| |
| |
| |
Verloren paradijs
Het beeld van Italië in recente Nederlandse literatuur
Bas Heijne
In de roman De onzichtbare steden van Italo Calvino vraagt Kublai Kan aan de wereldreiziger Marco Polo, ‘Reis jij om je verleden opnieuw te beleven?’, wat volgens Calvino ook zo geformuleerd had kunnen worden: ‘Reis je om je toekomst terug te vinden?’ Het antwoord van Marco Polo luidt: ‘Wat elders is, is een spiegel in het negatieve. Een reiziger herkent het weinige dat van hem is door het vele te ontdekken dat hij niet gehad heeft en nooit zal hebben.’
Wij reizen nog altijd naar Italië en het beeld dat wij ons van dit land en zijn bewoners vormen weerspiegelt het beeld dat wij van onszelf hebben. De afgelopen jaren zijn er opvallend veel romans en verhalen verschenen die zich tegen de achtergrond van het hedendaagse Italië afspelen. Natuurlijk is er geen sprake van een nieuwe ontwikkeling. Er zijn altijd Nederlandse schrijvers geweest die zich met Italië hebben bezig gehouden en van de oudere generatie publiceren bijvoorbeeld Hella Haasse en Helene Nolthenius nog steeds, hoewel hun belangstelling meer historisch is. Je zou dus kunnen spreken van een opleving, of laten we zeggen een kleine opleving, want er bestaat een tendens om de invloed van Italië op de Nederlandse cultuur door de eeuwen heen enigszins te overdrijven. Ons beeld van Italië is in sterke mate bepaald door Engeland en Duitsland. De invloed van bijvoorbeeld Byron en Goethe op de wijze waarop wij naar Italië kijken is ontegenzeggelijk veel groter geweest dan die van Potgieter en Vosmaer. Ook wij in Arcadië, natuurlijk, maar laten we bescheiden blijven. Onze bemoeienis met Italië heeft niet geleid tot romans en verhalen die de tand des tijds hebben doorstaan, behalve misschien die van Couperus. Waar het romans betreft is dit misschien niet zo vreemd - ik kom daar later nog op terug - maar het Nederlandse reisboek over Italië dat de kwalificatie klassiek verdient is nog altijd niet geschreven.
De kleine opleving waarover ik zoëven sprak is begrijpelijk en tegelijk merkwaardig. Begrijpelijk, omdat Nederland vandaag de dag bijna geheel geïtalianiseerd is. Italiaanse gerechten hebben de Franse van de menukaarten verdrongen, we zitten op Italiaanse meubelen (tenminste, degenen van ons die zich het kunnen veroorloven), we dragen Italiaanse kleren en drinken Italiaanse koffie. Daarbij komt nog dat het zogenaamde Noord-Zuid contrast van oudsher veel aantrekkingskracht heeft uitgeoefend op jonge schrijvers met een intellectuele inslag, en daar zijn er op dit moment nogal veel van. Het is ook merkwaardig, omdat de schrijver die Italië kiest als plaats van handeling voor zijn roman of verhaal zich op gevaarlijk terrein waagt. Of hij zich er nu bewust van is of niet, of hij het nu wil of niet, hij gaat onherroepelijk deel uitmaken van een traditie, die zich de afgelopen eeuwen gestaag binnen onze Noord-Europese cultuur heeft ontwikkeld. Iedere generatie opnieuw zijn er schrijvers geweest die gebruik gemaakt hebben van de Noord-Zuid tegenstelling en de hedendaagse schrijver die zo dwaas is een gebied te betreden, waar - in de woorden van Alexander Pope - ‘engelen schromen te gaan’, zal vanzelfsprekend verantwoording moeten afleggen aan zijn voorgangers.
