Hollands Maandblad. Jaargang 1986 (458-469)
(1986)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Over de dood van Iosif Stalin
| |
[pagina 29]
| |
stelsel trachtte uit te leggen of de kosten van een vierkamerflat in Leiden probeerde voor te rekenen. ‘Men’ was ontevreden, want er was geen porjadok, geen orde, het was een janboel, een zootje, niemand deed wat hij hoorde te doen, er was onvoldoende discipline. Bij sommigen bracht dat een zeker heimwee teweeg naar de dagen dat niemand het in zijn hoofd haalde om vijf minuten te laat op zijn werk te verschijnen, toen discipline, hoewel die van bovenaf werd opgelegd, omdat die van boven werd opgelegd, nog normaal was. En nu, er was bezporjadok, ordeloosheid overal, en iedereen kwam er mee weg. Het moest niet mogen. Het deed mij denken aan heimwee naar de knoet. Ik geloof werkelijk dat droefenis bij het overlijden van Stalin zeer algemeen was. Lange tijd heb ik dat niet geloofd. Het kàn eenvoudig niet waar geweest zijn, dacht ik - misschien omdat ik de ‘verkeerde’ boeken had gelezen. Mijn ‘verklaring’ voor de verslagenheid die bij het overlijden van Stalin zou zijn getoond was dat die verslagenheid schromelijk was overdreven, dat het een van die leugens en half-leugens was waar het regime in grossierde. Het kòn immmers niet, dat een man onder wiens bewind miljoenen de hongerdood waren gestorven, miljoenen in de kampen van de Goelag waren gevangengezet, doodgewerkt, doodgevroren, doodgemarteld, zó zou zijn betreurd. Maar er wàs verslagenheid. De foto's en de oude filmbeelden, maar vooral de getuigenissen van degenen die het hebben meegemaakt of er hun ouders over hebben horen vertellen vormen voor mij tenslotte overtuigend tegenbewijs. Mijn studiebegeleider en de jonge kunsthistoricus waren niet de enigen die ik er, bij navraag, over hoorde.
Bij geen van Stalins opvolgers is een dergelijk rouwbeklag getoond. Van zijn opvolgers is alleen Chruščev niet in het harnas gestorven. Chruščevs afzetting werd niet betreurd, behalve uiteraard door zijn protégés, van wie tenminste een deel zijn carrière-kansen aanzienlijk zag dalen. Chruščevs begrafenis was geen grote aangelegenheid. Geen diepe rouw bij de dood van Brežnev, niet bij het overlijden van Andropov, niet bij het overlijden van Černenko, noch bij de dood van andere hoogwaardigheidsbekleders. En zij allen hadden bij Stalin vergeleken een minder bloedige staat van dienst. Wat mij vooral opviel was dat de naam van Chruščev door niemand in ere wordt gehouden. De boeren herinneren zich vooral zijn ‘campagnes’, de voortdurende wisselingen van aanplantvoorschriften.Ga naar eind4.) Slechts een enkele ‘intelligent’ herinnert zich met dankbaarheid de betrekkelijke vrijheid die er onder Chruščev gedurende bepaalde perioden op bepaalde terreinen van wetenschap en cultuur is geweest. Maar door dat deel van de intelligentsia wordt Chruščev anderzijds ook, en met een zeker dédain, beschouwd als een boer, een mužik, zonder de romantische connotaties die dat woord soms heeft; geen man om naar op te zien, ongeschikt als leider. | |
IIStalin was een machtig man, met wiens gemodelleerde beeltenis iedereen vertrouwd was - gemodelleerd: hij werd ‘bigger than life’ afgebeeld, zijn gezicht was op de portretten niet pokdalig, zijn armen waren anders dan in werkelijkheid gelijk van lengte, en hij is op zijn portretten nooit zo oud geworden als hij in werkelijkheid was. Hij was de opvolger van Lenin, die voor velen niet anders was dan de opvolger van de laatste tsaar. Een nieuwe tsaar die geen tsaar mocht heten. Het portret van Lenin, later van Stalin, nam in vele kamers de plaats in van de icoon in de ‘mooie hoek’. Lees bijvoorbeeld deze passage uit het verhaal De herder van Michail Sjolochov. Het verhaal speelt kort na de revolutie van 1917. De jonge Grigori (Grisja) in dit verhaal is een sympathisant van de Roden. Ignat en Nesterof zijn tegenstanders.
