Hollands Maandblad. Jaargang 1986 (458-469)
(1986)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
De vrije vogel en zijn kooien
| |
[pagina 16]
| |
nutsmaximaliserende consumenten, is de doelgerichte benadering in de bedrijfseconomie en de techniek. Deze is zeer praktisch. Overal in het bedrijfsleven wordt scherp gecalculeerd en georganiseerd om de boel zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. Er heeft zich in een halve eeuw een grote groep van deskundigen gevormd die uitlegt hoe doelstellingen bereikt kunnen worden met, bijvoorbeeld, minimale kosten en onder randvoorwaarden. Vloten over de oceaan, daar is het mee begonnen, en toen luchtbruggen naar Berlijn, en intussen het efficiënt aanhouden van voorraden, het vlot laten stromen van olie en gas door de buizen, en het bouwen van een heel schip. ‘Operationeel onderzoek’, ‘programmering’ - een ingenieursachtige denkwijze, die er sterk toe heeft bijgedragen dat de economie zichzelf ziet als een rationalistische en bovenal voluntaristische aangelegenheid. Terecht, volgens mij. | |
2.Intussen is het zonneklaar dat de economie ook een heel andere gedachtengang kent. Het gaat nu over systemen, of structuren; in elkaar grijpende relaties die achter de rug van de mensen werken. Het systeem produceert resultaten, die voor de mensen wel eens onaangenaam kunnen uitvallen. De Keynesiaanse benadering is daarvan een voor de hand liggend voorbeeld. In dat systeem doet iedereen wat hem goeddunkt, maar er bestaat geen onzichtbare hand die het geheel in prettige banen leidt. Integendeel; de markten ontregelen de maatschappij. De mensen staan daar machteloos tegenover en zij worden dan ook niet beschreven in termen van optimalisatie. De voluntaristische benadering helpt ons niet om te begrijpen wat er aan de hand is. Dat zien we het duidelijkst bij de werkloosheid. Iemand wordt erdoor getroffen; het noodlot slaat toe. Wie dat noodlot wil begrijpen moet denken in deterministische termen. Kenmerkend is, dat de economen hier het woord ‘onvrijwillig’ gebruiken, een hoge uitzondering in hun taalgebruik (het komt wel een enkele keer vaker voor: er bestaan ook ‘onvrijwillige besparingen’ die, bij Hayek, het gevolg zijn van te hoge investeringen, maar dat is een omstreden geval). Onvrijwillige werkloosheid is een van de grote thema's bij Keynes, en het idee kenmerkt de maatschappijbeschouwing van zijn volgelingen. Deze werkloosheid ontstaat door een tekortschietende vraag, en dat verschijnsel ontstaat op zijn beurt door een samenloop van inkomens en bestedingen, die zich onttrekt aan het bereik van het individu. De interactie van de actors leidt, achter hun rug, tot een onverhoeds en ongewenst resultaat. Wie het proces wil begrijpen moet een deterministische gedachtengang volgen. Liefst aan de hand van een macro-model, en de macro-economie is vanouds een deterministisch gedachtenspel. De ‘structuur’ (dat wil zeggen: de vorm van het model plus de numerieke waarde van de parameters) bepaalt de afloop. Te willen valt er weinig, althans niet voor de individuele mensen. (Wel voor de overheid, die voor het macro-evenwicht moet zorgen.) Dit geval van de onvrijwillige werkloosheid lijkt op het eerste gezicht de doodsteek voor het voluntarisme, maar schijn bedriegt. Er bestaat tegenwoordig een neo-klassieke stroming in de economie, die de Keynesiaanse werkloosheid ontkent en de onvrijwilligheid in twijfel trekt. Om de redenering te begrijpen moet men zich realiseren, dat er een markt is voor werk, waar partijen in vrijheid overeenkomsten sluiten. Wie te hoge eisen stelt aan het begeerde contract valt buiten de boot. Dat zijn dan de extra-marginale contracten, die niet gesloten worden. Ik koop geen Mercedes want het ding is me te duur, en wie dat onvrijwillig noemt plakt een raar etiket op mijn onthouding. Ik verkoop mijn schrijfmachine niet want ik krijg er te weinig voor. Zo zijn er, in de neo-klassieke gedachtengang, arbeiders die