Hollands Maandblad. Jaargang 1985 (446-457)
(1985)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[456]Aja en Indumati
| |
Boek VI1. Hij zag daar de schitterend geklede koningen zitten op leeuwetronen, die stonden op ceremonieel versierde platforms; in schoonheid wedijverden zij met de op hemelwagens rijdende Maruts (Windgoden). 2. De vorsten verloren alle hoop Indumati te winnen, toen zij de afstammeling van Kakustha (Aja) zagen als de Liefdegod, toen deze zijn lichaam van Hara teruggekregen had op de smeekbeden van zijn gemalin RatiGa naar eindnoot1). 3. Die prins besteeg het platform, dat de koning der Vidarbha's (Bhoja) hem had aangewezen, langs een daartoe aangebrachte trap, zoals een jonge leeuw een hoog bergplateau langs groeven in de rots. 4. Hij ging zitten op een met juwelen bezette zetel, waarop tapijten in de schoonste kleuren lagen; zijn schoonheid leek het meest op die van Shiva, gezeten op zijn pauw. 5. Zijn schittering verdeelde zich over de rijen koningen, zoals die van de bliksem zich verspreidt over wolkenmassa's, want hij was oogverblindend door de manifestatie van uitzonderlijke glans. 6. Alleen de zoon van Raghu straalde te midden van hen, die in fraaie gewaden gedost op kostbare zetels zaten, door zijn majesteit, als de koraalboom temidden van de andere bomen in Indra's paradijs. 7. De ogen van talloze burgers letten niet meer op de andere vorsten, maar vielen op hem, zoals bijen een bloeiende boom verlaten en vallen op een wilde olifant, die bronstvocht afscheidt. 8. Nadat toen de verzameling koningen, die afstamden van zon en maanGa naar eindnoot2), bezongen was door troubadours die de stambomen kenden, en toen de wierook afkomstig van de essentie van de aloë, in beweging gebracht, oprees tot de standaards, 9. terwijl de klank van de muziek uit de aangeblazen schelpen als gelukkig voorteken in alle windstreken luid weerklonk, zodat de pauwen in de bosjes vlak bij de stad hun trotse dans begonnen (omdat ze het voor de donder hielden), 10. ging het meisje met schitterend gevolg, gezeten op een vierkante wagen getrokken door mannen, de hoofdstraat in, die liep tussen de erezetels, gekleed in bruidstooi; zij was immers op zoek naar een echtgenoot. 11. Voor dat sieraad in de schepping van Brahma in de gedaante van een meisje, het enige doelwit van honderden ogen, vielen de vorsten neer met hun hart, alleen met hun lichaam bleven zij op hun zetels. 12. De koningen, wier verlangen naar haar | |
[pagina 4]
| |
duidelijk aan de dag trad, maakten allerlei gebaren van liefde, eerste boodschappers van genegenheid, lieflijk als jonge loten aan een boom. 13. Eén koning liet een lotus waarvan hij de stengel in de handen had, draaien, zodat de trillende blaadjes de bijen wegsloegen en het stuifmeel van binnen een cirkel vormde. 14. Een ander boog zijn lieflijk gelaat opzij en nam met een coquet gebaar de mantel, die van zijn schouder was gegleden en vastgeraakt was aan de punt van zijn met parels bezette armband aan de bovenarm er af en bracht hem op de juiste plaats. 15. Toen krabde weer een ander met zijn voet, waarvan hij de uiteinden van de tenen kromde, tegen een gouden bankje, zodat de glans van de nagels zich zijwaarts verspreidde. Daarbij sloeg hij zijn stralende ogen enigszins neer. 16. Weer een ander legde zijn linkerarm te halver hoogte van zijn zetel; door die positie was zijn schouder heel hoog en zijn parelsnoer brak door de draaiïng van zijn heup, terwijl hij in een gesprek met een vriend verdiept was. 17. Een andere jonge man trok met zijn nagelpunten die gewoon waren te rusten op de heupen van een geliefde een wit blad van de ketakaboom af, waarmee een coquette vrouw haar oor siert. 18. Eén koning wierp speels dobbelstenen omhoog met een hand waarvan de palm roodachtig was als een waterlelie en getekend door de lijnen van een vlag (teken van koninklijke waardigheid), zodat de glans van zijn ringen met edelstenen eroverheen speelde. 19. Een ander bracht één hand aan zijn diadeem als gleed deze van zijn plaats, hoewel hij goed zat, zodat de stralen van de diamanten van de diadeem door zijn uitgebreide vingers speelden. 