‘'s Morgens arriveerde Ignat, de molenaar, en Michej Nesterof. Grigori was in de hut zijn schoenen aan het repareren. De oude mannen kwamen binnen. Ignat deed zijn pet af en kneep zijn ogen halfdicht om ze te beschermen tegen de schuine zonnestralen, die over de aarden vloer van de hut gleden. Hij hief zijn hand op om een kruisteken te maken in de richting van het portretje van Lenin, dat in de hoek hing. Maar toen hij zag wat het voorstelde trok hij zijn hand halverwege terug en stopte hem snel in zijn zak. Hij spuugde van woede. ‘Zo dus je hebt geen heiligenbeeld?’ ‘Nee...’ ‘En wie is dat dan daar op de gewijde plaats?’ ‘Lenin.’ ‘Daar heb je de oorzaak van al onze ellende... Waar God niet is daar komt ziekte... Daardoor zijn al onze kalveren doodgegaan... O, genadige en almachtige God...’ ‘Grootvadertje, de kalveren zijn | |
[pagina 30]
| |
doodgegaan omdat niemand de veearts geroepen heeft.’ ‘Het is altijd goedgegaan zonder die veearts van jou... Je hebt te veel boeken gelezen... Je zou eens wat meer kruisen moeten slaan op je zondige voorhoofd, dan zou je geen veearts nodig hebben.’ ‘Michej riep met rollende ogen: ‘Haal die zondaar van de gewijde plaats. Het is jouw schuld, smerige godslasteraar, dat al het vee gestorven is..’ ‘Orders geef je thuis maar... Tegen mij schreeuw je niet. En dat is de leider van het proletariaat...’Ga naar eind5.) Grigori heeft dus geen ‘heiligenbeeld’. Hij heeft Lenin als nieuwe heilige. Ik weet niet of u wel eens beelden hebt gezien van wat in het Russisch een demonstracija heet. Dat is niet hetzelfde als een protestmars. Het is veeleer een processie. Zoals voorheen op de daartoe vastgestelde dagen iconen en soms ook de beeltenis van de regerend vorst werden rondgedragen, veelal langs door de traditie bepaalde routes, zo worden nu op de nieuwe hoogtijdagen zoals de herdenking van de revolutie, de herdenking van de overwinning op Duitsland in de Grote Vaderlandse Oorlog en de eerste mei de portretten van ‘de heiligen van onze dagen’ rondgedragen. In Stalins tijd vooraan in de demonstracija de beeltenis van Stalin, dan Lenin, Marx, Engels en mindere goden. Stalin was alomtegenwoordig, maar hij trad in levende lijve betrekkelijk weinig op de voorgrond. Hij bestuurde en bedisselde vanuit zijn werkkamer. Hij ontbood wie hij spreken wilde, of hij belde op, niet zelden 's nachts. wat de indruk moet hebben gewekt dat hij nooit sliep - de altijd werkende, de altijd wakende Stalin. Hij hàd een grote werkkracht, maar hij sliep dikwijls over-dag.Ga naar eind6.) Het was Stalin die met zijn companen de versnelde collectivisatie doorzette, een collectivisatie die enorm veel leed heeft teweeggebracht: volledige ontregeling van de infrastructuur, massale slacht van vee en kleinvee, massale sterfte in grote delen van de Sovjetunie door honger, epidemieën, gebrek aan verzorging. De districten van het grote sterven waren vergrendeld, niemand mocht eruit, niemand mocht erin; zo is die tragedie ten dele aan de overlevenden voorbijgegaan. Niettemin zag Stalin zich in de beginfase van de collectivisatie genoodzaakt afstand te nemen. Hij berispte de kaders die uit zijn naam en in het door hem aangegeven tempo bij nader inzien wat ‘overijverig’ waren geweest en distancieerde zich van de ‘excessen’. Chruščev daarentegen, door zijn wisselingen van beleid, elke nieuwe campagne door hem persoonlijk geleid, faalde openlijk. Stalin vereenzelvigde zich met het succes. Met toegenomen produktie, met wéér nieuwe fabrieken in bedrijf, wéér een nieuwe stuwdam, nòg rijkere oogsten - of met wat als succes werd gepresenteerd. Essentieel voor de overtuigingskracht van die presentatie was dat de burger elke vergelijking door een eerlijke geschiedschrijving of door de mogelijkheid van vergelijking met het buitenland werd onthouden. De jongere generatie, opgegroeid in de jaren 1930, kon weinig anders weten dan wat haar werd verteld. Ik ken in Moskou een oudere kunsthistorica, een ‘intelligent’ en ook een bijzonder intelligente en scherpzinnige vrouw. Toen ze jong was kende ze