| |
| |
| |
[460]
Een sleuf van blik en poep
Het stadsbeeld - een detail
H.J.A. Hofland
Amsterdam, 7 november 1985
Gemeentebestuur Amsterdam
Dienst Verkeer en Vervoer
Oudezijds Voorburgwal 282-292
Amsterdam
Geacht Bestuur,
Dikwijls begrijp ik veel van het Amsterdamse verkeersbeleid, soms niets. Over het laatste het volgende.
Waarom krijgen auto's die op de stoep staan, of half op de stoep of voor een deur waar ik door wil, de wielklemmen niet aangeschroefd? De invoering van deze apparaten heb ik met veel plezier begroet. De kleur is ook uitstekend. Maar ik heb gezien dat ze alleen worden toegepast op auto's waarvan de eigenaar vergeten is, de meter bijtijds bij te vullen. Ik vind dit een geringe overtreding. Zijn auto, die daar in een officiële parkeerplaats staat, doet alleen andere automobilisten kwaad.
Het tegendeel is het geval met de dames en heren die hun voertuig parkeren op een manier die de voetgangers hindert en de gemeentereiniging belet, haar werk te doen. Zij verdienen mijns inziens een zwaardere klem dan de vergeetachtigen die gewoon ‘in de meter’ staan.
Regelmatig verbaas ik me ook over de toewijding waarmee de parkeerpolitie de verkeerd-parkeerders op de Nieuwezijds Voorburgwal langs de Postzegelmarkt bestrijdt, en over de lankmoedigheid waarmee ze de auto's tussen het voormalige gebouw van de Volkskrant en het voormalige gebouw van Gerzon over het hoofd ziet. In gedachten heb ik dit deel van de openbare weg vaak ‘een sleuf van blik en poep’ genoemd.
In de hoop, U met deze notities van dienst te zijn,
Hoogachtend,
H.J.A. Hofland
| |
Amsterdam, 21 november 1985
Dienst Parkeerbeheer
Prinsengracht 764
Amsterdam
Geachte Dienst,
Hierbij stuur ik u de kopie van een brief die ik veertien dagen geleden waarschijnlijk naar het verkeerde adres stuurde. Ik vermoed dit omdat ik geen antwoord mocht ontvangen terwijl de situatie niet veranderd is.
Misschien bent u als Dienst machtiger dan de andere Dienst tot welke ik mij op 7 november heb gericht. Dit hoop ik van harte. Vanmorgen om 8.30 was het stuk Nieuwezijds Voorburgwal ter hoogte van nummer 303 versperd door acht geparkeerde auto's, waarvan er vier half op het trottoirtje aan de kant van dit nummer stonden. In de overgebleven sleuf liet toevallig een man zijn bulldog zijn behoefte doen.
Als belastingbetaler, niet-automobilist en niet-zwartrijder in het openbaar vervoer ervaar ik de hier geschetste toestand als een onrecht.
In de hoop, u met deze persoonlijke opmerkingen niet te zeer te belasten; beseffend dat het vraagstuk waarvoor uw Dienst zich geplaatst ziet, groter is dan het probleempje dat ik onder uw aandacht brengt, teken ik,
Hoogachtend,
H.J.A. Hofland
| |
Amsterdam, 9 december 1985
De weledelgeleerde heer
drs. M.B. van der Vlis
Wethouder van Verkeer en Vervoer
Zeer geachte heer Van der Vlis,
Vandaag is het precies een maand geleden
| |
| |
dat ik mij voor het eerst heb gewend tot een Dienst waarvan ik vermoed dat deze onder Uw verantwoordelijkheid valt. Veertien dagen geleden heb ik mij opnieuw tot zo'n Dienst gericht. Kopieën van beide brieven treft U hierbij aan. Daaruit zal het U reeds duidelijk worden waarom het mij in deze te doen is. Wellicht ten overvloede toch nog het volgende.