20. Toen bracht de deurwachteres Sunanda, op de hoogte van de daden en afstamming der vorsten, resoluut als een man, het meisje eerst in de nabijheid van de Heer van Magadha en zei: 21. ‘Deze koning woont in het land van de Magadha's, beschermer van hen die bescherming behoeven, van peilloos wezen, die lof oogst door zijn volk te behagen, terecht genaamd “Paramtapa”. (Verzenger van vijanden.) 22. Ook al zijn er andere koningen bij duizenden, zegt men, door hem heeft de aarde een rechtvaardig heerser, zoals ook de nacht, hoewel vol maanhuizen, sterren en planeten, alleen door de maan straalt van licht. 23. Doordat hij aanhoudend Indra met een reeks grote offers tot zich riep, maakte hij dat de lokken van Shaci (Indra's gemalin) zonder koraalbloesems langs haar bleke wangen hingenGa naar eindnoot3). 24. Als je wilt dat deze voortreffelijke je hand vat, moet je bij het binnengaan in de stad een feest bereiden voor de ogen van de meisjes van BloemenstadGa naar eindnoot4), die uit de vensters van het paleis hangen.’ 25. Nadat zij zo gesproken had keek de slanke jonge vrouw naar hem, terwijl haar met gras doorvlochten madhukakrans enigszins afzakte, en wees hem zonder spreken, alleen met een stijve buiging af. 26. Dezelfde dame die belast was met het bewaken van de poort bracht de koningsdochter naar een andere koning, zoals een golvenreeks, opgeheven door de Windgod, een zwaan van het ManasameerGa naar eindnoot5) naar een andere lotus voert, 27. en zei tot haar: ‘dit is de koning van Anga (Benares); zijn jeugdige schoonheid heeft de begeerte gewekt van Apsara's (Hemelmeisjes); zijn olifanten zijn getraind door schrijvers van boeken over het temmen van olifanten; hoewel hij op aarde leeft geniet hij de waardigheid van Indra. 28. Hij deed traandruppels zo dik als parels neerdruppelen op de borsten van de vrouwen van zijn vijanden; zo gaf hij hun parelsnoeren terug, die hij had afgenomen, maar zonder snoer. 29. Hoewel van nature gescheiden heeft het paar Shri (Rijkdom) en Sarasvati (Kennis) in hem één woonplaats; jij alleen bent waardig, schone, de derde te zijn, door schoonheid, stem en vriendelijkheid.’ 30. Toen wendde het meisje haar ogen af van de koning van Anga en zei tegen de bruidleidster: ‘ga verder;’ ‘hij heeft bekoring genoeg, en zij kan goed kijken, maar de mensen hebben nu eenmaal verschillende smaak’. 31. Toen stelde zij, die haar plaats op de drempel heeft, een andere vorst voor aan Indumati, onweerstaanbaar voor zijn vijanden, luisterrijk als de pas opgekomen maan. 32. ‘Dit is de koning van Avanti, met geweldige armen, brede borst, met slank, rond middel; hij schijnt als die brandende ster (de zon), die door TvashtirGa naar eindnoot6) met inspanning gepolijst is. 33. Het stof dat opdwarrelt onder de hoeven van de vooropgaande paarden, wanneer hij met zijn hele koninklijke legermacht uitrukt, doet de stralen verbleken van de juwelen aan het hoofdsieraad van zijn vazallen. 34. Hij woont dichtbij de Mahakalatempel van Shiva, de god die de halve maan als diadeem draagt; daarom geniet hij met zijn | |
[pagina 5]
| |
vriendinnen ook in de donkere helft van de maand van maanlichte nacht. 35. Is er geen verlangen in je hart, jij met je dijen als plataanbomen, rond te dwalen in de reeksen tuinen, waarlangs de wind strijkt van de golven van de Siprarivier, aan de zijde van deze jonge vorst?’ 36. Maar het meisje wier ledematen uiterst verfijnd waren, zette haar hart niet op hem, die de lotussen (zijn vrienden) verlichtte en de modder (zijn vijanden) deed uitdrogen door hitte, zoals een vijver met witte lotussen haar hart niet opent voor de zon. 37. Sunanda deed haar, lieflijke creatie van de Schepper, die leek op het binnenste van de rode lelie, rijk was aan deugden, in het bezit van fraaie tanden, treden voor de koning van Manupa; toen sprak zij weer: 38. ‘Er was een askeet, Kartevirya, die in de veldslagen beschikte over duizend armen, op achttien eilanden offerpalen plaatste, met geen de naam “koning” deelde. 39. Zodra bij iemand een slechte gedachte opkwam verscheen deze zedemeester met de boog in de hand voor hem; zo veroordeelde hij verkeerd gedrag zelfs in het innerlijk van de mensen. 