geen arbeidscontract sluiten omdat ze de ruil extramarginaal vinden. Ze vinden hun arbeid blijkbaar te veel waard om genoegen te nemen met een lage prijs. Dat moeten deze niet-aanbieders dan helemaal zelf weten. Tegen deze benadering van de werkloosheid is natuurlijk van alles in te brengen. Bijvoorbeeld dat er CAO's bestaan, zodat de individuele werkzoekende machteloos is om een lager loon te accepteren - maar dat verlegt het probleem van de vrije wil. De arbeider wordt nu inderdaad van zijn vrijheid beroofd, maar dat gebeurt door de vakbond. Dit argument is geschikt om de woede op te roepen van alle linkse deelnemers aan het debat, maar daarmee is het nog niet weerlegd. Om het echt te weerleggen moeten we onze toevlucht nemen tot een heel ander verhaal, namelijk dat de totale vraag naar arbeid niet reageert op lagere lonen, zodat individuele onderbieding hooguit voordelig is voor de ene arbeider, en dubbel nadelig voor de andere. Maar dit verhaal, over het gebrek aan elasticiteit van de totale vraag naar arbeid, is een typisch voorbeeld van omstreden macro-economie. De neo-klassieken beweren dat de werkgelegenheid wel dege- | |
[pagina 17]
| |
lijk reageert op de lonen, de naïeve Keynesianen ontkennen dat en daartussen bevindt zich menige genuanceerde opvatting. Ik wil hiermee maar zeggen, dat een debat over voluntarisme en determinisme, zelfs als het over zoiets schijnbaar hards gaat als de werkloosheid, wel eens tot zeer technische uiteenzettingen kan leiden, en tot het voortduren van haast onoplosbare meningsverschillen. Want dat er, in de publieke discussie, meningsverschillen bestaan over de positie der werklozen en speciaal over hun ‘zoekaktiviteit’, dat merken we alle dagen. Alleen, deze dingen worden te snel afgedaan door te verwijzen naar de politieke kleur van de participanten. Een echt diskoers wordt het niet. | |
3Nu is de werkloosheid maar één geval dat door de anti-voluntaristen wordt aangevoerd. In een deterministisch verhaal wor- | |
[pagina 18]
| |
den de mensen niet geacht hun lot in eigen hand te hebben, en dat geldt op alle terreinen. Inplaats van vrijheid heerst noodzaak en bepaaldheid. Mensen zijn radertjes in een machine, knooppunten in een netwerk, mieren in een mierenhoop, ballen op een biljart. Er dienen zich diverse metaforen aan, ieder geassocieerd met een bepaald maatschappijbeeld. De determinerende factoren kunnen op heel verschillende wijze worden beschreven: mechanisch, biologisch, psychologisch en vooral ook economisch. Wat de economie betreft, nog een ander strijdpunt, te weten de kapitaalvorming. Een voluntarist heeft een helder antwoord op de vraag hoe je rijk moet worden. Vermogen ontstaat, per definitie, door minder te consumeren dan het beschikbare inkomen toelaat, dus door sparen. De een spaart meer dan de ander, en velen sparen helemaal niet. Dat moet iedereen zelf weten. Deze keuzehandelingen geven op den duur vermogensverschillen. De ongelijkheid kan dus worden toegeschreven aan verschillen in spaargraad. Deze gedachtengang kan worden ondersteund door rekenvoorbeelden die laten zien wat wij al wisten, namelijk dat de groei van een vermogen, dat een jaarlijkse rente afwerpt, lekker aantikt; bij een rentevoet van zeg vijf procent verdubbelt de hoofdsom zich in een jaar of vijftien. Spaarzaamheid wordt dus beloond (als tenminste de overheid er met zijn vingers afblijft - voluntaristen hebben het niet erg begrepen op overheidsingrijpen en belastingheffing). Voorts kan worden gewezen op de spaarzaamheid van middenstanders en kleine boeren, die uit bescheiden inkomens toch nog wat opzij wetten te leggen, en op de geringe spaarzaamheid van modale arbeiders met inkomens, die niet onderdoen voor die van kleine boeren en middenstanders. Door sterk te leunen op deze gevallen ontstaat het beeld dat de vermogensbezitter zijn rijkdom aan zichzelf en aan de spaarzaamheid van zijn voorgeslacht heeft te danken. Dit beeld roept natuurlijk grote