De toestand is intussen verslechterd. De afgelopen dagen heeft het vrij veel geregend waardoor allerlei soorten vuil aan het plaveisel blijven plakken. Het deel van de Nieuwezijds Voorburgwal waar ik dagelijks van de middenweg gebruik moet maken omdat de stoep in beslag wordt genomen door geparkeerde auto's, is voor de reinigingsdienst onbereikbaar. Niet dat andere middenwegen die voor de reinigingsdienst wel bereikbaar zijn, er zoveel frisser uitzien, maar dit is nu eenmaal het stukje openbare weg waar ik veel mee te maken heb.
U zoudt mij zeer verplichten door Uw macht en invloed aan te wenden opdat dit stukje van de gemeente wordt hersteld in de toestand die door de wet is voorgeschreven.
Met gevoelens van hoogachting,
H.J.A. Hofland
| |
13 december 1985
Aan de heer H.J.A. Hofland
Nieuwezijds Voorburgwal 303
1012 RM Amsterdam
Geachte heer Hofland,
In uw brieven van 7 en 21 november 1985 aan respectievelijk de Afdeling Verkeer en Vervoer en de Dienst Parkeerbeheer brengt u de parkeeroverlast op de Nieuwezijds Voorburgwal/St. Luciënsteeg onder de aandacht. U stelt daarbij twee vragen:
- waarom geen wielklemmen aangebracht aan de op stoepen of voetpaden geparkeerde auto's?
- waarom wel controle van de foutparkeerders bij de Postzegelmarkt en niet van de auto's tussen de voormalige gebouwen van Gerzon en Volkskrant?
Wat uw eerste vraag betreft het volgende. De op stoepen, bruggen en elders hinderlijk geparkeerde auto's worden niet in de klem gezet, omdat dat (nog) niet mag. De situatie in Nederland wijkt in dit opzicht af van die in Frankrijk of Engeland (met name Londen) waar veelvuldig van de klem als sanctiemiddel gebruik wordt gemaakt. Het gemeentebestuur van Amsterdam heeft er in de afgelopen jaren bij het Ministerie van Justitie wel op aangedrongen om het wettelijk mogelijk te maken parkeerovertredingen op deze wijze aan te pakken, maar men bleek hier ten departemente nogal huiverig tegenover te staan. De redenering was dat een wielklem de overtreding bestendigt terwijl het eigenlijk zaak is deze zo snel mogelijk te beëindigen. Door voortdurend te blijven aandringen zijn we echter inmiddels zover dat er op het Ministerie een voorstel ligt om het op deze manier toepassen van wielklemmen in bepaalde gevallen mogelijk te maken. Helaas zal het vermoedelijk nog wel even duren voordat u van de resultaten hiervan op straat zult kunnen genieten; de Haagse ambtelijke molen draait nu eenmaal langzaam.
Uw tweede vraag wil ik graag als een suggestie beschouwen. Tegen hinderlijk op voetpaden geparkeerde auto's kan immers effectief worden opgetreden door ze weg te slepen. Weliswaar is ook het wegslepen aan bepaalde wettelijke beperkingen onderhevig, maar ik zal op korte termijn door de Dienst Parkeerbeheer laten bezien of op deze wijze iets aan de overlast kan worden gedaan. Het resultaat daarvan kunt u naar ik hoop wel binnenkort op straat aanschouwen.
Hoogachtend,
De Wethouder voor het Verkeer en Vervoer,
M.B. van der Vlis
| |
Amsterdam, 24 december 1985
De heer M.B. van der Vlis
Wethouder voor het Verkeer en Vervoer
OZ Voorburgwal 282-292
1012 GL Amsterdam
Geachte heer Van der Vlis,
Dank voor Uw uitvoerige brief van 13 december.
Wat betreft de wielklem nog het volgende. De redenering van het Ministerie van Justitie, ‘dat een wielklem de overtreding bestendigt terwijl het zaak is, deze zo snel mogelijk te beëindigen’, heeft mij volkomen verrast! Ik bespeur hierin een bedenkelijke wereldvreemdheid. De kracht van de wielklem ligt immers in zekere zin juist in de beperkte bestendiging van de overtreding. De automo- | |
| |
bilist ervaart het aanleggen van het apparaat als een vorm van vrijheidsberoving; daaraan ontleent de klem zelfs een mystieke betekenis. Vervolgens kost het de overtreder de nodige moeite en ergernis om het ding weer kwijt te raken. Pas in de derde plaats volgt de boete; een tertiair leed. Van de drie eigenschappen tesamen gaat de afschrikwekkende werking uit. Het verbaast me dat dit op het Ministerie van Justitie niet wordt onderkend.