40. In zijn kerker verbleef Ravana, de koning van LankaGa naar eindnoot7) (Ceylon), die Indra overwonnen had; zijn (Ravana's) armen waren onbeweeglijk gebonden door een boogpees, en al zijn monden hijgden, tot hij genade kreeg. 41. In zijn geslacht is geboren deze koning Pratipa, vereerder der geleerden; hij wiste de kwade roep van Shri (de godin van geluk) uit, die berust op de vermeende verkeerde keuze van de huizen die zij begunstigt; men noemde haar daarom wispelturig van aardGa naar eindnoot8). 42. In de strijd kreeg hij Agni als bondgenoot; hij beschouwde de scherpe snede van de bijl van Parashu RamaGa naar eindnoot9), die de doodsnacht van de Kshatriya's betekende, als niet sterker dan een lotusblad. 43. Wees als LakshmiGa naar eindnoot10) op de schoot van die langarmige, als je door de ramen van zijn paleis de rivier de Reva wilt zien, die als een gordel de muren van Mahishmati omringt, lieflijk door de “vlecht” (strengeling) van zijn wateren.’ 44. Hoe aantrekkelijk hij ook was voor het oog, deze koning kon haar niet behagen, zoals de volle maan waarvan de herfst de omhullende wolken heeft weggewist geen genade vindt bij de lotusvijver (de bloesems openen hun kelken niet). 45. De bewaakster der vrouwenvertrekken stelde Sushena voor, de heer der Shurasena's, wiens roem ook in de andere wereld bezongen wordt; zijn geslacht van weerszijden straalde als een lamp door zuiver gedrag; zij zei: 46. ‘Deze vorst is een offeraar uit het huis van de Nipa's; de eigenschappen hebben zelfs hun natuurlijke onderlinge tegenstelling verlaten, als zij rust hebben gevonden in hem, zoals wilde dieren als zij in een kalme kluizenarij van gezegenden gekomen zijn. 47. De in zijn huis wonende ogenstrelende schoonheid als van de maan, was ondraaglijke hitte in de (lege) paleizen der vijanden, waar jong gras groeit op de platte daken. 48. Op het uur van het dartelen in het water wordt de sandel afgespoeld van de borsten van zijn haremdames; zo schittert de dochter van Kalinda als waren haar wateren al samengestroomd met de golven van de | |
[pagina 6]
| |
Ganges, al was zij pas in Mathura.Ga naar eindnoot11) 49. Hij beschaamt als het ware Krishna met zijn Kaustubha, omdat hij de edelsteen, door Kaliya die in de Yamuna woont uit angst voor Tarkshya opgegeven, bezit; deze straalt over zijn hele borst.Ga naar eindnoot12) 50. Maak die jonge man tot je echtgenoot, schone, en geniet van je jeugdige schoonheid in het Vrndewoud, dat niet onderdoet voor het bos van KuberaGa naar eindnoot13), waar het bloemenbed bedekt is met zachte spruiten. 51. En liggend op de naar reukhars geurende stenen, besprenkelend met waterdruppels, kun je in het regenseizoen kijken naar de dans van de pauwen in de lieflijke grotten van het Govardhanagebergte.’ 52. Het meisje, met de fraaie navel als een draaikolk, die de vrouw van een ander zou worden, ging deze vorst voorbij zoals een rivier op weg naar zee een berg vermijdt, die haar in de weg staat. 53. Toen sprak de dienares tot de jonge vrouw wier gelaat de volle maan geleek, en die genaderd was tot de koning van Kalinga, genaamd Hemangada, vernietiger van vijanden, wiens armen omringd waren met armbanden, opnieuw: 54. ‘Dit is de heer van de berg Mahendra en de oceaan, wiens kracht gelijk is aan die van deze berg; bij zijn expedities lijkt het of de Mahendra voorop gaat door zijn gelijkenis met de van bronstvocht druipende legerolifanten. 55. Hij draagt als eerste der boogschutters op zijn sterke armen twee “paden”, strepen van de druk van de boogpezen, gedrenkt in de met oogzwart gekleurde tranen, waarlangs de “Fortuin”Ga naar eindnoot13) van zijn gevangenen is gegaan. 56. Alleen de oceaan dichtbij wekt hem als hij in zijn woning slaapt, want door zijn diepe klank hoort men de gong niet, die de nachtwaken aankondigt; zijn golven zijn te zien door de ramen van zijn paleis. 57. Verheug je met hem aan de oevers van de oceaan met ruisende palmbomen, terwijl je zweetdruppels worden gedroogd door de winden, die bloesems van kruidnagelbomen aanvoeren van andere eilanden.’ 58. Hoewel zij haar zo trachtte te verleiden wendde de jongere zuster van de koning van Vidarbha, verleidelijk van voorkomen, zich van hem af zoals de door zijn goed gedrag van verre aangetrokken LakshmiGa naar eindnoot14) van iemand die het lot tegen zich heeft. 