Hollands Maandblad. Jaargang 1985 (446-457)
(1985)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |||||||||||||
Over de cultuurpolitieke denkbeelden van Gerrit Komrij
| |||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||
nul van heeft. (Merkwaardig trouwens dat iemand die geen gelegenheid ongebruikt laat zijn minachting te demonstreren voor het ‘gepeupel’, het ‘klootjesvolk’, het ‘falderappes’ nu juist een coryfee van de Arbeiderspers moet zijn.) Cultuur kan niet als een ziekte verspreid worden onder de lagere stand. Met cultuur, dat wil zeggen kunst, kan men het volk niet zegenen want cultuur, dat wil zeggen kunst, is wraak op het volk. Als ik Komrij goed begrijp komt het culturele peil van een land naar zijn mening dus overeen met het niveau van de kunstenaars in dat land. Van een dergelijke opvatting van cultuur kan men uiteraard niet stellen dat ze onjuist is maar onaantrekkelijk en (te) beperkt vind ik haar wel. Voor een bevredigendere definitie kan men, dunkt me, te rade gaan bij de door Komrij zo verfoeide sociologen. Zij plegen cultuur te omschrijven als het geheel van waarden en normen waar mensen zich voor in willen zetten. Met behulp van deze definitie is het mogelijk cultuur en kunst op zinvolle wijze van elkaar te onderscheiden. Niet het aantal en de kwaliteit van de geproduceerde kunstwerken bepalen dan het cultureel niveau van een land maar de manier waarop zijn burgers denken en met elkaar omgaan. De strafwetgeving en de behandeling van minderheden lijken mij betere indicatoren voor ons nationaal beschavingspeil dan het aantal behaalde Nobelprijzen voor literatuur of de omvang van het theaterbezoek. Het verschil tussen kunst en cultuur is aardig onder woorden gebracht door wijlen Orson Welles in de film ‘The third man’: ‘In Italy for thirty years under the Borgias they had warfare, terror, murder, bloodshed - they produced Michelangelo, Leonardo da Vinci, and the Renaissance. In Switzerland they had brotherly love, five hundred years of democracy and peace, and what did that produce? The cuckoo clock’Ga naar eindnoot4). Een hoogstaande cultuur impliceert niet hoogstaande kunst, evenmin als het omgekeerde het geval is. Zo kunnen we in Karel van het Reve's recentelijk verschenen literatuurgeschiedenis van Rusland lezen dat een arm, primitief, analfabeet, onderontwikkeld land, door geborneerde tirannen geregeerd, in staat is in enkele tientallen jaren een onsterfelijke literatuur voort te brengen.Ga naar eindnoot5) Nederland is een beschaafd land omdat het onder meer vrijheid van meningsuiting en vrijheid van drukpers kent en mensen als Komrij de mogelijkheid biedt zich vrijelijk te uiten. Ter wille van die beschaving dient Nederland te worden geprefereerd boven en te worden verdedigd tegen bij voorbeeld de Sovjet-Unie, ook al spelen ze daar allemachtig mooi viool, kunnen ze daar talloze (verboden) gedichten uit het hoofd opzeggen en zijn ze daar gek op ballet. Elke aanwijzing dat het met de kunstzin van de Nederlander wel meevalt wordt trouwens door Komrij achteloos van tafel geveegd. In Nederland krijgen kinderen weliswaar literatuuronderwijs op school maar dat is franje. In Nederland bestaat weliswaar een grote keuze aan buitenlandse literatuur maar daar wordt geen gebruik van gemaakt want de talenkennis van de Nederlander is een mythe. In Nederland worden weliswaar veel boeken gekocht maar die worden niet gelezen. Etcetera. Ik ben blij dat Komrij het in het ‘lieflijke en paradijselijke’ Portugal wat betreft de cultuur zo goed getroffen schijnt te hebben. Hij is daar zelfs een hereboer tegen het lijf gelopen die voortdurend Portugese poëzie citeert. Dat ziet Komrij, mutatis mutandis, in Nederland nog niet zo snel gebeuren, stelt hij vergenoegd vastGa naar eindnoot6). En de mensen daar zijn heel beleefd en spreken hem eerbiedig met ‘doctor’ aan en behandelen hem, de Dichter, zoals het hoort, als een echte literaire ‘hot shot’. Ja, die Portugezen weten wat beschaving is. Kunst is zeer belangrijk voor Komrij, net zo belangrijk als ademen zelfs. So far, so good. Er zijn ook mensen die niet in staat (menen te) zijn te leven zonder hun dagelijkse portie alcohol en nicotine. Ieder zijn liefhebberij. Komrij eist echter meteen van ‘beschaafde’ mensen dat ze zijn hobby delen en schildert iedereen die wat minder kunstzinnig is dan hij af als een onmens. Het staat uiteraard een ieder vrij zijn ‘violon d'Ingres’ uit te roepen tot het fundament der beschaving maar om anderen te overtuigen van de juistheid van die proclamatie willen argumenten nog wel eens helpen. Die argumenten geeft Komrij niet. Andere cultuurfilosofen die wel trachten hun beweringen over kunst te staven hebben betoogd dat kunst mensen beter of gelukkiger maakt en het wederzijds begrip bevordert. Allemaal flauwekul natuurlijk, ‘all art is quite useless’, dat weet ik ook wel, maar het zijn tenminste pogingen om aannemelijk te maken dat kunst van belang is. Komrij volstaat met de mededeling dat kunst het belangrijkste ter wereld is en daar moeten we het dan maar mee doen. Een dergelijke argumentatie is, hoewel schoon van eenvoud, niet bijster overtuigend.