Intussen is de wantoestand ter hoogte van de Nieuwezijds Voorburgwal niet veranderd. Het laden en lossen wordt gehinderd door de half op de stoep staande langparkeerders en voorbijgangers kunnen de in vitrines opgehangen kranten niet lezen.
Ik ben voorstander van het privatiseren van de wegsleepdienst. Het parkeerprobleem zou in een oogwenk zijn opgelost, als aan twee concurrerende diensten een concessie werd verleend.
Hoogachtend,
H.J.A. Hofland
| |
| |
| |
Amsterdam, 2 januari 1986
De heer M.B. van der Vlis
Wethouder voor het Verkeer en Vervoer
OZ Voorburgwal 282-292
1012 GL Amsterdam
Geachte heer Van der Vlis,
Ingesloten gelieve U aan te treffen de kopie van een brief die ik aan de Minister van Justitie heb gericht. Moge het een bijdrage zijn tot bespoediging van de oplossing van dit nijpend stadsprobleem!
Met gevoelens van hoogachting,
H.J.A. Hofland
| |
Amsterdam, 2 januari 1986
Mr. F. Korthals Altes
Minister van Justitie
Schedeldoekshaven 100
's Gravenhage
Excellentie,
Sinds een maand of drie ijver ik per brief ten behoeve van een verordening die het mogelijk zal maken, in Amsterdam verkeerd geparkeerde auto's van wielklemmen te voorzien. Het was mij gebleken dat alleen auto's op door de overheid aangewezen parkeerplaatsen zo'n apparaat kregen toebedeeld wanneer de wettelijk geoorloofde parkeertijd was overschreden.
Het aanleggen van een wielklem wordt over het algemeen als een zwaardere straf beschouwd dan de boete die men moet betalen als men bijvoorbeeld zijn auto half op het trottoir heeft geparkeerd. Deze laatste wijze van parkeren is echter veel hinderlijker dan een overschrijding van de toegestane tijd in de meter. Mij dunkt, hier zit iets onrechtvaardigs in en het is ook niet doelmatig.
Van bevoegde zijde werd mij nu medegedeeld dat het gemeentebestuur van Amsterdam al geruime tijd bij het Ministerie van Justitie erop aandringt, dat het wettelijk mogelijk zal worden gemaakt, ook de flagrant verkeerd geparkeerde auto's buiten de bemeterde plaatsen van een wielklem te voorzien. Uw Ministerie, zo werd mij verder verklaard, is hiervoor huiverig. ‘De redenering was dat een wielklem de overtreding bestendigt terwijl het eigenlijk zaak is, deze zo snel mogelijk te beëindigen’, aldus mijn zegsman.
Ik acht dit een msivatting. De wielklem heeft een afschrikwekkende werking die bestaat uit drie componenten. 1. De automobilist ervaart het aanleggen van het apparaat als een vorm van vrijheidsberoving; daaraan ontleent de klem zelfs een mystieke betekenis. 2. Het kost de overtreder de nodige moeite en ergernis, het ding weer kwijt te raken. 3. De bijbehorende boete wordt beschouwd als tertiair leed.
Anders gezegd: de grootste kracht van de wielklem ligt juist in een beperkte bestendiging van de overtreding! Dit is het wezen van de afschrikwekkende werking.
Ik hoop dat U deze argumenten in Uw overwegingen zult willen betrekken. Met ongeduld zie ik uit naar een doeltreffende wetgeving terzake, en velen met mij!
Overigens ben ik ook voorstander van het privatiseren der wegsleepdiensten. Het parkeerprobleem zou in een oogwenk zijn opgelost als aan twee concurrerende diensten een concessie werd verleend.