59. Toen ging de deurwachteres naar de godgelijke koning van de Uraga genaamde stad en beval de prinses van Bhoja: ‘kijk hier, patrijsogige’, en zei vervolgens: 60. ‘Dit is de Pandyavorst; parelsnoeren hangen van zijn schouder, hij is gezalfd met saffraan en schittert als de koning der bergen (de Himalaya), wiens top roodgekleurd is door de morgenzon en stroomt van watervallen. 61. Agastya, die het grote Vindhyagebergte deed ophouden (met zich te verheffen), die de hele oceaan uitdronk en weer uitspuwde, vroeg uit liefde voor hem of het bad succes had gehad, toen zijn lichaam vochtig was van het bad na het paardoffer.Ga naar eindnoot15) 62. Met deze, die de moeilijk te verkrijgen boog van Hara (Shiva) had gekregen, sloot de vorst van Ceylon eens een verdrag, voor hij, arrogant, uittrok voor de verovering van de wereld van Indra uit vrees voor de vernietiging van het Janasthanabos.Ga naar eindnoot16) 63. Als deze man van edel ras volgens de rite je hand heeft gevat, moet je worden als de grote aarde, medegemalin met de Zuidelijke hemelstreek omgord met oceanen vol edelstenen. 64. Wil je dan eeuwig verlustigen op de hoogten van de Himalaya met betelpalmen omgord met arecaslingers en sandelbomen omarmd door kaneelboomuitlopers en bezwaaid met tamalabladen. 65. Die vorst heeft een lichaam donker als de blauwe lotus, jouw tenger lichaam is goudkleurig; Uw verbintenis zij als die van bliksem en wolk tot verrijking van U beider glans.’ 66. Haar raad vond geen toegang tot het hart van de zuster van de koning van Vidarbha, zoals de straal van de vorst der sterren (de maan) niet doordringt in de daglotus, die haar knoppen gesloten houdt als ze de zon niet ziet. 67. Iedere vorst die zij voorbij was gegaan verbleekte, zoals een toren op de Koningsweg als in de nacht de straal van een rondgaande lamp eraan voorbij is gegaan. 68. Toen zij naderde werd de zoon van Raghu onzeker en dacht: zou ze mij kiezen? Zijn rechter arm verdreef zijn twijfelGa naar eindnoot17), want hij trilde daar, waar de armband hem omknelde. 69. Toen zij bij hem, onberispelijk in al zijn ledematen, gekomen was, zag het meisje ervan af naar anderen te gaan, want een bijenzwerm verlangt niet naar een andere boom als ze open mangobloesems gevonden heeft. 70. Toen Sunanda zag dat het hart van Indumati, de prinses met maneglans, naar hem uitging, begon zij te spreken, op de hoogte van de goede volgorde, met de volgende gedetailleerde toespraak: 71. ‘Er was een zekere Kakutstha van het geslacht der Ikshvaku's, bekend om zijn goede eigenschappen, hoogste der vorsten; naar hem dragen de vorsten van Ut- | |
[pagina 7]
| |
tarakoshala met hoge aspiraties de prijzenswaardige naam Kakutstha. 72. Eens besteeg hij de grote Indra, die zijn stiergedaante had; hij gedroeg zich als Shiva in de strijd en wiste de sierstrepen op de vrouwen der Asura'sGa naar eindnoot18) (door rouw) uit als gevolg van zijn pijlen. 73. Hij nam de helft van de zetel van Indra (de olifant Airavata) in, ook toen deze zijn hoogste vorm had bereikt, terwijl hij zijn armband aanwreef tegen die van Indra, die los afhing omdat hij Airavata ermee had aangedreven. 74. In zijn huis werd koning Dilipa geboren van breed verbreide roem, een lamp in zijn geslacht, die het bij het offeren liet bij een aantal van 99 offers, om Indra's jaloezie te bezweren.Ga naar eindnoot19) 75. Toen hij over de aarde heerste, maakte zelfs de wind de kleren niet los van de danseressen die in slaap waren gevallen midden op de weg naar het feestterrein; wie zou het wagen zijn hand uit te strekken om te roven? 76. Zijn zoon Raghu regeert nu; hij heeft het grote offer VishvajitGa naar eindnoot20) gebracht en heeft slechts een aarden vat overgelaten van de rijkdom die hij zich toegeëigend en verzameld had van de vier windstreken. 77. De omvang van zijn roem is niet te definiëren, want hij heeft zich over de bergen verbreid, is de zeeën overgestoken, doorgedrongen in het rijk der SlangenGa naar eindnoot21), tot de hemel gestegen. 