf te laten voltooien, vertrouwende dat de taal, ons overgeleverd door gans een volk, gaat vibreren als een natuur binnen onze gevoeligheid en dieper dingen loswerkt dan ons verstand ooit kan opbrengen. Iedere dinsdag moest ik mijn geheel gedachtenloos hoofd met een ruk tot een volzin bepalen; dan volgden er meer; de beelden