Met gevoelens van hoogachting,
H.J.A. Hofland
| |
Amsterdam, 8 januari 1986
De heer Ed. van Thijn
Burgemeester van Amsterdam
OZ Voorburgwal 197
Amsterdam
Geachte heer Van Thijn,
Na mijn aarzeling te hebben overwonnen, richt ik mij tot U om Uw aandacht te vestigen op een vraagstuk dat ingewikkelder is dan ik vermoedde. Het betreft hier het deel van de Nieuwezijds Voorburgwal tussen het voormalige gebouw van de Volkskrant en het voormalige gebouw van Gerzon, een kort en smal stukje openbare weg waar tegenwoordig de Amsterdamse afdeling van de Nederlandse Dagblad Unie is gevestigd. Hij is gebleken dat dit deel van de gemeente aan de aandacht van al Uw diensten ontsnapt.
De kern van de zaak is, dat hierdoor dit straatje vervuilt en verpaupert. Dagelijks staat op de stoep een aantal auto's geparkeerd. Voorbijgangers kunnen daardoor niet bij de vitrines komen waarin exemplaren van het Algemeen Dagblad en NRC Handelsblad zijn opgehangen. De gemeentereiniging kan er haar werk niet doen. In geval van nood zal de brandweer daar niet kunnen blussen en redden.
| |
| |
In mijn eenvoud heb ik aanvankelijk gedacht dat een paar wielklemmen, boetes of takelwagens met in de achterhoede een karretje van de Gemeentereiniging wonderen zouden kunnen doen, maar gaandeweg is mij duidelijk geworden dat ik met mijn suggesties daaromtrent een omvangrijke problematiek heb aangeroerd. U kent deze ongetwijfeld beter dan ik, en daarom zal ik daar niet over uitweiden.
Terzake van de wielklem heb ik de vrijheid genomen, de Minister van Justitie te schrijven. Een kopie van deze brief gaat hierbij. Met andere door mij inmiddels gevoerde correspondentie met verscheidene gemeentelijke diensten wil ik Uw tijd niet in beslag nemen.
Met gevoelens van hoogachting,
Uw
H.J.A. Hofland
| |
21 januari 1986
De heer T. Mulder
Secretarie
OZ Voorburgwal 282-292
1012 GL Amsterdam
Beste Tieme Mulder,
Hierbij een paar kopieën van brieven die ik naar de Autoriteiten heb geschreven - tot dusver vruchteloos.
vr.gr.
H.J.A. Hofland
| |
21 januari 1986
De heer Ed. van Thijn
Burgemeester van Amsterdam
OZ Voorburgwal 197
Amsterdam
Geachte heer Van Thijn,
Op 8 januari jongstleden heb ik de vrijheid genomen, mij schriftelijk tot U te richten om Uw aandacht te vestigen op een hardnekkig voortdurende misstand. Het gaat om het stuk Nieuwezijds Voorburgwal ter hoogte van het perceel 303 waarin de Amsterdamse afdeling van de Nederlandse Dagblad Unie is gevestigd. Dagelijks staan hier auto's half op het trottoir geparkeerd waardoor de ingang van het bedrijf dikwijls moeilijk bereikbaar is en de in de muurvitrines aangebrachte kranten niet gelezen kunnen worden. Bovendien vervuilt de straat omdat de reinigingsdienst in zijn werk wordt belemmerd.
Reeds op 7 november 1985 heb ik mij terzake van deze kwestie gewend tot de parkeerdienst, en vervolgens tot een reeks andere instanties. Ten einde raad heb ik op 8 januari U persoonlijk geschreven. Tot dusver heeft dit alles niet mogen baten. Mijn verzoek aan U om in te grijpen heeft thans een dringend karakter gekregen.
Ik neem deze gelegenheid tebaat om U attent te maken op nog een ander vraagstuk. Vrijwel dagelijks gaan twee door agenten bereden paarden door de St. Luciensteeg. Voetgangers, veelal geen paardenliefhebbers, zijn verplicht zich tegen de muur te drukken om de omvangrijke dieren doorgang te verlenen. Ik acht dit al een bedenkelijke situatie. Erger wordt het nog als - wat niet zelden gebeurt - de paarden in deze steeg hun behoefte doen. Hierdoor ontstaat al na een paar uur een lange streep van mest. In de St. Luciensteeg zijn onder andere broodjeswinkels en koffieshops gevestigd, wat de passage der paarden des te onwenselijker maakt. Ik meen dat de St. Luciensteeg en ook de Kalverstraat onder normale omstandigheden voor de bereden politie moet worden verboden.