78. Deze jonge man is Aja op hem gelijkend zoals Jayanta op zijn vader, de Heer van de derde wereld (Indra), die de zware last van de aarde draagt met zijn vader, zoals een jonge ongetemde stier trekt met een stier die het juk kent. 79. Kies hem, die Uw gelijke is in geslacht, schoonheid, jeugd en allerlei deugden, waarvan bescheidenheid de voornaamste is; moge de parel zich verenigen met het goud.’ 80. Toen Sunanda uitgesproken was liet de prinses haar schroom allengs varen en aanvaardde de jongeling met een heldere serene blik, als met de guirlande, waarmee de bruid de gemaal van haar keuze aanvaardt. 81. Het meisje kon door haar ingetogenheid niet uitspreken hoe zij in de ban was van begeerte naar hem, maar deze brak zich baan door het slanke lichaam van de schoongelokte en kwam naar buiten doordat haar lichaamshaar ten teken recht overeind ging staan. 82. Toen haar vriendin in die toestand was zei haar stafdragende begeleidster plagend: ‘Hoogheid, we gaan naar een ander.’ Toen wierp de bruid haar een verontwaardigde blik toe. 83. Het meisje met de brede heupen liet door de handen van haar vertrouwelinge een geel bepoederde krans op de juiste plaats hangen om de nek van Raghu's zoon, als was het haar belichaamde liefde. 84. Die voortreffelijke prins stelde zich voor dat door die krans van gelukvoorspellende bloemen, die neerhing op zijn brede borst, de zuster van Vidarbha's koning haar armen als een keten om zijn hals had geslagen. 85. In hun voldoening over de verbintenis van een gelijkwaardig paar was het commentaar van de burgers daar: ‘Die maneschijn heeft zich gevoegd bij de wolkeloze maan, de dochter van Jahnu (de Ganges) is afgedaald naar de oceaan die haar gelijke is’; maar deze eenstemmige woorden klonken bitter in de oren van de andere koningen. 86. Aan de ene kant was die kring van vorsten vrolijk, want daar zat de groep van de bruidegom, aan de andere kant droevig, zoals een vijver in de dageraad als de daglotussen opengaan, en de groepen witte lotussen in slaap zijn gevallen. | |
[pagina 8]
| |
Boek VII1. Toen maakte de koning van Vidarbha zich op om de stad binnen te gaan aan de zijde van zijn zuster die verbonden was met een echtgenoot haar gelijk, zoals Devasena in eigen persoon met Skanda.Ga naar eindnoot1) 2. Ook de (andere) vorsten wier glans verdoft was als die van de sterren in de dageraad gingen naar hun legerkampen, onvoldaan over hun persoonlijke schoonheid en kleding omdat hun verlangen naar de zuster van Bhoja vergeefs was. 3. Er was daar niemand die de rust verstoorde bij de huwelijkskeuze, stellig door de aanwezigheid van ShaciGa naar eindnoot2); daarom hield de verzameling koningen, hoewel jaloers op de afstammeling van Kakutstha zich rustig. 4. Intussen bereikte de bruidegom met zijn bruid de Koningsweg (hoofdstraat), die versierd was met vers gestrooide bloemen en gemarkeerd door een ereboog die als de regenboog schitterde, waar de hitte was verre gehouden door de schaduw van de vlaggen. 5. Daarna gedroegen de schonen in de stad, vol verlangen hem te zien, vanuit de paleizen met gouden vensters, zich op de volgende manier, terwijl ze hun andere bezigheden in de steek lieten. 6. Eén dame kreeg het, toen ze plotseling naar de uitkijkpost rende, niet eens gedaan haar haardos op te binden hoewel ze hem intussen met de hand tegenhield, want de krans was losgeraakt en gevallen. 7. Een andere vrouw nam haar voorvoet, die de kamenierster omhooghield, al droop hij van de rode verf, weg, en haar normale, sierlijke gang opgevend liet zij een spoor van rode lak achter tot aan het raam. 8. Een ander, die haar rechter oog met zalf had ingesmeerd, en wier linker oog er nog van verstoken was, ging zelfs in die toestand in de richting van het raam, met de penseel nog in de hand. 9. Weer een andere vrouw wierp een blik door de openingen in het raamGa naar eindnoot3) en knoopte de onder het gaan losgeraakte gordel niet vast; ze stond daar haar kleed op te houden met een hand zodat de schittering van de juwelen daaraan doordrong tot in haar navel. 10. Eén vrouw was zo haastig opgestaan dat bij iedere onvaste stap het half geregen snoer zijn juwelen verloor, zodat tenslotte de rest van het koord alleen aan de wortel van een teen hing. 11. Voor de opening van de ramen verdrongen zich de gezichten van de hevig nieuwsgierige vrouwen geurend van nectar; hun ogen bewogen heen en weer als bijen; zo leek het of de ramen met lotussen versierd waren. 