Dit heeft natuurlijk ook voordelen. De schrijver die Italië tot zijn onderwerp maakt wordt geconfronteerd met een beeld, of beelden, die door voorafgaande generaties zijn geschapen, met ideeën die zich diep in ons culturele bewustzijn hebben genesteld en die tesamen een kader scheppen waarbinnen de schrijver zijn eigen ideeën kan ontwikkelen. Hij kan het traditionele beeld bevestigen, becommentariëren of aanvallen. En de kracht die er van deze traditie uitgaat kan volgens mij moeilijk overschat worden. Er bestaat, bijvoorbeeld, een onmiskenbare verwantschap tussen de roman van Madame de Staël, Corinne ou l'Italie die verscheen bij
| |
| |
de dageraad van de romantiek, en Oek de Jongs zeer recente Cirkel in het Gras. De beide boeken behoren tot dezelfde, romantische traditie en vertonen in hun thematiek opvallende overeenkomsten. Ze hebben veel meer gemeen dan alleen de plaats van handeling. Je zou kunnen zeggen dat de wereld die in Corinne geschapen wordt Oek de Jong honderdtachtig jaar later een achtergrond verschaft voor zijn eigen roman. Voor alle duidelijkheid voeg ik hier aan toe dat dit natuurlijk geenszins bewust gebeurd hoeft te zijn. Ik weet niet of de auteur van Cirkel in het Gras Corinne heeft gelezen, of hij aan het boek heeft gedacht tijdens het schrijven. Het doet er ook niet zo veel toe. Wat ik wil zeggen, is dat geen enkele schrijver die over Italië schrijft het beeld kan negeren dat anderen vóór hem hebben geschapen.
Dat daar grote nadelen aan zijn verbonden, zal een ieder duidelijk zijn. In het kielzog van de traditie volgt het cliché. En er zijn geen clichés zo groot als welke wij over Italië debiteren. Ik doel hier niet alleen op volksvooroordelen zoals de mening dat Italianen het verschil tussen mijn en dijn niet zouden kennen - een cliché dat overigens tegenwoordig vooral door Italianen zelf gepropageerd lijkt te worden - maar tevens op literaire clichés.
De praatgrage bediende, bijvoorbeeld. In iedere Italië-roman duikt hij op, een komisch type dat in lange monologen vol Italiaanse uitroepen een wrang commentaar levert op de handeling, daarbij veelvuldig de heiligen aanroepend. Hij is alomtegenwoordig. In Corinne hebben we Terésine, de vertrouwelinge van de heldin, in Hawthorne's The Marble Faun de oude Tomaso, in Where Angels Fear to Tread van E.M. Forster is het Perfetta, en ja hoor, in het laatste deel van Cirkel in het Gras duikt ene Signora Pozzo op, die 's avonds in bed heiligenlevens leest. Een ander cliché is verantwoordelijk voor het feit dat een zichzelf respecterende schrijver zich wel twee keer zal bedenken voor hij zijn hoofdperson laat overlijden in Venetië. De romantische traditie heeft deze stad zo met dood en bederf vereenzelvigd, dat men bij het lezen van het woord Venetië alleen al spontaan een weemoedig doodsverlangen in zich voelt opkomen. En dat is ook meteen de kern van het probleem. Wij herkennen deze identificatie Venetië-dood als een cliché en tegelijkertijd zijn wij er zo van doordrongen dat we het wel uit ons hoofd zullen laten het beeld in overeenstemming met de werkelijkheid te brengen. Dat is het laatste wat wij willen. Niets sterft zo langzaam als een romantisch idee. En dus verschijnen er ieder jaar toch weer romans waarin de hoofdpersoon in Venetië zijn laatste adem uitblaast. De oorzaak hiervan is natuurlijk dat de auteurs - en waarschijnlijk velen van hun lezers - verliefd zijn op Italië en wie verliefd is, is - zoals bekend - ziende blind.