Tegenover kunst, het rijk van de schoonheid, stelt Komrij het rijk van de lelijkheid, de politiek. Zijn uitlatingen over politiek en politici zijn grofweg in twee categorieën in te delen: scheldpartijen en demagogische frasen. | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
Nederlandse politici inspireren Komrij regelmatig tot jolige omschrijvingen die vooral betrekking hebben op uiterlijke kenmerken van de betreffende personen: de bij de duurste hondekapper van de stad getrimde baard van Max van den Berg, professor Diepenhorst met het geluid van een motorisch gestoorde aardgeest die op de bodem van een verroeste casserole danst etc. Ik geef toe dat die omschrijvingen vaak leuk zijn, soms erg leuk zelfs, maar het is de leukheid van een klein kind dat in een volle tram hardop zegt dat de meneer tegenover hem zo'n rare neus heeft of zo'n lelijke pukkel. Wij, volwassenen, moeten misschien, stiekem, om de vrijpostigheid van dat kind lachen maar geven tegelijkertijd zijn ouders gelijk die hem voorhouden dat je zulke dingen niet moet zeggen omdat de meneer in kwestie weinig aan zijn uiterlijk kan doen, net zomin als Komrij zijn Eucalypta-achtige stemgeluid en zijn gehoorgestoordheid kan helpen. Maar ja, Komrij doet naar eigen zeggen niet meer dan zich tegen vorstelijke beloning vrolijk maken ten koste van anderen en vat het verwijt ‘goedkope oppervlakkigheid’ aan zijn adres verguld op als een compliment. Het zal wel weer ironisch bedoeld zijn maar het kan Komrij toch niet verbazen dat men hem ten gevolge van dergelijke uitspraken slechts als een olijke klant die leuke stukkies schrijft beschouwt. Behalve door hun fysiek ergeren de Nederlandse politici Komrij door hun taalgebruik. Zij spreken een steno-Hottentots, deinzen terug voor mensentaal en hullen wezenloze platitudes in ogenschijnlijk diepzinnig jargon. De ergernis over dit taalgebruik is begrijpelijk en terecht. Maar nadere bestudering van Komrij's werk doet het vertrouwen in de waarde en diepzinnigheid van zijn beweringen ook niet toenemen. Hij drukt zich, in tegenstelling tot Nederlandse politici, heel knap uit maar tevens zo barok en ironisch dat niemand meer weet wat hij nou werkelijk meent. En zodra hij wel duidelijk stelling neemt blijft hij steken in scheurkalenderwijsheden die wel aardig klinken maar die of nietszeggend of onzinnig zijn. ‘Alles gaat over de dood. Behalve de politiek. En politici zijn dan ook de enige mensen die daar nooit rekening mee houden, en zich altijd gedragen of ze nooit dood zullen gaan.’ Begrijpt u het, begrijp ik het. ‘Politiek en moraal zijn eendagsvliegen’ en ‘Over goed en kwaad valt te twisten, maar de schoonheid blijft’. Zijn er geen morele waarden die al eeuwenlang meegaan? Valt over mooi en lelijk niet te twisten? Blijft (het idee van) goedheid niet bestaan? (retorische vragen). De stellingen van Komrij zijn uit de lucht gegrepen. De politiek is het tweederangsfenomeen bij uitstek, beweert Komrij. Politiek is een spel van geld en hypocrisie. Het land vooruit helpen is nooit een drijfveer voor politici, die louter zakkenvullers en bedriegers zijn. Politici hebben meer verderf en ellende op hun geweten dan alle epidemieën en natuurrampen bij elkaar. ‘Als iedere behoorlijke schrijver’ voelt Komrij zich een anarchist in hart en nieren. Hij is afkerig van ‘het politieke gewissewas’ dat tot zijn verwondering veel mensen schijnt te bezielen. De