buitenlanders alleen van de karikaturen. Een kapitalist was een dikke, oudere man met hoge hoed, streepjesbroek en vette geldtellende vingers. Het waren karikaturen die weinig verschilden van de nazi-karikaturen van de arbeiders en Duitsland uitzuigende rijke joden. Dat was haar beeld van een buitenlander, van een kapitalist. Toen ze, na Stalins dood, voor het eerst van haar leven echte kapitalisten, althans mensen uit het Westen ontmoette, leden van een of andere delegatie met wie ze uit hoofde van haar toenmalige functie in contact trad, was ze aangenaam verrast omdat geen van hen ook maar in de verte leek op de kapitalisten zoals ze die van de plaatjes kende. Ze had weliswaar beseft dàt het een karikatuur was, maar hoevéél karikatuur had ze niet kunnen vermoeden. Het beeld dat de burgers van de Sovjetunie sinds de late jaren twintig van het leven in het Westen moeten hebben gehad was het beeld dat zij aangereikt kregen; en dat was: het beeld van permanente crisis en verpaupering, erger dan de crisis die er in de jaren dertig werkelijk heerste. Er wàs een zeer ernstige crisis en er wàs verpaupering; maar in materieel opzicht (consumptie per hoofd) was het leven in het Westen nog steeds veel beter dan het leven in de Sovjetunie. Dit beeld werd enigszins verstoord tijdens en door de Tweede Wereldoorlog, of de ‘Grote Vaderlandse Oorlog’, zoals de oorlog in de Sovjetunie heet. Ten eerste doordat het bankroete kapitalisme, in casu Duitsland, in staat bleek een veel beter toegerust leger op de been te brengen dan de Sovjetunie. Ten tweede doordat men via de lendlease kennis kreeg van de uitstekende produkten die het verrotte kapitalisme, in casu de bondgenoot de Verenigde Staten van Amerika, in staat bleek massaal aan de Sovjetunie te leveren. En ten derde door de kennismaking van de oprukkende Russische troepen met de materiële aspecten van het | |
[pagina 31]
| |
[pagina 32]
| |
dagelijks leven buiten de Sovjetunie. Na de Grote Vaderlandse Oorlog werd de ‘lend-lease’ snel vergeten. Dat wil zeggen er mocht geen melding meer van worden gemaakt. Er was nooit zoiets geweest.Ga naar eind7.) De overwinning op Duitsland - het aandeel van de westerse bondgenoten in de overwinning werd nauwelijks geteld - werd beschouwd als een bewijs te meer van de superioriteit van het Sovjet-Russische sociaal-economische stelsel en van de genialiteit van de grote leider (vozd') Stalin. Het Sovjet-leger was sterker gebleken dan het Duitse; het Russische ‘volk van helden’ sterker dan het Duitse ‘Herrenvolk’; de Sovjetunie was werkelijk de sterkste aller sterksten. Dat er een tegenstrijdigheid bestond tussen enerzijds de bewering dat het kapitalisme tot weinig meer in staat was en anderzijds de conclusie dat de Sovjetunie in een lange strijd vrijwel alleen een machtige tegenstander had verslagen, werd eigenlijk niet opgemerkt, niet - voorzover bekend - door de grote massa tenminste. Van de drie genoemde ervaringen was deze waarschijnlijk het minst ingrijpend. Je kunt die tegenspraak (het kapitalisme zwakker, en dus sterker en gevaarlijker) beschouwen als een zwakte in de ideologie, een zwakte want een inconsistentie, maar ik neig langzamerhand tot een andere positie. De kracht van een ideologie blijkt niet zozeer uit de logische samenhang, als wel uit haar ‘overtuigend vermogen’, de greep die zij op haar aanhangers heeft, ondanks die interne inconsistenties. Het marxisme-leninisme (stalinisme) kan inconsistenties en logische tegenspraken niet wegwerken door ze te verheffen tot een mysterie (zoals in het christendom de mystieke waarheid, aan alle logica ontheven, dat 3 = 1). Die inconsistenties worden, als zij al worden opgemerkt, ‘verklaard’, weggewerkt met de kunstgrepen van de ‘dialectiek’. Van de laatstgenoemde ervaring, de kennismaking met de materiële aspecten van het leven in het al door de oorlog verarmde en verwoeste Midden-Europa, restte spoedig weinig meer dan een persoonlijke impressie, een mooi polshorloge van Zwitserse makelij, en op de fabriek een puike draaibank van Krupp- of Thyssen-staal.