irritatie op bij marxisten, structuralisten en al degenen die een hekel hebben aan welgesteld volk. Zij voeren aan dat vermogen ontstaat doordat de bezittende klasse een onevenredig stuk van het nationale inkomen naar zich toe weet te trekken. De winsten worden geaccumuleerd en zo ontstaat die geweldige vermogensongelijkheid, die dus structureel bepaald is. Door te praten over verschillen in spaargraad wordt dit wezenlijke proces aan het oog onttrokken - erger, de ongelijkheid wordt erdoor gelegitimeerd. Het debat tussen deze twee richtingen wordt zelden gevoerd - men moet al danig provocerend optreden om tot een gesprek te komen. (Dat is de reden waarom ik, in Het Parool van 14-12-'85, het proefschrift van N. Wilderdink: Vermogensongelijkheid in Nederland, 1984, zo grof heb aangevallen. Hij gaat naar mijn mening te veel voorbij aan het voluntaristische standpunt.) Als het debat wel wordt gevoerd blijft het vaak onbeslist, omdat de deterministische en de voluntarische redenering beide wel iets plausibels hebben. Men vervalt licht tot metaforen over krekels en mieren, en dan wordt het er niet helderder op - want de les van die fabel kan zijn dat de hongerige krekel maar beter op de toekomst had moeten letten, zodat hij niets te reclameren heeft. Maar we kunnen uit dit geval ook de les trekken dat mieren structureel spaarzaam zijn en krekels niet, zodat niemand iets te verwijten valt en alles loopt zoals het loopt. Dit laatste is trouwens een fatalistische conclusie die soms door structuralisten en deterministen wordt getrokken. Tenzij ze revolutionairen zijn - dan moeten de structuren worden opgeblazen. | |
4.Ander twistpunt: de consumptie. De economie beschikt over een soort theorie van het consumentengedrag die een zwaar accent legt op keuzehandelingen. Mensen worden verondersteld hun behoeften te ‘rangschikken’, ‘naar afdalende dringendheid’, en dan de ‘beschikbare middelen’ zo te verdelen dat de satisfactie zo groot mogelijk wordt. Deze beschrijving wordt ondersteund door de wet van het afnemende grensnut en de evenredigheid van prijzen en grensnutten; of, voor meer gevorderden, door de gelijkheid van marginale substitutievoeten en prijsverhoudingen. Het laat zich leuk afbeelden met curven en raakpunten. De indruk op de beschouwer is er een van weloverwogen keuze, uiteraard onder de randvoorwaarde van een gegeven inkomen en bij gegeven prijzen van de consumptieartikelen. Zéér voluntaristisch, zéér intentioneel, zéér berekenend. En zéér neo-klassiek. 't Is echter een klein kunstje het consumentengedrag op tegengestelde wijze te beschrijven. Arme mensen hebben onvoldoende bestedingsruimte om echt te kunnen kiezen. Een groot stuk van de uitgaven ligt vast: huur, gas etc. De rest van het geld moet verdeeld worden door overal op te bezuinigen - dat kan men toch moeilijk vrijheid noemen? Trouwens, de welgestelden zijn ook slachtoffers van consumptiedwang. Deels komt dat door de gewone verslavingen (niet alleen roken en drinken, ook het eten wordt niet in | |
[pagina 19]
| |
vrijheid gekozen) en deels door een culturele gedrevenheid: postzegels verzamelen. Karel van het Reve heeft net weer eens gewezen op een andere vorm van culturele dwang: zeggen dat je toneel fijn vindt en met tegenzin in de schouwburg zitten; hij spreekt lovend over de ‘vrije jongens’ die ongegeneerd naar stampmuziek luisteren en de boeketreeks lezen (vrije meisjes dus eigenlijk). Men kan talloze voorbeelden geven van half-onvrijwillige consumptie: een kind dat geen havermout lust maar het toch eet; de huisvrouw die een fles jenever koopt voor haar gasten maar zelf eigenlijk onthouder is; een patiënt slikt medicijnen die hij allerminst vertrouwt; iemand rookt tegen beter in en wordt daar bang van; iemand neemt met tegenzin een hond uit vrees voor inbrekers. De meest vergaande generalisatie van zulke gevallen is Marcuses ééndimensionele mens; daarbij is de dwang totaal geworden en het verhaal tautologisch.