Deze amour fou voor Italië is wellicht ook de oorzaak van het opvallende fenomeen dat de zogenaamde Italië-romans van de meeste auteurs vrijwel nooit hun beste zijn. Uit brieven en dagboeken leren we dat de ontdekking van Italië - land, volk en cultuur - voor menig schrijver een keerpunt in zijn leven betekent, maar in de romans en gedichten die daarop volgen vinden we daar vaak helaas maar weinig van terug. Meestal ontbreekt het de schrijver aan de noodzakelijke afstand tot zijn onderwerp om een evenwichtig, onafhankelijk kunstwerk te scheppen en op papier verbleken de grote en hevige gevoelens doorgaans tot sleetse sjablonen en clichématige rijmelarij. Dit is niet alleen een kwestie van talent. Het is verbazingwekkend met welke stereotiepen een begenadigd schrijver als Nathaniel Hawthorne aan komt zetten in zijn Italië-roman The Marble Faun. En vele van de uitspraken over leven en liefde die Madame de Staël doet in haar ideeënroman Corinne zouden in een Succes-agenda niet misstaan. Het is Italië dat hen verleid heeft tot deze clichés. Wie deze boeken leest ziet achter de personages en beschrijvingen voortdurend het beeld oprijzen van de verliefde auteur die zijn lezer toefluistert: ‘Ik houd van haar! Ik houd van haar!’ Dat is ook de charme van deze romans, zeker voor lezers die zelf in een hevige liefdesaffaire met Italië verwikkeld zijn. Zíj herkennen de symptomen, de ambivalentie - want iedere liefdesaffaire met Italië kent ambivalente gevoelens - zij herkennen het gevoel van een verhevigde werkelijkheid, dat aan alledaagse zaken een veelzeggende symbolische betekenis geeft. Zoals een sentimenteel liefdesliedje dat van voorspelbare rijmwoorden aan elkaar hangt plotseling een diepe en waarachtige betekenis kan krijgen voor iemand die verliefd is, zo spreken de meeste Italiëromans een
taal die in het bijzonder door de minnaars van dat land verstaan wordt. Dat veel van die romans als kunstwerk gemankeerd zijn, doet er niet toe, integendeel, het is een deel van hun charme. Corinne, The Marble Faun, Where Angels Fear to Tread, A Room with a View en The Lost Girl, het zijn geen van alle volmaakte boeken, maar ik zou ze niet graag willen missen.
De meeste romans over Italië zijn ideeënromans. Een euvel waaraan boeken in dat genre vaak lijden is dat de personages nogal schetsmatig zijn, omdat ze te zeer de ideeën van de auteur moeten belichamen. Romans
| |
| |
die in Italië spelen hebben hier in hoge mate mee te kampen, omdat de auteur zijn creaties maar al te vaak laat conformeren aan de traditionele beelden. Om een voorbeeld te noemen: Madame de Staëls Lord Nevil, de Schotse aristocraat, is weliswaar niet geheel gespeend van individuele trekjes, maar in de roman Corinne vertegenwoordigt hij toch vooral het Noorden, met alle associaties die daarbij horen. Zijn gevoelens en handelingen liggen daardoor in principe vast en worden op den duur voorspelbaar en vervelend.
Het is opnieuw het probleem van de traditie. De schrijver die de zieleroerselen van, bijvoorbeeld, een Groenlandse eskimo wil beschrijven kan in wezen nog alle kanten op, de lezer staat voor alles open, maar waagt hij het een Italiaan te beschrijven, of een noorderling die naar Italië reist, dan heeft de traditie de blauwdrukken voor hun karakters klaarliggen, uitgewerkt tot in de kleinste details.
Het is allemaal de schuld van de romantiek. Het zijn de romantici die vooral verantwoordelijk zijn voor ons beeld van Noord en Zuid en de manier waarop wij tegen Italië en de Italianen aankijken. Om te begrijpen in hoeverre de recente Nederlandse romans, en in het bijzonder Cirkel in het Gras, aansluiten bij deze traditie, is het nodig terug te gaan naar de vorige eeuw.
In 1840 verklaart de Engelse filosoof John Stuart Mill: ‘Iedere Engelsman is vandaag de dag bij implicatie een Benthamite of een Coleridgean.’ Dat wil zeggen een aanhanger van de rationele vooruitgangsfilosoof Jeffrey Bentham of van de romanticus Coleridge. Met zijn uitspraak vatte hij het gevoel van verdeeld zijn dat de negentiende eeuw beheerste keurig samen. De criticus Wilfred Stone noemt het ‘een briljant staaltje van oversimplificatie’. Mill geeft namelijk niet alleen het gevoel van gescheiden zijn aan, maar ook de scheiding zelf. Om Stone nog even te citeren: ‘Vervreemding van het ik is kenmerkend voor dat tijdperk. Het is niets nieuws voor een westerling om de condition humaine als gespleten te zien, want het dualisme vormt een onscheidbaar onderdeel van de Christelijke traditie. Maar de scheidingen die de Westerse wereld na de Franse revolutie opsplitsten waren meer dan enkel wat verschuivingen in de oude tegenstellingen. Ze duiden op een maatschappij die tot aan de baisi gespleten was - een maatschappij die van zijn eigen wortels vervreemd was, die verschillende morele waarden verkondigde, als het ware aan beide zijden van een diepe kloof.’