Stalin was een tsaar. Althans hij was een heerser in de imperiale traditie. En tegelijk belichaamde hij het nieuwe stelsel, de idee, de fictie, van de perfect georganiseerde en perfect ordelijke, of tenminste van de zich perfectionerende nieuwe samenleving. Zoals elke vorst werd ook Stalin beschermd door het mechanisme van het van de koning geen kwaad willen weten. ‘The king can do no wrong’. Onrecht van bovenaf wordt niet aan de koning zelf toegeschreven, maar aan zijn slechte raadgevers, aan de ‘forces intermédiaires’ tussen volk en vorst. Ook al geschiedt dat onrecht uit zijn naam, en geschiedt dat onrecht inderdaad op zijn instigatie - het volk ‘gelooft’ dat niet. Trouwens, dat niet Stalin zelf maar zijn ondergeschikten schuld droegen leek ook voortdurend te worden bevestigd: er waren verraders onder de vazallen, telkens nieuwe verraders. Het systeem en Stalin waren in orde. Maar een nog grotere vooruitgang werd geremd door saboteurs. En die ‘verraders’ en ‘saboteurs’ fungeerden als zondebokken. De kampen in meest verafgelegen en overigens schaarsbevolkte delen van de Sovjetunie herbergden honderdduizenden dwangarbeiders. Is dat nooit tot het collectieve bewustzijn doorgedrongen? Niet of nauwelijks, minder in elk geval dan men gezien de omvang van de Goelag en het aantal slachtoffers zou verwachten. Men wist wel dàt er mensen om geen of nauwelijks een reden werden gestraft, maar slechts zeer weinigen konden enig idee hebben van de massaliteit van het verschijnsel. De gevangenen zelf, van wie een aantal van kamp naar kamp werd gestuurd, moeten enig vermoeden van de omvang van de Goelag hebben gehad, maar waren van de gemeenschap afgesloten. Velen kwamen in de kampen om. Wie terugkeerde leefde vaak in verbanning. Het was geen onderwerp waarover je verondersteld werd te schrijven of te praten. Voor je het wist kon je retour. En ook: zoiets gebeurt altijd een ander, tot het je zelf overkomt; en ‘waar rook is is vuur’ - de schuld wordt door de verdenking al half bewezen. Dát moet ook een rol hebben gespeeld. In 1953 wist men weinig over de kampen. Als je er Russen nu naar vraagt blijkt men er nog weinig van te weten. Als je vertelt dat het aantal doden door honger, executies en dwangarbeid in de tijd van Stalin zo groot is geweest als het aantal doden dat gevallen is in de Grote Vaderlandse Oorlog, stuit je op ongeloof. Dat er wat klappen zijn gevallen en dat hier en daar iemand een klap heeft ontvangen die dat niet had verdiend wordt nog wel toegegeven. Maar anders dan de Grote Vaderlandse Oorlog maakt de ramp van de collectivisatie en van de ‘zuiveringen’ en de repressie géén deel uit van de collectieve herinnering. Er is met dat deel van de geschiedenis nooit afgerekend. Chruščev heeft maar een heel, heel klein boekje laten opendoen. De, als je het naleest, toch zeer milde kritiek op Stalin vervat in Chruščevs beroemde rede op het XX-e partijcongres werd | |
[pagina 33]
| |
reeds als schokkend ervaren - met name door communisten in het Westen. De rede is in de Sovjetunie nooit gepubliceerd, er drong alleen iets van door via de wat toegenomen buitenlandse contacten. Een werkelijk eerlijke geschiedschrijving zou Chruščevs positie - en die van zijn opvolgers - hebben geschaad; zij hadden immers carrière gemaakt onder Stalin. Een werkelijke opening van zaken dreigt de legitimiteit van het regime nog steeds te ondergraven. Misschien wordt dat hoofdstuk nog eens geschreven, maar niet morgen, en ook niet over tien jaar. Het is duidelijk dat de leiding er geen enkel belang bij heeft die zwarte bladzijde nog eens op te slaan (het is trouwens niet slechts een enkele zwarte bladzijde, vrijwel het gehele boek bestaat uit donkere