Het debat over de consumentenvrijheid kan op deze manier nog wel even duren. Gelukkig zit hier een kleine mogelijkheid om de zaak empirisch te benaderen. Er kunnen elasticiteiten worden berekend die uitdrukken hoe de gevraagde hoeveelheid reageert op de prijs. Zo kunnen we onderscheiden tussen het koopgedrag bij heroïne en bij frisdranken; het laatste is het meest substitueerbare consumptiegoed dat ik kan bedenken. Hoge elasticiteiten wijzen op substitutiemogelijkheden en dus op vrijheid. Wie deze gedachte volgt komt uit bij de conclusie dat de auto de mensen onvrij maakt; het tegendeel van hetgeen ons door autoliefhebbers wordt meegedeeld. Makkelijk zit het bij deze redenering dus ook niet. | |
5.En makkelijk zit het evenmin bij de inkomens. Als de neo-klassieke economie over de consumptie spreekt wordt het inkomen van een maximaliserende actor als gegeven aangenomen; het is een randvoorwaarde. Maar deze randvoorwaarde wordt losgelaten zodra het over iemands inkomensverwervende capaciteiten gaat. De voluntaristen van de school van Chicago (Gary Becker c.s.) zien het zo, dat iemand naar een optimaal inkomen streeft. De kans op succes wordt daarbij aanzienlijk geacht, want anders hoef je het hele verhaal niet op te hangen. Dat houdt in dat de inkomens, die we waarnemen, goeddeels zelfgekozen inkomens zijn. Inkomensoptimalisatie heeft een kortetermijn aspect, en dan gaat het over keuzehandelingen zoals het al of niet aannemen van overwerk, het solliciteren naar banen verder weg, eventueel verhuizen of emigreren. En er is een lange-termijn aspect. Dat slaat op iemands beslissing, onderwijs te volgen, de fysieke conditie goed op te bouwen, de juiste kennissen te kiezen. Dit heet: investeren in inkomensverwervende capaciteiten, een voluntaristische uitdrukking die de human capital school bij voorkeur gebruikt. Op zichzelf zit er iets zinnigs in het idee, dat jonge mensen beslissingen nemen die belangrijk zijn voor hun latere inkomen; spijbelen of niet, naar de gokhallen of niet, drinken of niet, studeren of niet, dat heeft allemaal consequenties voor later. Ook is het interessant om de kosten van het onderwijs per individueel geval, dus inclusief het opgeofferde arbeidsinkomen tijdens de studie, te vergelijken met de baten en rendementen van het herinvesteerde vermogen. Door de human capital school zijn zulke calculaties uitgevoerd en ze geven iets van een aanwijzing omtrent de bijdrage van diverse onderwijstypen aan het inkomen. Maar de redenering heeft tegelijk een extreem rechtse inslag. Er ligt een suggestie in dat lage inkomens het gevolg zijn van in vrijheid genomen investeringsbeslissingen in het verleden. Eigen schuld als je arm bent, had je maar voor een betere opleiding moeten zorgen. Hier grijpt uiteraard de deterministische kritiek aan. Want in de eerste plaats zijn er de scheef verdeelde talenten waar niemand wat aan kan doen, in de tweede plaats zijn er milieufactoren die maken dat iemand niet de levensstijl ‘kiest’ die later wel eens lucratief kan blijken te zijn, en in de derde plaats bestaan er verdelingswetten die zeggen dat er veel lage inkomens zullen zijn en weinig hoge, zodat er aan de top niet meer plaats is dan er is. Deterministen, structuralisten en linkse critici worden dan ook erg boos wanneer er ter rechterzijde voluntaristische geluiden worden gemaakt, over de inkomens (en de werkloosheid, zie boven). Maar dat wil niet zeggen dat de human capital school helemaal ongelijk heeft. Er bestaat bij de inkomensverdeling veel onvrijheid en dwang, maar er bestaat ook succes dat toe te schrijven valt aan doorzettingsvermogen op jonge leeftijd. Ik denk niet dat dit meningsverschil bij de huidige stand van de sociologie en de onderwijsresearch door empirisch onderzoek is op te lossen, maar misschien komt het nog wel eens zo ver. | |
6.De tegenstelling tussen V & D wordt bijzonder boeiend zodra we het gaan hebben over | |
[pagina 21]
| |
situaties zoals de stoelendans. Iedere deelnemer beoogt te gaan zitten als de muziek stopt, maar de zaak is zo ingericht dat tenminste één persoon geen stoel zal vinden. De spelregels vormen een gedetermineerd ensemble waarop de plannen van de actores stuklopen. In de economie treffen we soortgelijke toestanden aan; bijvoorbeeld als het reële inkomen van een land daalt en alle groepen proberen hun absolute positie in stand te houden. Dan gebeuren er dingen die niet voorspeld kunnen worden tenzij men een inzicht heeft in het proces. In de jaren zeventig zijn de lonen en de belastingen te ver doorgeschoten. De winsten zijn het slachtoffer geworden van deze stoelendans, met werkloosheid en stagnatie als gevolg. Zo worden de plannen van de mensen doorkruist. Ze hadden gedacht dat ze een vaste baan hadden, maar dat valt tegen. Nu was de krimp van de jaren zeventig iets wat, in Nederland, in eerste aanleg van buiten kwam: we moesten meer voor de grondstoffen betalen en verloren dus reëel inkomen. Interessanter is het geval van een krimpend inkomen, dat van binnen uit ontstaat, door onverenigbaarheid van individuele plannen. Daarover gaat dus de theorie van Keynes. Aanvankelijk - in de jaren dertig - nam men een toestand in gedachten waarbij de spaarders meer spaarden dan de ondernemers wilden investeren. Dit gebrek aan overeenstemming tussen individuele voornemens wordt volgens Keynes uit de wereld geholpen door een daling van het inkomen, zodat de besparingen zich aanpassen bij de investeringen. Dit is een sterk voorbeeld van determinisme: de omvang van de besparingen wordt niet bepaald door de sparende mensen maar door de investerende ondernemers. De spaarders denken dat zij in alle vrijwilligheid doen waar ze zin in hebben, maar achter hun rug werkt een mechanisme dat de uitkomst van het proces bepaalt. De spaarders bepalen het nationale inkomen.