12. Terwijl die vrouwen met hun ogen de aanblik van Raghu's zoon indronken hadden zij geen aandacht voor andere zintuiglijke gewaarwordingen, zozeer was immers de functie van hun andere zintuigen als het ware geheel in het oog opgegaan. 13. De Bhojaprinses oordeelde terecht dat het goed was dat zij zelf haar gemaal had uitgezocht. Hoe zou zij anders, begeerd door niet-aanwezige vorsten, een echtgenoot hebben kunnen krijgen die haar gelijk was, zoals Lakshmi Vishnu kreeg? 14. Als hij dit paar van begeerlijke schoonheid niet met elkaar had verbonden, zou de inspanning om lieflijkheid te scheppen in deze beiden voor de Schepper der mensen vergeefs zijn geweest. 15. Zij beiden zijn nu Rati en SmaraGa naar eindnoot4), want deze jonge vrouw is temidden van duizenden koningen alleen gegaan naar één die haar evenaart; het hart kent immers de relatie met een vroeger leven. 16. Toen de jonge man deze woorden hoorde die uit de monden van de stadsvrouwen oprezen (ze streelden zijn oren), naderde hij het huis van de broeder, dat getooid was met gelukvoorspellende versieringen. 17. Nadat hij daarna snel van zijn olifant was gestegen ging hij, hand in hand met de heer der Kamarupa's, naar de binnenplaats die was aangegeven door de koning van Vidarbha, als drong hij door tot in de harten der vrouwen. 18. Zittend op een kostbare leeuwezetel ontving hij parels in water, dat gemengd was met een honingdrank en een door Bhoja gebracht stel fijne gewaden... en de steelse blikken der vrouwen. 19. In fijn lijnwaad werd hij door respectvolle haremdienaren in de aanwezigheid van zijn bruid gebracht, zoals de zee met open schuimstrepen door jonge manestralen naar de kust wordt gevoerd. 20. Nadat daar de geëerde hofprelaat van de koning der Bhoja's, die zelf het karakter van vuur had, in het vuur boter en andere gaven had geofferd, nam hij dat zelfde vuur tot getuige van het huwelijk en verenigde bruid en bruidegom in de echt. 21. Met zijn hand de hand van zijn vrouw vattend straalde de koningszoon nog meer, als een mangoboom die met een uitstekende tak een loot van een ashokarank naast zich bereikt heeft. 22. Op de voorarm van de bruidegom stonden de haartjes recht overeind, de bruid kreeg zweet op de vingers; zo was op dat ogenblik door het samengaan van hun handen de invloed van liefde als het ware | |
[pagina 9]
| |
gelijkelijk in hen verdeeld. 23. Hun beider ogen draaiden naar de ooghoeken uit verlangen elkaar tersluiks te zien, maar als ze elkaar daarbij ontmoetten werden ze neergeslagen, zalig door schroom geremd. 24. Bij de ommegang rond het schitterende vuur straalde dat paar als dag en nacht, die met elkaar verbonden op de kam van het MerugebergteGa naar eindnoot6) ronddraaien. 25. De vrouw met de brede heupen en ogen als een patrijs in de paartijd strooide in opdracht van die guru, die de Schepper geleek, beschroomd geroosterd graan in het vuur. 26. De heilige rook van het vuur, die geurde van de offers, twijgen van de Shamiboom en het geroosterde graan steeg op en reikte aan de bovenkant tot haar wangen, zodat het een ogenblik leek of ze lotusbloemen in het oor droeg. 27. Volgens het gebruik blootgesteld aan de rook werd de zalf in de ogen van die vrouw vochtig, de aren die haar oorsieraad vormden, verwelkten, en haar wangen kregen een rode gloed. 28. Het meisje en de jongeling, gezeten op een gouden troon, werden door de huisvaders, de koning met zijn verwanten en de vrouwen in volgorde bestrooid met de gebruikelijke vochtige ongebroken gerstekorrels. 29. Nadat de koning, het licht van het huis der Bhoja's, op het hoogtepunt van zijn geluk, zo het huwelijk van zijn zuster tot stand had gebracht, beval hij zijn hoogwaardigheidsbekleders de andere grootvorsten stuk voor stuk te onthalen. 30. Met tekenen van vreugde hun teleurstelling verbergend, zoals kalme vijvers waarin krokodillen schuilen, namen zij afscheid van de koning van Vidarbha en gingen heen, na zijn eerbetoon zogenaamd met geschenken beantwoord te hebben. 31. De stoet van koningen, die van te voren een plan had gemaakt voor het succes van hun onderneming, vormde een hinderlaag op Aja's weg, om zich van die begeerlijke vrouw meester te maken, die op die tijd te verwerven was. 32. Ook de koning der Krataishika's (= Vidarbha's) had intussen, na zijn jongere zuster uitgehuwelijkt te hebben, een | |