pagina's). Maar ik krijg de indruk dat velen uit ‘het volk’, mensen in elk geval die je geenszins tot de elite kunt rekenen, die geschiedenis ook helemaal niet willen kennen. Waarom niet? Misschien omdat die kennis hen alleen maar zou belasten, want hoevelen hadden niet mede schuld, hadden vrijwillig-onvrijwillig meegedaan, door denunciaties, als kampbewaker, als ‘profiteur’ wanneer de hogere functie na een ‘zuivering’ kwam te vaceren, simpelweg als partijlid, door zich niet te verzetten - wie hield er werkelijk schone handen? En als ze het zouden weten, wat zouden ze er nog aan kunnen doen? Of weer (niet) aan kunnen doen als een dergelijke geschiedenis zich zou herhalen? Het is ‘nutteloze’ kennis. Ze hebben er geen enkel belang bij Stalin als slecht te zien.Ga naar eind8.). Stalin had op het moment van zijn overlijden niet het debet van de vervolging (en hij heeft het nòg niet), maar wel het credit van zijn leiderschap in de oorlog. Of Stalin ook mede verantwoordelijk was geweest voor de zware verliezen die met name in de eerste jaren van de oorlog waren geleden en of hij tijdens de oorlog mensen en materieel wel op de meest ‘economische’ wijze had ingezet - die vragen werden niet gesteld.Ga naar eind9.) Het is aannemelijk dat Stalin een groot deel van zijn populariteit aan zijn rol als oorlogsleider heeft te danken. Het is ook als oorlogsleider dat hij, na enkele jaren niet te zijn verguisd maar een non-person te zijn geweest, weer in boeken en films figureert. | |
IIIEr bestaat bij een groot deel van de bevolking nog steeds veel waardering voor de krachtfiguur, de sterke leider Stalin. Onder Stalin zou het ‘ordelijker’ zijn geweest, veel ordelijker dan later onder Brežnev - en sinds Brežnev is er nog weinig veranderd. Is de Sovjetunie heden ten dage geen bijzonder strak gereguleerde en buitengewoon ‘ordelijke’ samenleving? Ja en nee. De Sovjetunie is tegelijk een uiterst gereguleerde en een uiterst anarchistische maatschappij. Er zijn voor alles wetten, regels, procedures. De economie is een plan-economie. De economische activiteiten worden niet gereguleerd door (of liever: overgelaten aan) overeenkomsten tussen particuliere contractanten, maar elke transactie, elke maatschappelijke activiteit, is idealiter voorzien, met andere transacties en maatschappelijke activiteiten in overeenstemming gebracht, en vastgelegd, opdat de harmonie, het op elkaar aansluiten van die handelingen, zo veel mogelijk verzekerd zij. Als iedereen nu maar zou doen wat hij volgens regel en voorschrift zou moeten doen zou het allemaal kloppen, geen fricties, geen losse eindjes, iedereen levert zijn bijdrage aan het gemenebest en heeft daar ook persoonlijk het grootst mogelijke voordeel van. Maar het werkt niet. Tenminste niet zoals het zou moeten werken. De theorie waarop het stelsel gebaseerd is deugt niet, en het werkt niet in de praktijk. In de boeken en artikelen van onder anderen Joseph Berliner, Vladimir Andrle en Gregory Grossman (om misverstanden te voorkomen: westerse publicisten) kan men lezen hoe het in de praktijk niet werkt.Ga naar eind10.) De zaak marcheert alleen via kruipdoor-sluipdoor wegen, door majoreren bij de planopstelling, door transacties langs persoonlijke kanalen zowel ‘om het plan te vervullen’ als ook meer direct ten eigen bate. Het informele circuit is mede het product van het formele circuit en ondersteunt het; en tegelijkertijd ondergraaft het informele circuit het formele circuit. Maar de economie is daardoor nog niet instabiel of tot ondergang gedoemd - het is moeilijk een grens aan te geven voor wat een volkshuishouding aan ‘corruptie’ kan verduren. Een voorbeeld. Een dynamo-fabriek zou volgens plan, ik