In latere varianten van de Keynesiaanse theorie wordt het idee losgelaten dat de tegenvallers speciaal komen uit de hoek van sparen en investeren. Iedere verstoring op iedere markt, mits groot genoeg, kan een krimpend inkomen en toenemende werkloosheid oproepen. Deze onevenwichtigheidstheorie is het schoolvoorbeeld van een tegenstelling tussen individuele plannen en macro-economische uitkomsten. De neoklassieke waarnemer, die alleen maar let op de inspanningen van de actores, begrijpt niet waarom het geheel zich zo volstrekt anders gedraagt dan de delen. Dit onbegrip kan makkelijk leiden tot de wanhopige vraag: ‘wat is er misgegaan?’ zonder dat een antwoord mogelijk lijkt ‘Rationele verwachtingen’ theoretici, van het type Lucas, zitten nu nog met het onopgeloste probleem van de depressie van de jaren dertig. Zij geloven dat de arbeiders toen massaal ontslag hebben genomen omdat ze de lonen te laag vonden - een bizarre interpretatie van de onvrijwillige werkloosheid. Dit onbegrip is het gevolg van een dogmatisch voluntarisme en het niet willen zien van Keynesiaanse samenhangen. De macro-economie bestudeert een instabiel geheel en dat gaan niet zonder een deterministische (of probabilistische) benadering. Dus met een model, dat verklaart waarom de dingen anders lopen dan de mensen willen. Wie dit laatste nog eens overtuigend uitgelegd wil zien en over vlijt en economische intelligentie beschikt leze het jongste boek van D.B.J. Schouten, Het wankele evenwicht in de economie, 1986. Het analyseert een vrij grimmige wereld, waarin de mensen inderdaad nogal machteloos zijn. | |
7.Grimmiger nog is het overbekende geval van de bewapeningswedloop. Stel dat elk land een iets sterker arsenaal wil hebben dan zijn buurman, dan ontstaat een spiraal van heb ik jou daar. Niemand slaagt er in te bereiken wat men gewild had, integendeel. Men wil veiligheid en bereikt het tegendeel. Als ooit de mensen gevangen zaten in het netwerk van de structueren dan wel hier. Om er uit te komen moet men allereerst inzien dat een spiraal een spiraal is, en dat deze best eens op simpele wijze kan ontstaan. Ingewikkelder gevallen, die met speltheorie e.d. kunnen worden doorgelicht, hoeven vaak niet eens te worden bekeken. Het gedetermineerde proces kan worden doorbroken als de actores hun doelstellingen een beetje veranderen. Het hoeft misschien maar een marginale verschuiving te zijn, van ‘iets meer dan buurman’ naar ‘iets minder dan buurman’. | |
8.Ik hoop aannemelijk gemaakt te hebben dat het verschil maakt door welke bril we naar maatschappelijke processen kijken: een voluntaristische of een deterministische. Het maakt verschil voor onze kijk op werk, vermogen, consumptie, inkomen; en vooral ook is het van belang voor onze kijk op macro-processen. Toch ontmoet ik vaak de opinie, dat het onderscheid tussen V & D niet deugt. Een schijnprobleem, verspilling | |
[pagina 22]
| |
van energie. Hoe komt iemand daarbij? Nu, in de eerste plaats door de slechte reclame die sommige extreme verdedigers voor hun standpunt hebben gemaakt. Er bestaan voluntaristen die alles vrijwillig vinden zolang het maar op de markt gebeurt en onvrijwillig als de overheid iets regelt. Dat idee is zo vreemd niet, voor wie juridisch denkt. Want overeenkomsten berusten, tot het tegendeel is bewezen, op wilsovereenstemming; belastingen worden onvrijwillig afgedragen en echte collectieve voorzieningen dalen op ons neer, of we het willen of niet. Maar de juridische benadering leidt tot een economische tautologie: iedere ruil, onder welke ongelijke machtsverhoudingen, is in het belang van partijen. Het voluntarisme van de vrije markt is in de economie gepropageerd door economen, die vanouds veel onder juristen hebben vertoefd (Hayek). Bovendien heeft het zgn. neutrale welvaartsbegrip (Robbins e.a.) er toe geleid dat economen niet willen onderscheiden tussen het gebruiken van heroïne en het kopen van een Ibach - 't is allemaal consumptie. De verslaving en haar invloed op de vrijheid is geen economisch onderwerp. Maar