auteurs hun krachten op het nieuwe genre beproeven. Hun gedichten zijn soms geschreven vanuit het standpunt van de rouwende familie, maar meestal - zoals ook in de bovenstaande vertalingen - vanuit het standpunt van de dode zelf. In deze tijd werden sleepliederen trouwens niet alleen bij begrafenissen gezongen, maar ook op feesten en partijen, als waarschuwing dat de dood elk moment kan toeslaan.
Het graf vormde voor de Chinese dichter niet een verwijzing naar een hogere wereld (als bij de achttiende-eeuwse Europese grafdichters het geval was), maar het was een duistere plaats waar de schim van de dode een vegeterend bestaan leidde. Volgens een andere opvatting ging de schim naar een soort onderwereld, Gele Bronnen geheten, waar hem een al even miserabele toekomst wachtte.
Terwijl het eerste vertaalde gedicht, van Miao Xi (over wie verder niets bekend is), nog zeer conventioneel is, treffen we later meer individuele expressie in de grafgedichten aan. Het tweede gedicht, van Lu Ji, (in zijn tijd beroemd hofdichter, die een uiterst volumineus oeuvre naliet), valt op door het barokke taalgebruik. Het is het laatste gedicht uit een serie van drie, waarvan de eerste twee respectievelijk het kisten en de begrafenisstoet schilderen. Dit gedicht bestaat uit de pathetische klacht van de schim, die een machteloze gevangene is in de microkosmos van de groeve, waarboven een aarden heuvel is opgericht. De beschrijving doet denken aan een keizersgraf, wat nog versterkt wordt door regels 5 en 6. De Sterrebeelden, die daar genoemd worden, zouden kunnen slaan op sterrenkaarten, zoals die inderdaad op het plafond van keizersgraven zijn aangetroffen. En de ‘aardse stromen’ in regel 5 duiden volgens een oud commentaar op een model van China's waterlopen, waardoor met behulp van een mechaniek kwik werd gepompt. Een dergelijke voorziening zou aanwezig zijn in het graf van de Eerste Keizer (Qin Shihuangdi, 259-210 v. Chr.). Het graf van deze vorst is nog niet onderzocht, maar wel heeft men een aantal jaren geleden in de buurt daarvan (bij de stad Xi'an) een enorm terracotta leger ontdekt, dat inmiddels wereldberoemd is geworden.
De overige vertaalde gedichten zijn van de hand van Tao Yuanming (ook wel Tao Qian genoemd), die ook in het westen beroemd is als dichter over de genoegens van het landleven. Hij zou deze gedichten voor zijn eigen begrafenis hebben geschreven, en benadert het onderwerp met een dosis zelfspot: vroeger was hij te arm om wijn te kopen, en nu staan er bekers offerwijn klaar, die hij niet meer kan drinken.
Ad Blankestijn