Met gevoelens van hoogachting,
Uw
H.J.A. Hofland
| |
Amsterdam, 22 januari 1986
De heer J. Boersma
Directeur Stadsreiniging
Stadhouderskade 1
1054 ES Amsterdam
Zeer geachte heer Boersma,
Kunt U Uw macht en invloed aanwenden om te bewerkstelligen dat een eind zal worden gemaakt aan de volgende wantoestanden.
Het deel van de Nieuwezijds Voorburgwal waar in het perceel 303 het Amsterdamse redactiebureau van NRC Handelsblad is gevestigd, kan niet worden gereinigd omdat daar voortdurend auto's half op de stoep of anderszins wederrechtelijk geparkeerd staan.
Door de St. Luciensteeg komen soms verscheidene malen per dag agenten te paard. Afgezien van ander ongemak dat de dieren
| |
| |
de voetgangers berokkenen - men moet zich tegen de muur drukken om het cortège voorbij te laten gaan - doen de paarden daar niet zelden hun behoeften. De vervuiling van het plaveisel daar is des te ongewenster omdat zich in de St. Luciensteeg een reeks van broodjeswinkels en koffieshops bevindt.
Over een en ander heb ik de afgelopen drie maanden met tal van gemeentelijke autoriteiten, onder wie de burgemeester, een voornamelijk eenzijdige correspondentie gevoerd. Thans doe ik een beroep op U.
Met gevoelens van hoogachting,
Uw
H.J.A. Hofland
| |
Amsterdam, 29 januari 1986
De heer M.B. van der Vlis
Wethouder voor het Verkeer en Vervoer
OZ Voorburgwal 282-292
1012 GL Amsterdam
Hooggeachte heer Van der Vlis!
Ik weet niet meer tot wie ik mij moet wenden! De zaak is eenvoudig. Ik wil dat plusminus vijf auto's - het aantal wisselt van dag tot dag - niet meer geparkeerd zullen staan op de stoep langs het gebouw waar ik werk, te weten Nieuwezijds Voorburgwal 303. Ik ben gerechtigd, dit te willen. Het parkeren op die manier is daar verboden en in alle opzichten hinderlijk. Ik heb de volgende stappen ondernomen.
7 november 1985: brief aan de Dienst Verkeer en Vervoer.
21 november: brief aan de Dienst Parkeerbeheer.
9 december: eerste brief aan U.
13 december: antwoord van U. Ik was dankbaar, ik vond het een belangwekkende brief, maar de situatie veranderde niet.
24 december: tweede brief aan U.
2 januari 1986: brief aan de Minister van Justitie.
8 januari: eerste brief aan de Burgemeester.
21 januari: tweede brief aan de Burgemeester.
22 januari: wegens ten hemel schreiende toestand ook nog brief aan de Directeur van de Stadsreiniging.
Welgeteld zijn 83 dagen verlopen sinds ik mijn eerste brief schreef. Nog steeds is er niets veranderd! Ik nader tot de conclusie dat onze Gemeente op dit stukje grondgebied machteloos is. Ik overweeg een brief aan Hare Majesteit de Koningin. Wat raadt U mij aan?
Met gevoelens van hoogachting,
Uw
H.J.A. Hofland
| |
Amsterdam, 29 januari 1986
De heer T. Mulder
Gemeente Amsterdam, Secretarie
1012 GL Amsterdam
Beste Tieme Mulder,
Hierbij een kopie van de brief die ik naar de Wethouder heb gestuurd.
vr.gr.
H.J.A. Hofland
P.S. Ook de kopie van een brief aan Boersma, of had je die al?
| |
Amsterdam, 3 februari 1986
De heer Ed. van Thijn
Burgemeester van Amsterdam
OZ Voorburgwal 197
Amsterdam
Hooggeachte heer Van Thijn,
Dit is mijn veertiende brief aan de gemeentelijke autoriteiten en de derde aan U. Ik merk dat de kwestie een wezenlijke verandering ondergaat!