Het conflict tussen Bentham en Coleridge, die in de woorden van Mill de ‘leraren van leraren’ waren, werd veroorzaakt door een contrast tussen een mechanische en een organische levenshouding, een contrast tussen rationalisme en romantiek. Je zou kunnen zeggen dat deze verdeeldheid de geïndustrialiseerde landen opsplitste in twee afzonderlijke staten binnen een land. Met dit gevoel van gescheiden-zijn in ons achterhoofd wordt het wellicht begrijpelijk dat de aantrekkingskracht vcan het zuiden steeds sterker werd voor degenen die er Coleridgeaanse overtuigingen op nahielden, dat wil zeggen, de romantici. Het idee dat de landen rond de Middellandse Zee sinds de oudheid onveranderd waren gebleven en onbesmet met het industriële virus, en dat de zuiderling nog altijd in volmaakte harmonie met de natuur leefde, brengt natuurlijk het Coleridgeaanse ideaal tot uitdrukking. John Addington Symonds, die als geen ander - uitgezonderd misschien Ruskin - heeft bijgedragen tot het sterk geromantiseerde beeld dat de negentiende eeuwers van Italië hadden, schreef bijvoorbeeld:
‘Langs de kusten van de Middellandse Zee verricht men al eeuwenlang dezelfde bezigheden ...dezelfde akkers worden geploegd, dezelfde wijngaarden gecultiveerd als die waarin Theocritus speelde... De stad en het platteland zijn nog niet samengevoegd door verbeterde vervoersmiddelen. En daarbij zijn de mensen van het zuiden volstrekt onveranderd gebleven.’
Dit gevoel van continuïteit spreekt ook uit de volgende passage uit Couperus' Langs lijnen van geleidelijkheid, dat in 1900 verscheen. Aan het woord is Duco van der Staal, een dromerige estheet en - hoe kan het ook anders - een kunstenaar.
‘En probeer alleen te voelen de atmosfeer van Rome. Het is alsof de atmosfeer hier dezelfde is gebleven, niettegenstaande de eeuwen op elkaar gestapeld liggen. Eens hebben de Middeneeuwen de antiquiteit van het Forum bedekt, en nu wordt ze overal verborgen door onze negentiende eeuwse toeristenwoede... Maar de atmosfeer is altijd dezelfde gebleven. Of verbeeld ik het me...’
[Cornelie] zweeg.
‘Misschien’, ging hij door. ‘Maar wat kan het me schelen. Ons hele leven is verbeelding, en verbeelding is mooi.’
Een reis naar Italië was een reis door de tijd. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat naarmate de industrialisering van het Noorden voortschreed, het Zuiden voor de noordelijke reiziger steeds meer het aanzicht kreeg van een in de nevelen van het verleden gehuld idyllisch landschap, waar de machine haar vernietigende werk nog niet begonnen was en het platteland nog niet aangevreten
| |
| |
was door verstedelijking. De projectie van nostalgische gevoelens had nog andere gevolgen: was het Noorden doordrenkt van eeuwen Christendom, in het Zuiden bloeide nog altijd het klassieke heidendom. Aan de vele heiligen die Italië had voortgebracht werd gemakshalve voorbijgegaan.
Daar waar de mens zich nog niet van de Natuur vervreemd had heerste de ontembare God Pan, bij uitstek een romantisch symbool voor het natuurlijke en directe leven. Volgens A.W. Schlegel wekte het klimaat van het Noorden melancholische gevoelens op (door Madame de Staël reeds aangeduid met fatigue du nord) en een bewustzijn van het oneindige - allemaal eigenschappen die tevens de moderne, romantische kunst kenmerkten. De klassieke mens zou, volgens Schlegel, het leven als een harmonisch geheel hebben ervaren en zich van geen enkel gebrek bewust zijn geweest, terwijl de romanticus zich altijd bewust is van de erfzonde en, voortgedreven door een innerlijke onrust, voortdurend op zoek is naar de harmonie die de klassieke beschaving van nature eigen was. De romantici zochten hun inspiratie in dit contrast en gebruikten het in hun kritiek op de ontaarde, Noord-Europese cultuur. De tegenstellingen die zo in de loop van de negentiende eeuw ontstaan tussen het prozaïsche, protestante, moderne Noorden en het poëtische, katholieke, antieke Zuiden, vormen uiteindelijk de basis van de romantische cultuurkritiek. Tegenover de gevoelsarmoede van de noorderling staat de spontaniteit van de Italiaan, tegenover de kleingeestige moraal van de Victoriaan staat de klasseloze vrijheid van de Italiaanse wereldburger, tegenover de benauwende burgergodsdienst van de protestant, de natuurreligie van de zuiderling.
