Hollands Maandblad. Jaargang 1985 (446-457)
(1985)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Nu het donker wordt langzaamNu het donker wordt langzaam
de kamer in zich keert
de spiegel afziet van gezichten
hoe diep moet de pupil zijn
voor hij zoveel donker opneemt
hoe wijd dat hij zichzelf omspant
en hoe ontdaan het oor
van eigen suizen alsmaar
scherper en scherper.
Nu klimt de zon en neemt
mijn schaduw af. En eindelijk seringeboom
staan jij en ik
hier in dezelfde wind.
Alleen maar nu alleen maar
niet te houden wit: in welk
onbetreedbaar park stond ooit
één boom heviger in bloei,
ritselde het blad dat afviel
zo van merels?
‘Opdat deze hand Ruth
uit mij reikend zich
mij aanreikt -
niet ten halve bewogen
blijft aan mij een vreemde een die
uitgaat en mij niet verlaat:
o dat niet voor ogen altijd nu!
verkeert hij in de mijne -
mijn hand onlosmakelijk.’
‘Hoe licht van tred niet vluchtig
niet bewogen Boaz alleen
tot terugkeer, zie:
door vreemde velden loop ik
op mij toe en lig
onbevangen bij mij neer.’
| |
[pagina 29]
| |
Zij noemen mij Hodegetria‘Ik ben het. Bij de Scaeïsche poort
sta ik en neem afscheid van Hector -
ik ben het die gezien wordt
op de stenige kusten van Ithaca
uitkijkend over zee -
getuige ben ik uur na uur
op de Schedelplaats -
en ik ben het die rondgaat
op de Plaza de Mayo.
O weefnaald die mij uit de hand valt -
doodskleed dat ik uithaal elke nacht,
bedrieglijk glinsteren: twintig
jaar dat ene schip niet -
donker is het, op het zesde uur -
plotseling zwaait onze deur
wijd open -
elk vertrek dat doorgang vindt elk
bericht dat uitblijft alle
verlatenheid verzamel ik
in mij. Want ik ben
velen en alleen
daardoor niet vergeefs -
niets erken ik
dan het bonzen van mijn hart -
en ik ben te zien van verre:
zij noemen mij
Hodegetria.’
|
|