op die manier gaat de keuzevrijheid en daarmee de karakteristieke terminologie van de micro-economie, de mist in, ofwel het voluntarisme wordt een caricatuur zoals bij Milton Friedman die de drugs wil vrijgeven. Nog slechter is de invloed der extreme deterministen. In het uiterste geval (Foucault) beweren zij dat mensen niet bestaan, omdat het knooppunten in de structuren zouden zijn. Dat is creatief bedacht, maar de aardigheid verdwijnt snel als we ons realiseren dat Foucault in het midden laat waaruit die structuren dan wel bestaan. De stelling, dat alles bepaald is door iets, verliest aan belang als we dat iets niet uiterst sekuur omschrijven. Dit is ook mijn bezwaar tegen denkers van het type Lévi-Brühl, die uiteenlopende verschijnselen (woningbouw, familierelaties, kookgewoonten, taal) willen terugvoeren op dieperliggende ‘codes’ terwijl het mistig blijft wat dat dan wel zijn of waar ze zich bevinden. In dezelfde geest kan een determinist opwerpen dat de geschiedenis zich voltrekt volgens de vaste wetten van de geschiedenis - een weinig belangwekkende mededeling zolang die wetten niet gespecificeerd worden. Deze deterministen komen in de regel niet veel verder dan dat de dingen lopen zoals ze lopen en dat ze dat waarschijnlijk zullen blijven doen. Als zulke stellingen diep begraven worden onder vette taal blijft lang verborgen dat er oplichters aan het woord zijn. Of mensen die aan hun ontdekking een prettig, diep gevoel ontlenen: Marx, Allah etc. sturen het proces. Dit ‘determinisme’ bederft de reputatie van serieuze onderzoekers, die naar exact bepaalde determinerende factoren zoeken (en die natuurlijk ook vinden - in de natuurwetenschappen en soms een beetje in de maatschappijwetenschappen).
Maar ook als we de religieuze of leeghoofdige varianten van V & D verlaten duiken moeilijkheden op. Economen zeggen vaak: je kunt een verschijnsel, zeg iemands vermogen, net zo goed bepaald achten door de spaarplannen als door al die andere, van buiten komende oorzaken. Achter de besparingen ligt het inkomen waaruit gespaard werd, en daarachter ligt de arbeidsmarkt waar dat inkomen gevormd is, en trouwens, je kunt ook nog terug gaan naar de persoonlijke eigenschappen van de spaarder, en eventueel naar zijn DNA. Deze redenering is juist - door de probleemstelling te verschuiven komen we van een voluntaristische in een deterministische beschouwingswijze. Maar dat is geen argument tegen mijn stelling, dat we sommige dingen beter begrijpen door een voluntaristische bril op te zetten en andere door een deterministische vril. V & D zijn methodologische adviezen, meer niet. Sommige psychologen accepteren het voluntaristische advies niet. Ze vinden die wil een verzinsel. Volgens dit standpunt zit er geen ikje in een mens dat nog eens apart iets zit te beramen. Een mens heeft een programma en reageert dus op externe oorzaken - wie dat gedrag wil begrijpen doet er beter aan na te gaan welke reakties samenhangen met bepaalde wijzigingen in de omgeving. We moeten het programma blootleggen, en niet zeuren over de wil en nog minder over de vrijheid. Deze school wordt bijgevallen door de biologen, die het voluntarisme verdenken van iets heel naïefs: een boom bot uit en de voluntarist roept: kijk, hij wil uitbotten! Een havik, op zoek naar voedsel, reageert zeer listig op veranderende omstandigheden en als de biologen uitrekenen wat de vogel doet is het net alsof er iets geminimaliseerd wordt (kosten) of gemaximaliseerd (overlevingskansen) - maar dat dier maakt geen ‘plan’ met randvoorwaarden. Door onze gevederde vrindjes een willetje toe te schrijven gaan we de dominees achterna, die de mensen een ziel wilden geven. Maar tegenover deze behavioristen houd ik stand. Een havik heeft onder die platte schedel een pijlsnelle beslismachine, maar hij maakt geen echte plannen. 't Is geen mens. Hij kan dan ook geen Eiffeltoren bouwen, want daarvoor moet eerst nagedacht worden, en gepraat, en er worden tekeningen ge- | |
[pagina 23]
| |
