Les fleurs du maman
Judy van Emmerik
Voor Ellen Vogel
Tijdens het Anna Bijns-feest in het Concertgebouw te Amsterdam, kwam er na het hoofdprogramma een voor mij onbekende, maar zo te zien, zeer intelligente en interessante dame naar me toe, juist toen ik aan zo'n verrukkelijke roze Anna Bijnscocktail stond te nippen. Ze zei:
‘Ik wil u graag even zeggen dat ik onder de indruk was van hetgeen u zei op de vraag: Bestaat de vrouwelijke stem in de literatuur? Uw woorden klonken me als poésie maudite in de oren.’
Ik keek haar aan, niet goed wetend wat te zeggen en dacht: poésie maudite? Maar dat is de dichtkunst van Baudelaire, Verlaine, Rimbaud, Lautréamont, de Nerval en nog een paar. Grootheden dus. Dat is niet mis.
‘Dank u,’ zei ik bescheiden. Daarna spraken de dame en ik, nadat ook zij een cocktail had bemachtigd, nog enige tijd over het belang van de vrouwelijke stem in de literatuur, de vitale kracht, zoals zij het formuleerde, die van het hele gebeuren in het Concertgebouw uitging en de zeer enthousiaste en feestelijke stemming. Ze had in lang zoiets leuks niet meer meegemaakt. Het was voor haar een ware happening.
Ik kon het beamen. Maar wat had ik precies op het podium gezegd?
‘Bestaat de vrouwelijke stem in de literatuur? Ja! Ze is zuiver omdat ze niet door de baard in de keel vertroebeld is. Ze is zichtbaar, daar waar ze in de media krachtig wordt tegengesproken, belachelijk wordt gemaakt, wordt geminacht, gehoond, bespot, besmeurd, beslijkt, ontkracht, ontstemd en ontkend, uitroepteken.’
En ik deed het zo, dat ik vanaf het woord bespot, steeds sneller en indringender begon te praten, waardoor de woorden geladen en heftig naar buiten kwamen. Ik had het thuis zo ingestudeerd. Ik wilde met de taal niet alleen verstandelijk, maar ook emotioneel overkomen, daar dit alles mij zeer bittere ernst is. Het was voor mij niet alleen een gezellige avond om geld in te zamelen, maar meer, heel veel meer.
Thuisgekomen van het feest, het was haast ochtend, nee, de vogels zongen buiten niet, het was hartje winter en het vroor dat het kraakte dus hielden de vogels zich schuil, haalde ik werk van Baudelaire, Verlaine en Rimbaud uit de boekenkast. Ik was nu toch wel nieuwsgierig. Omdat ik op een heel krachtige manier iets heb willen zeggen over de vrouwelijke stem in de literatuur heb ik me ongewild poétisch mauditisch uitgelaten. Is dat toevallig, vroeg ik me, daar de slaap nu wel verdwenen was, af?
Ik las en zocht naar aanknopingspunten en overeenkomsten tussen de poésie maudite en mijn woorden. Die dame had dat toch niet zomaar gezegd.
In de tijd dat ik rammelde van de intellectuele honger en veel, het liefst alles, wilde weten, ben ik voor het eerst met de poésie maudite in aanraking gekomen. Ik kon toen niet zien wat het bijzondere en het mooie er aan was. Ik vond het werk vreemd, bizar, indrukwekkend, intrigerend, - van Rimbaud kende ik stukken uit mijn hoofd - rijk van taal en ik zal er een tikje van hebben meegekregen. Want door wat niet al worden we in ons leven onbewust en ongewild beïnvloed? Wat ik me uit die tijd herinner is dat de sfeer en de thematiek, dus hun dichtend denken, de mijne niet waren. Ik had er, al maakte deze dichtkunst grote indruk op me, toch geen contact mee. Deze gevoelens ervaarde ik nu, bij herlezing en zoveel jaren ouder, weer. De sfeer die blijft hangen is verbittering, ellende, onvermogen, angst voor de eigen archaische heterosexuele drift, wanhoop, rusteloosheid, impulsiviteit, haat, wreedheid, walging, waanzin, hel, sterven en dood. En komt dat overeen met wat ik in het Concertgebouw heb gezegd? Dat zag ik niet. Wat bedoelde die dame eigenlijk? Dat had ik haar natuurlijk moeten vragen. Maar op dat idee was ik door de roes van het feest en doordat ik me gevleid voelde, niet gekomen. Jammer. Heel jammer. Want daar hadden we het over moeten hebben, wat voor haar poésie maudite precies inhield en wat zij daarmee be-