[pagina 10]
| |
bruidsschat aangeboden in overeenstemming met zijn positie, en begeleidde hem bij het heengaan. 33. Na driemaal onderweg gestopt te hebben met de in de drie werelden beroemde Aja, scheidde de heer van KundinGa naar eindnoot7) van hem, zoals Soma (de Maan) van de zon aan het eind van de coniunctie. 34. De koningen waren al eerder stuk voor stuk boos op de heer van Kausala (Raghu), doordat zij van hun eigendommen beroofd waren. Daarom konden zij toen, samengekomen, niet verdragen dat zijn zoon die parel onder de meisjes kreeg. 35. Dat arrogante leger van koningen versperde Aja de weg toen hij de prinses van Bhoja als bruid meevoerde, zoals de vijand van Indra de voet van Vishnu tegenhield toen hij de door Bali afgestane bezittingen nam.Ga naar eindnoot8) 36. Nadat de jonge man de raadsman van zijn huis met een niet geringe strijdmacht had aangewezen om haar te beschermen wachtte hij het leger der koningen af als de Shona met gezwollen wateren de Bhagirathi (Ganges). 37. Voetknecht viel voetknecht aan, wagenstrijder wagenstrijder, de ene ruiter de andere, de berijder van een olifant een andere berijder, het gevecht was van gelijk tegen gelijk. 38. Door het weergalmen van de muziekinstrumenten waren de stemmen der boogschutters onduidelijk; daarom verkondigden ze de namen van hun familie niet; slechts door de letters op hun pijlen deelden zij elkaars beroemde naam mee. 39. Het stof, in de strijd opgeworpen door de paarden, verdicht door de wielen van een menigte strijdwagens, verspreid door het oorgewapper van de olifanten, bedekte de zon als met sluiers. 40. De banieren in de vorm van vissen, die in hun geopende bek het stof opslorpten, dat door het leger was vermeerderd, leken op echte vissen, die vers water dronken dat verontreinigd was. 41. De wagen werd herkend door het geluid van de wielen, de olifanten door het gerinkel van de heen en weer bewegende bel, men herkende in het dichte stof de eigen partij en die van de ander door het noemen van de naam van ieders aanvoerder. 42. Terwijl de door stof veroorzaakte duisternis, die zich in de strijd verbreid had, het gezichtsveld vertroebelde, werd de bloedstroom van de met het zwaard gedode paarden, olifanten en helden te vergelijken met het morgenrood. 43. Het stof dat door het bloed was opgewaaid en door de wind er boven in beweging was gebracht, leek op de eerder opgedwarrelde rook van een vuur, waarvan alleen houtskool rest. 44. Toen hun door de slagen veroorzaakte verdoving verdwenen was, berispten de wagenstrijders hun menners, wendden hun paarden en doodden uit boosheid alleen diegenen die hen in moeilijkheden hadden gebracht en wier banieren zij eerder hadden opgemerkt. 45. De pijlen van bekwame boogschutters bereikten, ook al waren ze onderweg reeds gehavend door de pijlen van anderen, precies hun doel, doordat ze met hun top met ijzeren punt hun snelheid behielden. 46. Bij de botsing van olifanten vielen de hoofden van de berijders pas laat, ook al waren ze afgeslagen door discussen met messcherpe snede, want hun haar zat vast in de gekromde klauwen van valken. 47. Een ruiter die eerst zijn vijand aanviel, sloeg hem niet langer als hij niet in staat was terug te slaan, omdat zijn lichaam neergezegen was op de schouders van zijn paard, maar hij wachtte af tot hij op adem kwam. 48. Als de zwaarden zonder schede van de geharnaste strijders, die met doodsverachting vochten, neerkwamen op de reusachtige tanden der olifanten, spatte er vuur uit, dat de doodsbange dieren blusten met de waterdruppels uit hun slurven. 49. Het slagveld, rijk aan vruchten (hoofden, die met pijlen van de romp waren gescheiden) had een rode kleur als de drinkplaats van de dood, bedekt met de gevallen helmen als bekers, want het bloed stroomde als een rivier van wijn. 50. Een stuk van een schouder, dat door de vogels rondom was afgerukt, werd door een jakhals geroofd, maar deze gooide het weg, hoe verzot hij ook was op vlees, want de punt van de armband had zijn verhemelte bezeerd. 