Aanvankelijk ging het om een eenvoudig vraagstuk. Ik wilde dat de politie een aantal auto's zou verwijderen, die dagelijks wederrechtelijk geparkeerd staan op de stoep van de Nieuwezijds Voorburgwal ter hoogte van perceel 303. Ik veronderstelde dat één briefje aan de Dienst Verkeer en Vervoer voldoende zou zijn. Dit was een vergissing. Na nog wat eenzijdige correspondentie, kreeg ik op 13 december een antwoord van de Wethouder M.B. van der Vlis, waarin een verbetering van de situatie in het vooruitzicht werd gesteld. Er gebeurde echter niets.
Opnieuw schreef ik brieven, die alle onbeantwoord zijn gebleven. Daardoor ben ik verbitterd geraakt. Het lijkt wel alsof alles wat ik schrijf in een donker gat of in het Niets verdwijnt. Ik ben een verdraagzaam en begrijpend mens, die nooit querulant heeft willen worden, maar nu, in het midden van
| |
| |
mijn middelbare leeftijd, word ik met dit perspectief bedreigd. Hoe goed ben ik de querulant gaan begrijpen gedurende de afgelopen drie maanden! Het enige waarom het hem ten slotte is te doen is dat hij wordt bevestigd in zijn bestaan. Doordat de autoriteit die zijn recht dient te beschermen, hem niet antwoordt, voelt hij dat men daarentegen zijn bestaan ontkent. Hij voelt zich in het Niets geplaatst en al zijn frenetieke acties zijn niets anders dan één verschrikkelijke schreeuw waarmee hij zich uit die toestand wil bevrijden. Dat is vernederend. Het is des te vernederender omdat hij zelf geen schuld draagt aan de situatie waarin hij is terecht gekomen.
Deze stad maakt querulanten van haar burgers.
Met gevoelens van hoogachting,
Uw
H.J.A. Hofland
| |
Amsterdam, 12 februari 1986
De heer M.B. van der Vlis
Wethouder voor het Verkeer en Vervoer
OZ Voorburgwal 282-292
1012 GL Amsterdam
Hooggeachte heer Van der Vlis,
Gisteravond had ik het voorrecht, in een openbare gelegenheid met U van gedachten te wisselen over het vraagstuk dat sinds 7 november 1985 het onderwerp van mijn correspondentie met een aantal gemeentelijke autoriteiten en diensten is. Uit ons gesprek is mij duidelijk geworden dat mijn brieven in ieder geval worden gelezen, en dit betekent voor mij een zekere geruststelling. U deelde mij ook mee, dat U de heer Van Engelen van het parkeerwezen attent had gemaakt op de wantoestanden in de St. Luciensteeg. Inderdaad is daar tot mijn genoegen onlangs een BMW weggesleept. Een goed begin. Weliswaar ligt het plaveisel er nog vol met paardevijgen die daar door de bereden politie zijn achtergelaten, maar dit is een vraagstuk dat door de heren Valken en Boersma moet worden opgelost. Misschien kunt U Uw invloed aanwenden om een en ander te bespoedigen, omdat U immers persoonlijk zulke goede herinneringen aan deze steeg bewaart.
Inmiddels duurt de wantoestand op de Nieuwezijds Voorburgwal ter hoogte van perceel nummer 303 voort. De hierbij ingesloten foto, hedenochtend genomen, geeft daarvan een - mij dunkt - indrukwekkend beeld. Duidelijk is te zien dat de vitrines waarin de exemplaren van NRC Handelsblad en Algemeen Dagblad zijn opgehangen, voor het publiek volstrekt onbereikbaar zijn.
Moge thans de sterke arm zeer spoedig ingrijpen!
Met gevoelens van hoogachting,
Uw
H.J.A. Hofland
Ingesloten: foto en kopie van brief nr. 14 aan de heer E. van Thijn.
| |
| |
| |
11 februari 1986
Aan de heer H.J.A. Hofland,
p/a Redactie NRC Handelsblad,
N.Z. Voorburgwal 303,
1012 RM Amsterdam
Geachte heer Hofland,
Bij brief van 2 januari 1986 hebt u gepleit voor een wettelijke voorziening die het mogelijk zal maken om verkeerd geparkeerde auto's van een wielklem te voorzien. Ik erken gaarne dat de argumenten die u daartoe aanvoert mij in belangrijke mate aanspreken. Bij eerdere gelegenheden heb ik mij dan ook niet afkerig getoond van de mogelijke invoering van dit dwangmiddel. De genoemde argumenten dienen echter tevens te leiden tot een zorgvuldige omschrijving van de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder het middel zou kunnen worden toegepast. U merkt immers terecht op, dat de meeste automobilisten de toepassing van de wielklem als tamelijk ingrijpend zullen ervaren.