noem maar wat, 10.000 meter koperdraad van een bepaald soort toegeleverd krijgen voor het produceren van zeg 100 dynamo's van het type X. Maar de toelevering geschiedt niet op tijd. Het gevolg is dat het productieplan van de fabriek gevaar loopt met alle onaangename gevolgen vandien: minder premies voor de arbeiders, slechte beurt van de bedrijfsleiding, vervelend voor de partijtop van het district waar de fabriek is gevestigd. Het is beter voor je carrière te kunnen wijzen op succes (plan(over)vervulling) dan voor planondervervulling te moeten zoeken naar excuses. De leiding van de fabriek zal daarom proberen om onders- | |
[pagina 34]
| |
hands beslag te leggen op het ontbrekende koperdraad via persoonlijke contacten. Zij doet dat ‘om het plan te vervullen’, ofschoon de procedure die zij daarbij volgt niet volgens plan is. Zij doorbreekt het plan om het plan te vervullen, wat ook direct persoonlijk voordeel oplevert. Omgekeerd maakt het bestaan van een dergelijk informeel circuit de economie minder overzichtelijk, minder ‘planbaar’. Omdat het plan niet klopt, naar men uit ervaring weet, probeert men te majoreren. Het bedrijf zal in de fase van de planopstelling beweren meer nodig te hebben dan het in werkelijkheid nodig heeft. Het bedrijf kan er immers niet van op aan dat wat het nodig heeft, op tijd en in de juiste kwaliteit en kwantiteit wordt geleverd. Het bedrijf overvraagt daarom. Maar omdat de hogere echelons weten dat er door de lagere echelons wordt gemajoreerd, wordt niet gegeven wat wordt gevraagd. Hoeveel er wordt overvraagd is echter niet bekend. Wat uiteindelijk in het plan wordt vermeld als noodzakelijk voor de planvervulling van bedrijf Y is het resultaat van ‘bargaining’. Hetgeen weer als gevolg heeft dat het bedrijf ondershands zal moeten zien te regelen dat het krijgt wat het nodig heeft maar niet geleverd zal krijgen, in ruil voor wat het heeft gekregen maar niet direct nodig heeft. Zo grijpen het formele en het informele circuit in elkaar. De reserves (in tijd, geld en materiaal) die de onderneming, de ondernemingsleiding en de niveaus daaronder proberen op te bouwen, worden ten dele gebruikt om de geplande productie veilig te stellen, en worden ook meer direct ten eigen bate gebruikt. De grens tussen de transacties die nog wel een relatie met het plan hebben en de transacties die geen relatie met de planuitvoering meer hebben is echter moeilijk te trekken. Wat A verkoopt ten eigen bate, koopt B mogelijkerwijs om de uitvoering van zijn plan veilig te stellen, waaraan, natuurlijk, ook een eigen belang van B gekoppeld is, maar een eigen belang dat zou harmoniëren met algemeen belang zoals vervat in het plan. Ook daarvan een voorbeeld. Een vrachtwagenchauffeur verdient niet slecht. Het werk is zwaar, hij heeft geen baan van acht tot vijf. Zijn inkomen is gekoppeld aan een persoonlijk plan. Als de vrachtwagen waarmee hij rijdt kapot gaat is het moeilijk om dat plan te vervullen. Hij probeert de wagen daarom in goede conditie te houden (als hij hart heeft voor zijn werk natuurlijk niet alleen vanwege het inkomen). Dat lijkt tevens een garantie in te houden voor het goede beheer van de wagen. Als er een knalpijp stuk is kan hij die in de garage van het bedrijf laten maken. Maar reserveonderdelen zijn schaars, ook knalpijpen (laten we aannemen). Als de chauffeur een van de monteurs kent, dan kan die misschien op korte termijn een knalpijp voor hem ‘organiseren’. Dat kost de chauffeur, zeg, 30 roebel. De monteur heeft deze knalpijp misschien voor 20 roebel moeten kopen om deze ‘vriendendienst’ te kunnen verrichten. Dat gebeurt allemaal ondershands. De chauffeur kan zich moeilijk aan de transactie