Het ligt voor de hand dat verschillende schrijvers deze contrastparen naar eigen inzicht uitbreidden. De tegenstelling Noord-Zuid kon zo de tegenstelling worden tussen hoofd en hart, ziel en lichaam, conventie en instinct, heteroseksualiteit en homoseksualiteit, man en vrouw. In dezelfde tijd ontstaat wat ik het ‘inwijdingsthema’ zal noemen, een voortvloeisel uit de zogenaamde ‘Grand Tour’. Het is het verhaal van een jonge man of vrouw die door een bezoek aan Italië uitzicht krijgt op een rijker en vollediger leven, waardoor hij of zij zich kan bevrijden van de conventies van de burgerlijke samenleving en de hartstocht leert kennen. Want als iets alle Italië-romans verbindt dan is het passie. Het is de rode draad die door de eeuwen en afzonderlijke landen heenloopt. De noorderling die over de Alpen reist komt onherroepelijk in aanraking met onbekende hartstochten. Een klassiek voorbeeld van dit inwijdingsthema is te vinden in E.M. Forsters A Room with a View. Maar ook in de Nederlandse literatuur vinden we dit thema terug, in romans van Couperus, in het bijzonder het al eerder genoemde Langs lijnen van geleidelijkheid en in - de titel geeft het al aan - Metamorfoze, en ook in de posthuum uitgegeven roman van Mr. Carel Vosmaer met de veelzeggende titel Inwijding, een boek dat ik maar het beste als ‘charmant’ kan karakteriseren.
Eén ding dat opvalt in de Italië-romans van de afgelopen honderd jaar is een gestaag groeiende belangstelling voor Italianen. Allereerst was het natuurlijk de kunst die noorderlingen naar Italië deed trekken, tijdens de romantiek kwam daar het landschap bij en werd Italië ‘das Land wo die Zitronen blühen’ en pas daarna legde men belangstelling voor de bevolking aan de dag, hoewel meestal op een reisgidsen-manier, dat wil zeggen, het verhaal werd even onderbroken voor een hoofdstukje ‘Zeden en gewoonten’. Het zijn altijd observaties van een buitenstaander geweest. Er zijn weliswaar romans die Italiaanse protagonisten hebben, maar zij zijn
| |
| |
altijd maar weinig meer dan een amalgaam van ideeën. Donatello, de faunachtige Italiaan uit Hawthorne's roman, is een goed voorbeeld. Hij is een Italiaan die in zijn jeugd in het lieflijke landschap van Toscane volledig met de natuur vergroeid is geweest. Zijn familie stamt regelrecht af van de faunen en nimfen die Italië in vroeger tijden bevolkten. Dat kun je nog altijd zien aan zijn oren, die lang, puntig en behaard zijn. Let wel, dit is niet figuurlijk bedoeld. Bovendien wordt alles wat de auteur ons over het karakter en de levensomstandigheden van Donatello meedeelt steevast gemythologiseerd. Hij is het kind der natuur dat in de stad, Rome, die poel des verderfs, zijn onschuld is kwijtgeraakt doordat hij een schurk, die overigens opvallend veel trekken van de Satan zelf vertoont, van een rots heeft geduwd. Door zijn zondebesef raakt hij vervreemd van de natuur en wanneer hij in de bossen van zijn geliefde geboortestreek de dieren tot zich roept, komt er slechts een smerig reptiel op hem aangekropen.
Het zal duidelijk zijn, Donatello is geen Italiaan, hij is een metafoor. Er wordt ons geen moment gevraagd in hem te geloven als een roman-personage. De beeldhouwer Kenyon - in iedere Italië-roman loopt minstens één beeldhouwer rond - laat er geen twijfel over bestaan.