Bij mijn oordeelsvorming speelt mede een rol dat ik elke vereenvoudiging en verlichting van de taak van politie en justitie bij de handhaving van het parkeerbeleid en de verkeersregulering toejuich, op grond van de overweging dat dan meer tijd beschikbaar komt voor de bestrijding van andere vormen van massaal voorkomende criminaliteit.
De bestudering van het vraagstuk van de wielklem is opgedragen aan een inderdepartementale werkgroep, waarin behalve de betrokken departementen, te weten Verkeer en Waterstaat, Justitie en Binnenlandse Zaken, ook de vier grote steden en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten vertegenwoordigd zijn. Deze werkgroep is tevens belast met een mogelijke herziening van de wegsleepregeling (artikelen 43a en 43b van de Wegenverkeerswet). Daarbij zal ook de verhouding tussen de mogelijkheid tot wegslepen en de toepassing van de wielklem aan de orde komen. Ik heb goede hoop dat de werkgroep binnen enkele maanden verslag kan uitbrengen. Het rapport van de werkgroep zal dan naar verwachting als basis kunnen dienen voor een wetsvoorstel waarin ook de wielklem is geregeld.
Gaarne vertrouw ik er op u in dit stadium voldoende te hebben ingelicht.
De Minister van Justitie,
F. Korthals Altes
| |
Amsterdam, 18 februari 1986
De heer E. van Thijn
Burgemeester van Amsterdam
OZ Voorburgwal 197
Amsterdam
Hooggeachte heer Van Thijn,
Met een gevoel van diepe voldoening betreed ik de laatste dagen de ingang tot mijn kantoor aan de Nieuwezijds Voorburgwal 303. Maandag stond er nog een enkele auto op de stoep met een bekeuring op de voorruit; vandaag zijn alle auto's verdwenen! Het is een waar genot, dit stukje straat weer in zijn oorspronkelijke gedaante te zien. Ik hoop vurig dat Uw politie de volharding zal kunnen opbrengen, deze orde te handhaven.
Wellicht zal de heer Boersma, na het invallen van de dooi, er ook een van zijn sproeiwagens heen kunnen zenden.
Met gevoelens van hoogachting,
Uw
H.J.A. Hofland
| |
Amsterdam, 18 februari 1986
De heer M.B. van der Vlis
Wethouder voor het Verkeer en Vervoer
OZ Voorburgwal 282-292
1012 GL Amsterdam
Hooggeachte heer Van der Vlis,
Intense voldoening voelde ik toen ik gisteren merkte dat aan de Nieuwezijds Voorburgwal ter hoogte van perceel 303 de politie zich van haar plicht had gekweten. Vandaag waren de resultaten nog beter: in dit hele stukje straat stond geen auto meer geparkeerd! Van harte hoop ik dat de agenten hierna niet zullen verslappen.
Terzake van het vraagstuk van de wielklem mocht ik een brief ontvangen van de Minister van Justitie. Hij schreef mij dat de interdepartementale werkgroep die de kwestie in studie heeft, hoopt binnen enkele maanden verslag te kunnen uitbrengen. De Minister verwacht dat dit verslag dan als basis zal kunnen dienen voor een wetsvoorstel.
Ook hier dus licht aan het einde van de tunnel!
Met gevoelens van hoogachting,
Uw
H.J.A. Hofland
| |
| |
| |
19 februari 1986
Aan N.R.C. Handelsblad,
t.a.v. de heer H.J.A. Hofland,
Nieuwezijds Voorburgwal 303,
1012 RM Amsterdam
Geachte heer Hofland,
De laatste weken heeft u mij een aantal brieven, drie in getal, geschreven.