onttrekken. Als hij lang op de nieuwe knalpijp moet wachten kost het hem meer. De monteur kan er zich ook moeilijk aan onttrekken. Hij bewijst de chauffeur een dienst en het is tegelijkertijd een aardige bijverdienste. Als hij niet geweten had dat er in dit beroep dit soort extraatjes waren te verdienen, dan was hij misschien nooit monteur geworden; zoveel verdient een monteur normaliter niet. Maar de chauffeur gebruikt zijn contact met de monteur ook als hij voor zijn eigen auto of voor de auto van een familielid of van een vriend een onderdeel nodig heeft, wat niet zou kunnen als hij ‘professioneel’ geen goede band met de chauffeur onderhield. Het informele circuit is dan weliswaar informeel, maar daarom niet minder reëel, en het bestaan ervan bepaalt mede de aantrekkelijkheid van een bepaalde post, functie of beroep. Een aspirant-arts zou zich waarschijnlijk nog wel twee keer bedenken als hij (of meestal: zij) niet wist dat hij zijn karig aanvangssalaris - in dit geval regulier - zou kunnen verdubbelen door de zorg op zich te nemen voor een dubbel aantal bedden of als hij - irregulier - niet zou ‘mogen’ bijverdienen. Met name bepaalde beroepen in de service-sector (kelner, monteur, barbediende e.d.) zijn aantrekkelijk geworden door de directe toegang tot goederen waaraan in elk geval tegen de vastgestelde prijs een structureel tekort is (deficitnye produkty) of door een specifieke kennis of vaardigheid waarvoor naast de ‘reguliere markt’ ook een grijze en een zwarte markt bestaan. Dat het gerommel en gemarchandeer en de regelrechte corruptie groot is kan iedereen die wat langer in de Sovjetunie is geweest, de taal een beetje spreekt en zijn ogen niet in zijn zak heeft, zien en horen. Iedereen is tot op zekere hoogte verplicht er aan mee te doen, hetgeen niet betekent dat het iedereen bevalt, en dan kom ik weer op die bezporjadok waar ik het eerder over had. Er zijn er natuurlijk die bij uitstek hun draai vinden als er wat te handelen, te rommelen, te sjacheren en te marchanderen valt. Maar velen, had ik de indruk, vonden toch dat het zó niet meer kon; ik heb het nu over het | |
[pagina 35]
| |
[pagina 36]
| |
einde van het tijdperk Brežnev. Onder Andropov - die maar kort in het zadel heeft gezeten - en onder Černenko - die niet langer in het zadel heeft gezeten maar waar überhaupt niemand wat van verwachtte - is het niet veel anders geworden. Er kan niets meer ‘normaal’, voor alles heb je vrienden en kennissen nodig. ‘Zonder vrienden in het socialisme is net zo erg als zonder geld in het kapitalisme’ is - in verschillende varianten - een uitdrukking die iedereen in de Sovjetunie kent. Je kunt niet meer rekenen op het minimale waarop je toch wilt rekenen. In een - ongedefinieerde - vroegere tijd had je toch minstens die en die soorten worst (kolbasa, de lekkerste lijkt op salami of plokworst, de vieze een soort oneetbare boterhammenworst) in de winkel, en kom daar nu eens om, en ‘vroeger’ was blat (corruptie, vriendjespolitiek, invloed) en znakomstvo (het hebben van de juiste kennissen en vriendjes) toch heel wat minder belangrijk - een soort heimwee naar een beter ‘vroeger’. (Maar als je vraagt wanneer dat ‘vroeger’ precies geweest is krijg je nooit een duidelijk antwoord.) Aan het einde van het tijdperk Brežnev bestond vrij algemeen de hoop dat de nieuwe leiding, een nieuwe sterke man, een Macher, orde op zaken zou stellen. Dat was nodig. Deze opvatting leefde ook bij volstrekt redelijke mensen, geen hardliners of typische conservatieven. Aanvankelijk heeft mij dat zeer bevreemd. Ik had juist de indruk dat er te veel gestuurd en geregeld werd en dat dát, in ieder geval ten dele, de oorzaak was van veel gerommel. Nee, ik