‘De moraal van [het] verhaal,’ zegt hij, ‘lijkt te zijn dat mensen met het karakter van Donatello, dat speciaal voor het geluk geschapen is, hier op aarde, of waar dan ook, niets meer te zoeken hebben. Het leven is tegenwoordig zo droevig serieus, dat mensen als hij hun karakter moeten veranderen of anders ten onder gaan, net als de beesten uit het antediluvium, die om in leven te blijven een klimaat nodig hadden dat zonniger was dan het onze.’
Hawthorne gebruikt Donatello als middel voor zijn romantische cultuurkritiek. Hij is de Amerikaanse Coleridgeaan die weeklaagt over het verloren paradijs. Waar Hawthorne afwijkt van het beproefde recept is dat hij de Italiaan Donatello vervreemd laat zijn van diens eigen omgeving, waarschijnlijk omdat zijn Amerikaanse personages zelf uit een land komen dat in die tijd - halverwege de negentiende eeuw - nog een en al natuur is. Donatello is een type dat we honderdtwintig jaar later weer tegenkomen in de persoon van Andrea Simonetti, een van de protagonisten van Cirkel in het Gras, ook een ontwortelde Italiaan die de condition humaine moet verbeelden - zij het op een wat subtielere manier dan bij Hawthorne.
Ik zei het al, in hedendaagse prozawerken die Italië als plaats van handeling hebben spelen Italianen steeds vaker een rol. De psychologie stelt eisen aan de auteur, die nu niet langer meer kan volstaan met enkele clichématige algemeenheden of een volledig gemythologiseerde werkelijkheid. Daarbij doet zich nog wel het probleem voor - hoewel in mindere mate dan voorheen - dat de meeste schrijvers maar zelden de Italiaanse maatschappij van binnenuit kennen en zich dus niet zo snel zullen wagen aan een gedetailleerde beschrijving van een Italiaan. In een boek als De eeuwige stad van Nicolaas Matsier, bijvoorbeeld, dat in 1982 verscheen, komen dan ook bijna geen Italianen voor. De novelle handelt echter over een kunstenaar die zich in een isolement bevindt, een buitenstaander, iemand die gevangen zit in de wereld van het woord, dus het is verantwoord. Matsier hoedt zich om over zaken te spreken waar hij niets van afweet en schept niet, zoals E.M. Forster in Where Angels Fear to Tread, een Italiaan uit een handvol observaties. Wel spreekt uit zijn boek een intense belangstelling voor de Italiaanse cultuur in al haar verschijningsvormen. De namen van kranten, straten, gebouwen, de Italiaanse taal zelf, er wordt over geschreven alsof ze een bijna magische betekenis hebben. Hoewel het boek zeer gewone, alledaagse dingen beschrijft, is het niettemin doordrongen van dat gevoel van een verhevigde werkelijkheid, waarover ik zoëven al sprak. Hetzelfde is het geval met de in 1980 verschenen novelle De Draaideur van Patrizio Canaponi, bij wie de romantische traditie misschien nog het sterkst doorklinkt in zijn pseudoniem. Oek de Jong gaat in Cirkel in het Gras een flinke stap verder dan deze beide auteurs: in zijn breed opgezette roman beschrijft hij verscheidene Italiaanse personages van binnenuit. Tot nu toe waagden Nederlandse schrijvers zich in de regel alleen aan de psyche van een
Italiaan, wanneer die in een historische roman figureerde, zoals bijvoorbeeld De scharlaken stad van Hella Haasse, of in de Middeleeuwse thrillers van Helene Nolthenius.
Cirkel in het Gras is een liefdesgeschiedenis, maar het is nog meer een ideeënroman, en als zodanig sluit hij aan bij de traditie die met Corinne begonnen is. Het gegeven is in wezen hetzelfde: twee mensen, een uit het noorden, de ander uit het zuiden, ontmoeten elkaar in Rome. Ze worden verliefd, beginnen een verhouding, die uiteindelijk stukloopt door een fundamentele onverenigbaarheid. Daarna keert ieder terug naar zijn eigen gebied. De Jong mijdt romantische clichés, zoals veelvuldig gebruik van Italiaanse woorden en dialoog, wat zoveel andere Italië-romans onleesbaar maakt, zo-
| |
| |
als bijvoorbeeld de roman Romola van George Eliot. Hij zwelgt niet in de kunst van Italië en lijkt er alles aan te doen zijn roman niet tot een culturele reisgids te maken. Niettemin maakt hij gebruik van talloze typisch romantische elementen. Om enkele voorbeelden te noemen: er is een beeldhouwer, er worden voortdurend parallellen getrokken tussen kunstvoorwerpen en de handeling, het gevoel van continuiteit wordt voortdurend benadrukt en alledaagse gebeurtenissen worden gemythologiseerd. En er komen ook Italianen in voor die - vroeger weliswaar - één waren met de natuur.