In uw laatste brief van 3 februari jl., naar uw zeggen uw veertiende brief aan de gemeentelijke instanties, wekt u de indruk alsof er niets met uw brieven gebeurt.
Het tegendeel is het geval. Het aantal brieven dat u stuurt kan echter geen invloed hebben op het tempo van afhandeling.
Wethouder Van der Vlis heeft alle aandacht voor uw problemen, hetgeen ook blijkt uit zijn antwoord aan u. Uit dit antwoord hebt u begrepen, dat zelfs de gemeente Amsterdam niet altijd in staat is die maatregelen te nemen die passend en noodzakelijk worden geacht en u hebt hierin aanleiding gevonden u onverwijld en onvervaard te wenden tot de minister van justitie. Dat u toch niet tevreden bent met het antwoord van de heer Van der Vlis is spijtig. Maar het is naïef te denken, dat het schrijven van een of meer brieven onder alle omstandigheden voldoende zou zijn om het door u gewenste resultaat te bereiken.
Uit hoofde van mijn functie als binnenstadscoördinator, waartoe het College mij verleden jaar heeft aangewezen, heb ik het een en ander laten uitzoeken over de door u gesignaleerde parkeer- en vervuilingsproblemen.
Ik kan u de verheugende mededeling doen dat de Dienst Openbare Werken binnen afzienbare termijn zal overgaan tot het plaatsen van een of meer paaltjes bij het gebouw van de N.D.U.
De heer Uylenhoet zal hierover binnenkort contact met u opnemen, of wellicht is dat al gebeurd.
Als de paaltjes er staan zal ook de Stadsreiniging zijn werk beter kunnen doen.
In uw tweede brief klaagt u tevens over de overlast die de door agenten bereden paarden in de St. Luciensteeg veroorzaken.
Hoewel ik mij deze klachten goed kan voorstellen, meen ik toch dat deze niet opwegen tegen het belang van een regelmatig toezicht van de winkelstraten door de bereden politie.
Het voordeel van politie te paard is dat men een goed overzicht heeft. Bovendien gaat er preventieve werking van uit.
Voorzover u er nog niet van overtuigd bent dat de binnenstad het gemeentebestuur minstens zo ter harte gaat als (naar ik uit uw activiteiten meen te moeten opmaken) u, wijs ik u op twee speciaal aan de Amsterdamse binnenstad gewijde nummers van het tijdschrift Plan, te weten 1985 no. 12 en 1986 no. 1.
Hoewel u uw brieven hebt verzonden op papier van N.R.C. Handelsblad, ga ik er, zonder tegenbericht, van uit dat u toch primair als met het wel en wee meelevende burger uw bezorgde gemoed hebt gelucht.
Ik hoop dat mijn antwoord en de effectuering van de daarin in het vooruitzicht gestelde maatregelen verdere brieven uwerzijds vooralsnog overbodig maakt, zodat u uw volle aandacht en energie weer zult kunnen richten op uw periodieke bijdragen aan N.R.C. Handelsblad, die ik altijd met genoegen lees. Te weinig heb ik deze helaas de afgelopen maanden aangetroffen, naar ik aanneem tengevolge van de geestelijke beslommeringen die voor u uit de wantoestanden aan de Nieuwezijdse Voorburgwal voortvloeiden.
Tenslotte moge ik u gerust stellen: deze stad doet alles om burgers te maken van haar querulanten.
Hoogachtend,
E. van Thijn
| |
19 februari 1986
NRC Handelsblad
t.a.v. de heer H.J.A. Hofland
Nieuwezijds Voorburgwal 303
1012 RM Amsterdam
Geachte heer Hofland,
In antwoord op uw brief van 22 januari jl. deel ik u mede dat mijn personeel en ik evenals u zeer antipathiek staan tegenover de vervuiling van de stad door paardemest.
Nog veel minder dan de burgemeester ben ik in staat om de politie maatregelen te laten treffen om deze vervuiling van de openbare weg te verhinderen.
Een kopie van dit schrijven heb ik om bovengenoemde redenen doorgezonden naar de Gemeentepolitie met het verzoek om verdere behandeling.
Hoogachtend,
de direkteur der Stadreiniging
J. Boersma
|
|