Het Huisconcert I
Piet Grijs
Over Frits hoorde je dertig jaar geleden twee dingen. ‘Die wordt nog eens minister-president, maar helaas slechts van het voor hem veel te kleine Nederland’, en: ‘Is hij eigenlijk niet te intelligent om zo'n streber te zijn?’. In die tijd was hij rector van het Studentencorps en (dat sprak toen vanzelf) voorzitter van de Algemene Studentenvereniging. Door zijn dispuutskeus stond hij aan mijn kant. Wij waren leden van een ‘democratisch’, of ‘cultureel’, of (in de ogen van tegenstanders) ‘obscuur’ of ‘mietjes-’ dispuut. Dat betekende overigens niets voor de toekomst der leden, want in mijn jaar waren in de ‘harde’, ‘ondemocratische’, of ‘kroeg-’ disputen ook leden: Dick Dolman, Ed van Thijn en Eric Jurgens.
Frits had altijd een net blauw pak aan. Dat vonden wij wel origineel. Hij sprak altijd zeer netjes. Dat vonden wij wel geestig. Hij was altijd uitsluitend bezig met zijn eigen aanzien, positie, eer. Dat vond ik wel grappig.
Ik leerde hem nader kennen toen hij ineens werd geparachuteerd in de redactie van het studentenblaadje Eigen Zorg. Op een poëzieavond op de Zeedijk, waar je toen nog heerlijk kon dansen in Casablanca, en eten in een restuarant dat in mijn herinnering ‘De vier Eendjes’ heet, hoewel dat natuurlijk op de Prinsengracht 1111 staat, waaruit blijkt dat je je de dingen wel eens verkeerd herinnert, en dat ik niet de moeite heb genomen om mijn geheugen op te frissen door er met oude vrienden over te praten, of in oude jaargangen en brieven te neuzen. Maar in de naam kwam een ‘eend’ voor. Daar traden de vijftigers op. Let wel: dit waren de jaren vijftig. Weinig mensen, ik ook niet, beseften dat we met Lucebert de grootste dichter sinds Hendrik de Vries voor ons zagen. Je kon populair worden door hem belachelijk te maken. Frits droeg een gedicht voor dat in de stijl van de vijftigers was geschreven. De dichters vonden het mooi. Toen onthulde hij dat hij de eerste helften van de regels van een Lucebertgedicht had genomen. Wij lachten, dom als we waren. Frits was geslaagd, en werd door twee oudredacteuren met groot gezag in de Eigen Zorg - redactie geplaatst. Wij zagen hem met verbazing binnenkomen. Cultuur is voor Frits altijd zoiets geweest als een keurig costuum: een middel om voor beschaafd en geslaagd door te gaan.
Zijn stukken waren onleesbaar, en na een paar weken lieten dezelfde oudredacteuren, thans vereerde professoren, hem weer uit de lijst van redacteuren verwijderen. Tot de dag van vandaag denkt Frits dat ik deze kleine ondergang heb georganiseerd, en ik laat hem graag in die waan.
Hoewel hij net als ik filosofie studeerde, bleek hij ook in de economie af te studeren, zoals ik in de wiskunde. Eigenlijk is mij van de vele gesprekken die we gevoerd moeten hebben maar één conversatie bijgebleven, die ging over de Stieltjes-integraal. Hij bleek daar niets van te weten. Ik weet er nu ook niets meer van.
Frits vetrok naar Afrika om voor Shell de zwartjes uit te persen. Als hij, na zijn jaren als secretaris-generaal bij de Verenigde Naties, kandidaat is voor het presidentschap van West-Europa zullen de fotootjes en ooggetuigjes ons daar vreselijke dingen over melden, maar het waren voor mij jaren waarin aan Frits niet werd gedacht.
Bij terugkeer gaf hij een gigantische receptie, voor iedereen, want zelfs ik was uitgenodigd. Het gerucht ging daar dat hij zich voor twee-en-een-halve ton een kamerzetel bij de VVD had gekocht. Ik geloofde er niets van. De VVD zou wel gek zijn als ze die heer niet namen.
In de VVD deed Frits het niet goed. De partij raakte in handen van aalgladde advocaten die als strojongens bolle toeten van drieëntwintig jaar aanstelden, waarvan, zoals u weet, de eerste er doorheen zwijnde, terwijl de tweede zojuist smadelijk is gevallen. Frits werd geen minister, maar staatssecretaris voor buitenlandse handel. Hij bedong dat hij zich in het buitenland ‘minister’ mocht noemen, en sprak Nederlandse journalisten daarom graag in dat buitenland. Nog steeds werd er door iedereen om zijn