Maar wie Cirkel in het Gras vergelijkt met bijvoorbeeld Corinne, ziet ook enkele verschuivingen in het vaste patroon. De verschillende contrastenparen spelen weliswaar nog een rol, maar ze lijken vervaagd. Ten eerste is het de vrouw die uit het noorden komt en niet de man. Hoewel Hannah Piccard uit een industriële familie afkomstig is, gedraagt ze zich vaak op een manier die volgens de traditie als typisch Italiaans gezien zou worden, met andere woorden impulsief, irrationeel en aards. Het is de Italiaan, Simonetti, die koel en rationeel reageert. Maar ook zo simpel ligt het niet. Hannah Piccard is ook in staat tot zeer rationeel en afstandelijk gedrag, Simonetti heeft een onmiskenbare hang naar het hogere. De eerste uit zich vaak in typisch mannelijk gedrag en Simonetti's vrouwelijke natuur wordt veelvuldig benadrukt. Kortom, beide personages vertonen zowel noordelijke als zuidelijke karaktertrekken en ontsnappen daardoor aan het traditionele beeld, hoewel de afloop van deze ontmoeting tussen noord en zuid, man en vrouw, dezelfde afloop is als die van Corinne. Het is zoals Simonetti opmerkt: de kostuums veranderen, de rollen blijven hetzelfde. Je zou kunnen zeggen dat met het wegvallen van de Alpen als duidelijke grens ook de traditionele contrasten minder scherp zijn geworden.
Zoals eerder opgemerkt, Cirkel in het Gras is een door en door romantisch boek en er klinken vele romantische echo's uit vroeger tijden in door. Simonetti is een ontwortelde Italiaan, vervreemd van zijn natuurlijke omgeving, een man die in onvrede leeft met de westerse, geïndustrialiseerde samenleving, waartoe nu ook Italië behoort. Tegelijkertijd is hij zich echter pijnlijk bewust van de ontoereikendheid van het oude romantische ideaal; het is duidelijk dat de zgn. Benthamites gewonnen hebben. Zoals hij het uitdrukt: ‘Onze ideeën over individuele vrijheid zijn verouderd, want het romantische beeld van het vrijgevochten individu, van de vrijgevochten aap, is verouderd.’
Evenals zijn romantische voorgangers gebruikt De Jong Italië en de Italianen voor zijn cultuurkritiek, maar tegelijkertijd geeft hij aan dat in zijn ogen de romantische zelfkritiek van de westerse mens zinloos is geworden.
Het terrorisme speelt een belangrijke rol in Cirkel in het Gras, evenals in Matsiers De Eeuwige Stad trouwens. Onder andere vervult de wrede moord op Aldo Moro de functie van het geweld dat een einde maakt aan een staat van onschuld, in dit geval bij Leda, de dochter van Simonetti. Hoe vreemd dit ook mag klinken, ook dit geweld is onderdeel van de romantische traditie. De passie die Italië te bieden heeft, kan van oudsher ook de vorm aannemen van een bloedige en ogenschijnlijk zinloze gewelddaad. Lucy Honeychurch, de heldin van A Room with a View, ziet in Florence hoe een Italiaan wordt neergestoken in een ruzie. Het bloed gutst uit zijn mond en bevlekt de prenten van beroemde kunstwerken die zij in haar handen houdt. Net als bij Leda Simonetti betekent dit bloedvergieten het einde van haar onschuld, maar tegelijkertijd brengt het haar in aanraking met het leven zelf. In Matsiers De Eeuwige Stad is het de moord op Moro die de hoofdpersoon uit zijn isolement verlost.
| |
| |
Het brengt hem opnieuw in contact met de werkelijkheid en werkt zodanig als een bevrijding.