zag het verkeerd, werd me verteld, de toestand was bezporjadočnyj, wanordelijk, zeiden ze, niemand doet wat hij moet doen, er was te weinig discipline, dat was de oorzaak van de problemen, de overheid was te slap. De verklaring voor dit verschil van mening is waarschijnlijk dat het Russisch idee van orde, in de betekenis van maatschappelijke orde, aanmerkelijk verschilt van het westerse idee van orde. Maatschappelijke orde is niet de situatie van betrekkelijk evenwicht tussen de vaak tegengestelde strevingen van de verschillende groepen, segmenten, klassen binnen een natie, weerspiegeld op regeringsniveau, maar orde is een begrip dat primair betrekking heeft op de verhouding tussen regime en volk. Respect verdient dat regime, dat het volk weet te dwingen te doen wat het moet doen. De taak van de leiding is om te bevelen, te heersen; het volk moet doen wat er gezegd wordt en de leiding heeft er op toe te zien dat het volk dit ook werkelijk doet. Het is vanzelfsprekend dat het volk probeert om de voorschriften te ontduiken, de bevelen te negeren; maar de leiding moet zo krachtig zijn dat zij dit niet toelaat, dat zij daar paal en perk aan stelt. Orde is niet iets wat uit de samenleving zelf voortkomt, maar iets wat is opgelegd, en dat hoort ook zo. De leiding verdient alleen respect als zij dit respect weet af te dwingen. De samenleving is een explosief geheel, iets wat in toom gehouden moet worden, gebreideld, gestuurd. Het volk heeft een sterk gezag nodig; in deze behoefte moet de overheid voorzien, dat is haar taak. Deze opvatting, deze psychologie zo men wil, is misschien niet het produkt van het socialisme, maar de taak van het regime is in de twintigste eeuw zwaarder geworden. Het heeft het aantal voorschriften en bepalingen enorm uitgebreid. Daarom is zijn gezag nu overal in het geding; en daarmee is het orde-probleem navenant groter geworden. Altijd alle voorschriften uitvoeren is onmogelijk - het zou een enkele reis richting economische ondergang betekenen. Het is onvermijdelijk dat er een discrepantie optreedt tussen de activiteiten en de presentatie van die activiteiten. Maar als het regime toestaat dat die discrepantie te groot wordt, verliest het zijn gezag: het laat met zich sollen. Dat betekent ook dat een (nieuwe) leider die krachtdadig en mogelijk ook streng optreedt bij de bevolking respect geniet. Als Gorbačev met kracht optreedt tegen het alcoholisme, en dat is echt een ziekte in Rusland, dan heeft hij geloof ik veler instemming, zelfs van stevige drinkers. Die anti-alcoholisme campagne wordt overigens niet overal even strak doorgevoerd. Moskou wordt half drooggelegd, maar in de omgeving van Moskou is, tegen verhoogde prijzen, wel gemakkelijk vodka en andere drank te koop, zodat er nu niet alleen een trek is naar Moskou, waar de winkels overigens veel beter bevoorraad zijn dan in de omgeving, maar ook een trek vanuit Moskou naar het omliggend gebied om drank te versieren.Ga naar eind11.) Maar ondanks dat ongemak en de ellende van de fors gestegen prijzen voor alcoholica beseffen velen geloof ik wel dat er iets moest worden gedaan tegen het enorme alcoholgebruik. Die anti-alcohol campagne levert dus weinig misprijzen op. Maar als er verder niets gebeurt, als Gorbačev verder geen perspectief weet te bieden is dat krediet snel verspeeld - wat geenszins betekent dat zijn positie direct in gevaar komt. Want sympathie of geen sympathie bij de bevolking, of beter respect of geen respect, het doet er betrekkelijk weinig toe. Hij heeft zijn machtspositie niet verworven door de gunst van de bevolking, en hij zal die machtspositie ook niet licht verspelen door de wangunst van de bevolking. | |
[pagina 37]
| |
|