gedachte dat de parlementaire democratie iets moois is leeft enkel nog bij de parlementsleden zelf en de koffiejuffrouw van de Tweede Kamer. De werking van het Nederlandse parlement beperkt zich tot die op de lachspieren. Parlementariërs vormen een bespotting van de menselijkheid. ‘Het Nederlandse parlement is een onvrijwillig Theater van de Lach. Onze Parlementariërs zijn kwibussen van belang, gewichtige narren, voor het grootste deel. Dit is een constatering. Een feit; en iets anders dan het gebruikelijke, platte gelal van de man in de straat over “polletiek”.’ O ja? Het spijt me, maar ik zie geen enkel inhoudelijk verschil tussen Komrij's filippica's tegen de (Nederlandse) politiek en dat ‘platte gelal’ van de door Komrij verafschuwde ‘Jan met de pet’: politiek is een vies spelletje waar nette mensen zich niet mee inlaten en politici zijn onbetrouwbare, door en door corrupte egoïsten. Volgens Komrij uiten de domheid en rancune van de bevolking ten opzichte van het politieke bedrijf zich steeds huiveringwekkender. Deze constatering gaat in ieder geval op voor de domheid en rancune van Komrij. Het kritiseren van politiek is iets anders dan het kritiseren van kunst. Als een recensent bij voorbeeld een roman afkraakt adviseert hij zijn lezers (indirekt) hun tijd en geld niet aan dat boek te verspillen. Van de recensent verwacht men niet dat hij een betere roman schrijft. Iemand die een politiek besluit of politieke activiteit de grond in boort zal daarentegen al gauw om een alternatief worden gevraagd. Politiek is namelijk in tegenstelling tot kunst een noodzakelijke bezigheid. Mensen streven verschillende dingen na en komen daardoor met elkaar in conflict. Wie krijgt wat wanneer en hoe is dan de vraag die zich voordoet. De beantwoording van die onvermijdelijke vraag heet politiek. En als men ontevreden is met antwoorden op die vraag of met de wijze waarop die vraag beantwoord wordt dient men suggesties ter verbetering te doen. Toen de hooggeleerde professor Van Maarseveen onlangs na de vloer te hebben aangeveegd met onze par- | |||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||
lementaire democratie om zo'n suggestie gevraagd werd verzuchtte hij: ‘Daar word ik nou een beetje moe van, dat ik steeds met alternatieven moet komen. Iedereen vraagt me dat. Je schijnt in dit land niet gewoon kritiek te mogen leveren. Als je geen uitgedacht plan tot verandering hebt moet je eigenlijk je mond houden’Ga naar eindnoot7). Inderdaad. Niemand beweert dat de Nederlandse democratie een ideale is en dat de genomen besluiten volmaakt zijn. Het gaat in de politiek niet om ideale en volmaakte besluiten en besluitvorming maar om de minst slechte. Elke suggestie ter verbetering is welkom maar met gekanker en afbraakpogingen schieten we niks op. Komrij voelt zich verheven boven het ‘politieke gewissewas’ en is er vermoedelijk ook te delicaat voor. Want iemand die denkt dat Komrij's onhebbelijk gescheld voortkomt uit een hard en onaangenaam karakter heeft het bij het verkeerde eind. Komrij is namelijk ‘in wezen’ een gevoelige jongen, o zo gevoelig is Gerrit, zeggen mensen die het weten kunnen. Net zoals zijn alter ego Jacob uit ‘Verwoest Arcadië’ zal hij vaak gedacht hebben dat geen mens ter wereld zo gevoelig is als hij. ‘Intens gevoelig, één en al gevoel.’ Ruwe bolster, blanke pit. Komrij stelt dat hij als alle polemisten een teleurgestelde idealist is. Teleurgesteld is hij in de wereld, ‘no less’. ‘Een te lelijke wereld met allemaal te lelijke mensen. Die bezorgdheid heeft iets heel zachtmoedig utopisch, zal ik maar zeggen. Die geldt toch de wens om uiteindelijk te komen tot een mooie maatschappij die door zachtrose lampen beschenen wordt, waarin alleen maar achttienjarige, beeldschone jongens in satijnen jurken rondlopen, terwijl ergens een beekje klatert, waar mooie palmen staan te ruisen, en waarin ik zelf ook, als een soort ouwe geilaard doorheen mag fladderen. En alles wat van die wereld afstaat, bevalt mij niet.’ Een echte romanticus, die Komrij, dromend van zijn Arcadië en intussen iedereen schofferend die niet met zijn droombeeld overeenstemt. Zo'n pose staat natuurlijk wel in- | |||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||
teressant: de getergde eenling in oorlog met de wereld (‘ik val de wereld een beetje aan omdat hij er niet uitziet zoals ik die voor ogen had’) en met zijn medemens (‘wie niet eigener beweging gaat liggen, trap ik omver’), bezig met een heroïsche kruistocht in naam van zijn ideaal, de Cultuur. Mij doet die pose iets te veel denken aan Stephen Dedalus, dat onuitstaanbare kereltje uit Joyce's A portrait of the artist as a young man. ‘A lot of people get a bit fed up from time to time at not being able to meet in the real world the unsubstantial images their souls so constantly behold. But they do not on this account go round considering themselves as, or behaving like, Stephen Dedalus: at least they try not to, and rightly. At the risk of being written off as a spirituals wakey-wakey man, it is worth asserting that to tear one's fascinated gaze away from the rareeshow of one's own dilemma's, to value Mr Pickwick higher than Raskolnikov, to try to be a bit pleasant occasionally, are aims worth making an effort for’.Ga naar eindnoot8). Zo is het maar net. Toch kan de romantische instelling weinig kwaad zolang ze slechts tot uiting komt in artistieke prestaties. De romantische instelling kan wel kwaad zodra de romanticus zich met politiek gaat bemoeien. De ‘romantic agony’ inspireert wellicht tot het scheppen van grootse kunstwerken maar is een slechte raadgever ‘in politicis’. Het is geen toeval dat menig romantisch dichter er nogal akelige politieke voorkeuren op na houdt. De romanticus staat in beginsel vijandig tegenover de (mij dierbare) democratische politiek.
Komrij is een romanticus pur sang. Hij haat het ‘falderappes’, heeft een afkeer van groepen (‘groepsvorming is een hardnekkige poging om de nietszeggendheid en leegte te verdonkeremanen’), noemt zichzelf een immoreel wezen, stelt esthetiek boven politiek, verwerpt politieke idealen als gelijkheid en solidariteit (‘Mij lijkt het grootste geluk in een mensenleven er juist in te bestaan voortdurend niet solidair te zin’) enzovoorts enzovoorts. Ik zal de lezer niet vervelen met een uiteenzetting over burgerschapskunde maar de ideeën van Komrij zouden daar niet in voorkomen. En zijn ideeën dient men te bestrijden als men waarden als democratie, rechtvaardigheid en gelijk(waardig)heid van belang acht. Kunst en politiek zijn verschillende gebieden en kunstenaars en politici moet men met verschillende maatstaven meten. Ik ben het met Komrij eens dat de kunst tegen politici beschermd moet worden. Maar het is minstend zo belangrijk de politiek tegen kunstenaars te verdedigen.