Oek de Jong geeft het terrorisme echter nog een andere betekenis. Voor hem is dit ‘doden om het gevoel te krijgen in leven te zijn’ de laatste, geperverteerde uiting van de traditionele, romantische cultuurkritiek. Zoals hij zegt:
‘De romantische cultuurkritiek heeft de opkomst van de geïndustrialiseerde samenleving begeleid en is een noodzakelijk onderdeel van deze ontwikkeling: het is in feite de kritiek van het splitsende, benoemende en begrenzende intellect op zichzelf. Het is niets anders dan dat en het is niets meer dan dat. Het is een uitzichtloze kritiek geworden.
(...)
Het splitsende, benoemende en begrenzende intellect geeft ons de indruk, en het is niet meer dan een indruk, dat we gescheiden zijn van de wereld en van onszelf. Uit dit bewustzijn van gescheiden-zijn, uit deze illusie, ontstaat een verlangen naar eenheid dat vele gedaantes aan kan nemen - degenen die de versplintering van ons wereldbeeld zo ijverig beargumenteren brengen het eveneens tot uitdrukking, zij het in een negatieve vorm. De cultuurkritiek die zijn wortels heeft in dit verlangen naar een vast punt of een omvattende idee biedt geen wezenlijk perspectief meer en het terrorisme is voor mij het gruwelijkste bewijs van deze stelling. De vitale doodsdrift van de terrorist en het levensmoede cynisme van de machthebber hebben een gemeenschappelijke bron: het onvermogen om het pantser van het intellect te breken en het gevoel van gescheiden-zijn op te heffen.’
In de ogen van De Jong is dus aan de lange traditie van de romantische cultuurkritiek een einde gekomen, een traditie waarin Italië zo'n belangrijke rol speelt, tot aan deze roman toe. De oude contrasten zijn vervaagd, de moderne Italiaan is zelf vervreemd van zijn wortels en is in wezen gelijk geworden aan de noorderling. Zoals De Jong zegt: ‘Het lukt ons niet de aloude romantische opvattingen los te laten en we stellen de vorming van een ander type ideeënwereld, van een ander type bewustzijn uit.’
Deze uitspraak geeft zelf uiting aan een aloud romantisch idee. Halverwege de negentiende eeuw bracht Mill het aldus onder woorden: ‘De tijd waarin wij nu leven is een overgangsperiode. De mensheid is de oude doctrines ontgroeid, en heeft zich nog geen nieuwe verworven.’
Het valt te verwachten dat Oek de Jong met Cirkel in het Gras heeft afgedaan met het Noord-Zuid contrast. Een volgende roman zal, vermoed ik, meer op het Oosten gericht zijn. In een oneindig complexe wereld voldoen simpele contrasten niet meer.
Betekent dit nu ook dat wij, dat wil zeggen, wij Noord-Europeanen, of zo u wilt, wij Nederlanders, onze belangstelling voor Italië zullen verliezen en geen inspiratie meer zullen putten uit de vermeende of werkelijke tegenstellingen tussen onze cultuur en de Italiaanse? Het is natuurlijk moeilijk hierover voorspellingen te doen, maar het ziet er niet naar uit. Het feit dat zovele grenzen tussen de beide landen geslecht zijn, en daarmee bedoel ik niet alleen de Alpen, zal ongetwijfeld grote invloed hebben op het beeld dat wij ons van Italië vormen, ook in onze literatuur. Wie vandaag de dag een reisboek over Italië schrijft, mag niet verwachten dat hij zijn lezers iets onbekends zal meedelen. Het is ook heel goed mogelijk dat de romantische traditie zijn langste tijd gehad heeft, hoewel ik betwijfel of zij werkelijk dood is. Hoe dan ook, onze belangstelling voor Italië dateert van ver vóór de romantiek en zal - naar mijn mening - alle romantische noties over dit land glansrijk overleven.
Want zoals ik al eerder zei: het is een kwestie van liefde. En zolang Italië bestaat, zolang - om nu maar eens even erg romantisch te worden - de laatste kerktoren van Venetië nog niet onder de golven verdwenen is, of - om het wat prozaïscher uit te drukken - zolang een atoomoorlog of ramp nog niet een einde aan dat bestaan heeft gemaakt, zolang zullen er Nederlanders verliefd worden op Italië.
|
|