ideeën over wijziging van het kiesstelsel, om hetzij de confessionele partijen te laten verdwijnen, hetzij ze tot een keuze tussen progressief en conservatief te dwingen.
Het teleurstellende van de verkiezingen van mei zit daarin, dat juist nu het CDA een dergelijke keuze wel gemaakt heeft, dat niet de in de sociaal-democratische traditie verwachte natuurlijke meerderheid voor links opleverde. Sterker, het blijkt dat een politiek sterker geprofileerd CDA voor het eerst in staat is niet-confessionele kiezers naar zich toe te trekken, tot Renate Rubinstein toe. Er is sprake van een interne deconfessionalisering van het CDA, een proces dat de Volkskrant al veel eerder heeft doorgemaakt, met dit verschil dat de Volkskrant links en het CDA rechts uitkwam.
Bij het zoeken naar een verklaring is relevant, dat er geen sprake is geweest van massaal wegblijven van de traditionele aanhang van de PvdA, zoals dat bij andere verkiezingen wel gebeurd is, en waarbij dan de schuld gegeven kon worden aan de PvdA-politici die onvoldoende contact met hun achterban hadden, of een onvoldoende links beleid voerden. Ik heb al heel wat van die commissies meegemaakt. In dit geval moet men echter constateren dat de meerderheid van de Nederlandse kiezers zich bewust heeft uitgesproken voor voortzetting van het meest rechtse beleid dat na de oorlog is gevoerd, en dat een belangrijk deel van die kiezers die keuze pas op de laatste dagen voor de verkiezingen gemaakt heeft.
Wanneer men dat probeert te verklaren, zal men eerst moeten nagaan waarom de verkiezingsonderzoeken tot een week voor de verkiezingen een zoveel hogere aanhang voor de PvdA opleverden. Dat kwam, naar mijn gevoel, enerzijds omdat het draagvlak voor het regeringsbeleid inzake de kruisraketten en de kernenergie veel kleiner was dan de aanhang van de regeringspartijen, zodat deze issues voor een bepaalde groep mensen aanleiding waren zich voor de PvdA uit te spreken, en anderzijds door de impopulaire maatregelen in de financiële sfeer die het kabinet genomen heeft, waardoor steeds andere groepen zich slachtoffer van het beleid voelden, waarbij bovendien de argumentatie naar de slachtoffers toe niet altijd even tactvol was (Tante Truus).
De laatste ontwikkeling hield voor de PvdA echter ook aanzienlijke risico's in. In feite fungeerde zij als een soort protestpartij, die geïdentificeerd werd met het verzet tegen welke regeringsmaatregel dan ook, maar onvoldoende kon aangeven, dat zij in staat zou zijn alles waartegen geprotesteerd werd ook weer terug te draaien. Er was dan ook alle reden voor twijfel aan de bestendigheid van de kiezersgunst. Veel direkte belanghebbenden bij de gemeenteraadsverkiezingen haalden opgelucht adem, toen in ieder geval die verkiezingen hadden plaatsgevonden voordat de kiezers zich bedacht hadden. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen is dat niet gelukt.
Er wordt nu wel gesteld, dat het teleurstellende resultaat het gevolg is van het feit, dat de PvdA zich te veel vereenzelvigt met de mensen met een uitkering, in de oude wijken, met de buitenlanders, en dat daarom voor iedereen die het een beetje beter gaat, de PvdA geen aantrekkelijke partij meer is. Wanneer dat zo zou zijn, valt het echter niet goed te verklaren waarom tot kort voor de verkiezingsdatum meer mensen dan ooit zich tot de PvdA aangetrokken voelden. Wat naar mijn gevoel veel meer een rol gespeeld heeft, is de vraag of met het aan de macht komen van de PvdA de mensen met een uitkering werkelijk geholpen zouden zijn.
Naast de beperkte mate waarin de PvdA duidelijk kon maken, dat een ander beleid inderdaad mogelijk zou zijn, speelde daarbij ook het verschil in de mate waarin de lijsttrekkers vertrouwen inboezemden als regeringsleiders, en het naar zich toetrekken door Lubbers van de afname van de werkloosheid. Er zijn interessante discussies te voeren of dit laatste nu dankzij of ondanks het kabinetsbeleid was, het zijn discussies op een hoog abstractieniveau, waarin ook de deskundigen van mening verschillen. Juist de laatste dagen voor de verkiezingen heeft men de balans opgemaakt van het totale kabinetsbeleid, en daarin staan tegenover de impopulaire maatregelen die door het kabinet getroffen zijn, een aantal niet te loochenen positieve ontwikkelingen. Iets vergelijkbaars heeft trouwens in 1977 plaatsgevonden, toen het de PvdA was die als regeringspartij veel sterker uit de verkiezingen kwam dan op grond van de enquêtes te verwachten viel.
Het frustrerende van de verkiezingsuitslag voor de PvdA is, dat hij regeringsdeelname voor de komende vier jaar uitsluit, terwijl er geen sprake meer is van een soort vanzelfsprekendheid dat Nederland op korte termijn naar een linkse meerderheid toegroeit. In de periode dat de confessionele partijen het lood-om-oud-ijzer-beginsel hanteerden, kon de PvdA bij elke verkiezing opnieuw hopen van de partij te zijn, wanneer men zich maar inschikkelijk genoeg gedroeg. In de jaren zeventig was er het perspectief van de linkse meerderheid (tussen 1963 en 1981 neemt steeds het percentage