‘Wij, kunstenaars, moeten de beschaving zelf maken, zonder hulp van de regeerders.’ Komrij keert zich in de regel tegen bemoeienis van de overheid met kunst. De verpolitieking heeft de kunst vermoord. De kunst moet de politiek redden, roept Komrij uit. Wat hij zich daarbij voorstelt blijft helaas in het vage, maar zo'n kreet klinkt in ieder geval mooi opbouwend. Ondanks zijn principiële afkeer van overheidsbemoeienis spreekt Komrij zo nu en dan van de mogelijkheden van een goed kunstbeleid. Wat stelt dat dan voor? Kunstspreiding is belachelijk. Kunst is elitair en een kunstbeleid moet zich teweer stellen tegen de macht van de grootste gemene deler en de smaak van het falderappes. Kunst dient, nog steeds volgens Komrij, niet om mensen op te voeden of solidair te maken met wat dan ook. Vrijheid, genot, verlangen en kwaliteit zijn wezenlijke elementen van de kunst; regulering, inperking, verstarring en nivellering zijn kenmerken van de overheid. Komrij stelt de retorische vraag of de volstrekte afwezigheid van kunstbeleid enig afbreuk zou doen aan de kwaliteit van de kunst en roept op een eind te maken aan alle discussie met politici over kunst en maatschappij. Kunstenaars moeten hun tijd niet verspillen. Duidelijke taal. Maar op andere plaatsen fulmineert Komrij weer tegen de bezuinigingen op kunst, tegen het kortwieken van geestelijke waarden. Als puntje bij paaltje komt wil Komrij slechts één ding van de overheid: geld. De literaire prijzen in Nederland zijn belachelijk laag, steunt hij. De kunstenaars verkommeren hier. De overheid moet kun- | |||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||
stenaars gewoon veel geld geven. Maar ook weer niet aan alle kunstenaars. De meeste schrijvers, meent Komrij, zijn te beroerd om wat voor de kost te doen en denken dat hun getob tot in de eeuwigheid gesubsidieerd moet worden. Luiheid mag niet subsidiabel worden. Komrij vindt dat de overheid alleen goede kunstenaars moet steunen, kunstenaars als hijzelf waarschijnlijk. Volgens Koen Koch stelt Komrij's wantrouwen tegen alles wat dik doet en zich opblaast hem in staat mensen te ontmaskeren die onder het mom van een verheven, algemeen belang hun eigen bijzondere particuliere belang behartigen.Ga naar eindnoot9) De dikdoende en zich opblazende Komrij, in naam strijdend voor Cultuur en Schoonheid, behartigt zelf in feite maar één particulier belang: het (financieel) belang van hemzelf en een paar kunstbroeders. Mond houden en geld geven, dat is wat Komrij, zoals bijna elke belangengroepering, van politici eist. Godfried Bomans wees er een tijd geleden al op hoe onredelijk die politieke eis van kunstenaars is: ‘Door de kunst souverein te maken, heeft de kunstenaar de vrijheid gewonnen, doch alle aanspraken op de samenleving onherroepelijk prijsgegeven. Hij laat zich aan deze samenleving niets gelegen liggen. Hij gaat zijn gang, hij leeft zich uit, onbekommerd of zijn werk begrepen wordt of niet. Goed. Maar dan is ook elk beroep op deze samenleving tot steun of onderhoud absurd’.Ga naar eindnoot10)
Naar de mening van Bart Tromp is Komrij het slachtoffer van de opvatting dat iemand die goed schrijft niets te vertellen kan hebbenGa naar eindnoot11). Ook volgens Komrij heerst het misverstand dat achter een goede vorm een slechte inhoud schuil moet gaan, dat alles wat virtuoos is bij voorbaat gewantrouwd moet worden. Ik geloof dat veeleer het tegengestelde het geval is en dat het (onjuiste) idee dat schrijvers louter door het feit dat zij hun gedachten aardig op papier weten te zetten iets zinnigs te melden hebben veel wijder verbreid is. Schrijvers worden alsmaar gevraagd naar hun opinies over de zin van het leven, de inrichting van de samenleving en de toekomst van de wereld. Die opinies stellen nog wel eens teleur. Er bestaat namelijk geen logisch verband tussen schrijfkunst en denkkracht. Het enige waarin (goede) schrijvers zich als groep van hun medeburgers onderscheiden is hun vermogen zich beter en | |||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||
boeiender uit te drukken, ‘that's all’. Wat zij bij voorbeeld te berde brengen met betrekking tot politieke zaken wekt over het geheel niet de indruk dat meer invloed van schrijvers een vooruitgang voor de natie zou betekenen. Uitlatingen van Mulisch over Cuba en de ontwapening van West-Europa en van Hermans en Reve over Zuid-Afrika deden Renate Rubinstein terecht opmerken dat de Nederlandse overheid godzijdank te amusisch is om zich van de mening van onze grote schrijvers iets aan te trekkenGa naar eindnoot12). Ook Komrij kan mijns inziens niet aannemelijk maken dat met het in praktijk brengen van zijn ideeën het heil der mensheid gediend zou zijn. Desondanks zal ik hem trouw blijven lezen, want welke bezwaren men ook tegen zijn denkbeelden heeft één ding moet men Komrij nageven: hij schrijft leuke stukkies. |
|