maakt en er wordt danig gerekend. Mensen kunnen zulke dingen wel en bovendien hebben ze er weet van - via introspectie. Dat laatste mag dan een verdachte kennisbron zijn, maar het kan interessante mededelingen opleveren. Een vogel bestudeert de Consumentengids niet, maakt geen onderscheid tussen doelstellingen en instrumenten en kent dus ook geen methode om met andere dieren een schooltje te stichten, waar besliskunde wordt gedoceerd. Met de computerbij de dieren zit de computer in de kop - wij hebben er ook nog eentje onder handbereik. Volgens mij is het evident dat sommige processen alleen kunnen worden begrepen via een voluntaristische invalshoek, maar dan gaat het over die varianten van menselijk gedrag die nu juist niet zo boeiend zijn voor de biologen en hun psychologische geestverwanten. | |
9.Mijn struikelblok is een ander. Het heet: internalisatie. De voluntaristische beschouwingswijze maakt een scheiding tussen wat iemand graag wil en de randvoorwaarden die de uitvoering van de plannen beperkt. Die scheiding gaat rommelen als de randvoorwaarden in de doelstellingen worden opgenomen. In gewoon Nederlands heet dit: een mens kan aan veel wennen en het soms nog leuk vinden ook. Iemand ontzegt zich alcoholische dranken, vanwege de blauwe knoop, en merkt na een tijdje dat wijn tamelijk vies is en jenever smerig. Verkeersregels worden nog steeds door veel mensen geïnternaliseerd. De inbreker die uit angst om gepakt te worden thuis blijft is een onvrij iemand; zodra hij andermans eigendom respekteert wordt hij vrij. Omgekeerd werkt het ook: mensen wennen aan gruwelijke omstandigheden. Een verbijsterend voorbeeld is het werken in de mijnen. De arbeiders hoeven niet met de zweep naar beneden te worden gejaagd, ze beleven aan het kolenfront zelfs een zekere vreugde, en onlangs schijnen in de VS vrouwen gebruik te hebben gemaakt van hun wettelijke recht om ook naar beneden te mogen. Wie hier over nadenkt begint te twijfelen aan het nut van | |
[pagina 24]
| |
het begrip randvoorwaarde; de vrijheid is overal, en misschien wel in de gevangenis.
Ofwel: de vrijheid is nergens. Volgens Marcuse hebben de mensen, onder het kapitalisme, zoveel onmenselijke waarden geïnternaliseerd dat ze totale slachtoffers van de totale onderwerping zijn geworden. Ze hebben geen erg in de hun eigen slavernij. Sommigen vinden het zelfs wel aangenaam. Deze redenering is hierom zo irritant: er wordt met het vrijheidsbegrip, dat een van de meest belangrijke ideeën is uit het humanistische denken, een raar tautologisch spelletje gespeeld. Ik heb Marcuse daarom altijd afgedaan als iemand waar je maar beter om kon lachen - dikke Duitse filosofie met potsierlijke conclusies - maar het probleem blijft bestaan dat gewenning aan onmenselijke toestanden zeer ver kan gaan. Daarin ligt natuurlijk de redding voor een groot deel van de mensheid, dat leeft onder de harde randvoorwaarden van barre klimaten, honger, politieke dictaturen, slechte werkomstandigheden, bedrukkende gezinsverhoudingen, ziekte en invaliditeit. Maar deze aanpassingsmogelijkheid maakt scherpe definities van het vrijheidsbegrip tamelijk illusoir. Dat moeten we dan ook maar niet proberen. Onscherpe definities mogen wel: ‘vrijheid dat is een onbezorgd leven’ laat Vestdijk de student Anton Wachter zeggen. Een andere mogelijkheid: normatieve definities. Vrijheid betekent de afwezigheid van dwang, die door de spreker ongeoorloofd wordt geacht. De spreker legt de maatstaven aan die voor anderen zullen gelden. Zo vind ik persoonlijk dat de ongelukkige bewoners van de DDR in een kazerne leven zonder vrijheid van politieke meningsvorming - als die moffen er zich misschien wel tevreden bij voelen maakt het er niet beter op. Onder Hitler ging het net zo. Ik voel persoonlijk veel voor een normatieve benadering, maar ben daarmee op het gladde ijs van de onweerlegbare beweringen geraakt en bovendien ver weg van het onderwerp. Dat ging over de vraag hoe we de werkelijkheid het best konden begrijpen - via een voluntaristische of een deterministische benadering. Het antwoord is triviaal: allebei. Het een doen en het ander niet laten. Maar het hangt wel sterk af van de constellatie waar we naar kijken. De voluntaristische benadering is zinnig zodra er beslissingen worden genomen, gericht op aanwijsbare doeleinden, te effektueren met duidelijke instrumenten, onder beperkende randvoorwaarden. Deze elementen moeten gelocaliseerd kunnen worden. Als dat niet zo is verliest het voluntarisme zijn zin. Bijvoorbeeld omdat er niets te kiezen valt (verslaving) of omdat er een sterke gedrevenheid optreedt (geslachtsverkeer, soms). Gedrevenheid of keuze (W. Groffen, 1967) blijkt voor de psychologen een moeilijke vraag, maar het is niet moeilijk situaties aan te wijzen waar echt weloverwogen wordt gekozen. Een huis kopen. Een fotoapparaat kopen. Een olieraffinaderij bouwen. Een brug aanleggen. Een verlaagd financieringstekort nastreven. Groffen noemt zelf het overtuigende voorbeeld van het kiezen van een vakantieroute door Frankrijk. Gedrevenheid lijkt mij in het spel als het gaat over trouwen, hoewel sommige economen daar ook een soort kosten-batenanalyse onder schuiven. Maar: uit inbreken gaan? of: mee doen aan een grote staking? Hier is debat mogelijk over de meest vruchtbare benadering. Het determinisme is stellig de vruchtbare benadering voor alle processen waarbij individuele beslissingen samenlopen in een ondoorzichtig ensemble. Markten, inkomenskringlopen, groeiprocessen, alles wat macro-economie heet. Wie in de macro-economie een voluntaristisch gezichtspunt wil doordrukken (zoals de neo-neo klassieken van de rational expectations school doen) ziet de wereld al gauw voor een doedelzak aan. | |
10.Vanwaar deze tobberige overpeinzingen? Nu, in de eerste plaats omdat de oude kwestie van V&D telkens weer de kop opsteekt. Het helpt weinig als iemand uitroept: ‘metafysica!’ Het debat gaat door. Dan kunnen we maar beter de zaak nog eens op een rij zetten. In de tweede plaats lijkt het mij onmiskenbaar dat in de economie de twee gedachtengangen naast elkaar bestaan, zonder dat de economen er zich van bewust zijn. De discussie wordt niet gevoerd. Daardoor kunnen ongeloofwaardige voluntaristische verhalen worden verteld à la Friedman, of ongeloofwaardige deterministische verhalen à la Marx, en die verhalen gaan langs elkaar heen. Sommige van mijn vakgenoten noemen alles wat iemand doet een ‘keuzehandeling’, en impliceren daarmee een boel vrijheid, ook al slaat dat als een tang op een varken; zij beroepen zich op tautologische redeneringen als er uitleg wordt gevraagd. Anderen maken van machteloosheid en gevangenschap-in-structuren een meeslepend thema, zonder ooit over de tegenkant na te denken. In zo'n situatie kan het helpen dat we ons herinneren: V&D is een methodologisch advies. | |
[pagina 25]
| |
De derde reden om het bovenstaande op papier te zetten is dat ik eigenlijk maar één geschrift, van economische huize, ken waarin dit probleem wordt behandeld. Of eigenlijk, waarin het krachtens zijn titel behandeld zou moeten worden, maar dat valt tegen. Het heet Freedom and Necessity en het werd in 1970 gepubliceerd door Joan Robinson. Dit essay bevat boeiende beschouwingen, bijvoorbeeld over de evolutietheorie en over de leermogelijkheden van koolmezen (in Londen, in de oorlog, zijn ze erin geslaagd, uit melkflessen te drinken). Er wordt veel verstandigs meegedeeld over de opkomst van de slavernij en over het ontstaan van oorlogen. Maar hoe het nu precies zit met de dosering van vrijheid en noodzaak, welke benadering, de voluntaristische of de deterministische, de meest verhelderende is - daarover spreekt zij niet. Het essay maakt een deterministische indruk, maar niet overal. Over Tsjechoslowakije wordt meegedeeld dat het in 1947 ‘toetrad tot de invloedssfeer van de Sovjets’. Dat is een nogal voluntaristische manier om de onderwerping van een land weer te geven. Toen ik dat las - vijftien jaar geleden - dacht ik: daar zou iets tegen in geschreven moeten worden. Dat heeft dus nog lang geduurd.Ga naar eind*) |
|