51. Een strijder wiens hoofd was afgeslagen door het zwaard van een vijand, kon terstond beschikken over een luchtwagen, terwijl een hemelse vrouw zich vlijde tegen zijn linkerzijde; zo zag hij zijn romp dansen op het slachtveld. 52. Twee wagenstrijders, die elkaars wagenmenners van de wagen hadden geworpen, werden hun eigen wagenmenner, maar beroofd van hun paarden zetten zij de strijd lang voort met knotsen; toen ook deze wapens waren gebroken, vonden zij de dood onder elkaars handen. 53. Voor twee strijders die door elkaars hand gewond waren en die tegelijk de laatste adem hadden uitgeblazen, was de strijd niet afgelopen, zelfs nu ze onsterfelijk waren, omdat ze beiden door dezelfde nimf begeerd | |
[pagina 11]
| |
werden. 54. De beide legerscharen leden afwisselend de nederlaag of behaalden de overwinning, zoals twee golven van de grote oceaan beurtelings gezwollen door voor- en tegenwind. 55. Ook toen zijn leger door de vijand verstrooid was, ging de machtige Aja op de schare der vijanden af; rook kan door de | |
[pagina 12]
| |
wind worden afgeweerd, maar waar kreupelhout is, alleen daar is vuur. 56. Gezeten op zijn wagen, met zijn pijlkoker, in wapenrusting en met zijn boog hield de onvergetelijke held fier de verzamelde strijders tegen als het grote everzwijn het opgezweepte water aan het eind van de kalpaGa naar eindnoot9). 57. Men zag hem daar in de strijd behendig zijn linkerhand bewegend bij de opening van zijn pijlkoker en totaan het oor getrokken bracht de boogpees van die strijder in eenmaal als het ware pijlen voort die de vijanden velden. 58. Hij bestrooide de aarde met de hoofden van zijn vijanden, waarvan de lippen vuurrood waren omdat ze in hun woede erop gebeten hadden, en waarvan de gefronste wenkbrauwen duidelijk opgaande strepen vertoonden; hun halzen waren afgerukt door pijlen, maar zij brachten nog dreigende klanken voort. 59. Met alle afdelingen van hun leger, waarvan de olifanten het voornaamste waren, met al hun wapens die een wapenrusting konden doorboren, en met al hun inspanning vielen de koningen in dat gevecht hem allen aan. 60. Zijn wagen was bedolven onder de massa's pijlen van zijn vijanden; daarom was hij alleen te herkennen aan de top van zijn standaard, zoals de dageraad, gedompeld in mist, maar nauwelijks zijn komst verraadt door de schijnende zon. 61. Die jongeling, zoon van een opperheerser, schoon als de met bloesems gewapende godGa naar eindnoot10)., wierp de van Priyamvada gekregen Gandharvapijl, de slaapverwekkende, op de koningen af (hem zelf was het verlangen naar slaap vergaan!)Ga naar eindnoot11). 62. Toen stond het leger der vorsten daar door slaap overmand; hun hand was onzeker bij het trekken van de boog, bij menigeen viel de helm op één schouder, hun lichaam zeeg tegen de pool van hun standaard. 63. Nu zette de jongeling, de grote held, de schelp aan zijn lippen, waarvan zijn geliefde de smaak had geproefd, en blies erop; hij leek daarmee de door zijn handen verworven roem als het ware belichaamd te drinken. 64. Omdat ze het geluid van de schelp herkenden, keerden zijn troepen terug en zagen hem omringd door uitgeputte vijanden, zoals de weerspiegeling van de maan in het midden van gesloten lotussen. 65. Hij schreef met de bebloede punten van pijlen op de vlaggen van de koningen de woorden: ‘jullie roem is nu weggenomen door Raghu's zoon, maar uit medelijden heeft hij jullie het leven gelaten.’ 66. Met de ene hand rustend op de punt van zijn boog, het haar loshangend door het afnemen van zijn helm, zweetdruppels parelend op zijn voorhoofd, ging hij naar zijn doodsbange geliefde en zei tot haar: 67. ‘Nu mag je naar de vijanden kijken; een kind zou hun de wapens kunnen afnemen, prinses van Vidarbha; met dit soort oorlogsinpanning trachten ze je te winnen, maar nu ben je bij mij veilig!’ 68. Terstond werd haar gelaat bevrijd van vrees voor de vijand en straalde, als een spiegel die zijn natuurlijke helderheid herkrijgt als de damp van adem is verwijderd. 69. Hoewel ze verrukt was, prees ze, overmand door schroom, haar geliefde niet in eigen persoon, maar bij monde van haar vriendinnen, zoals uitgedroogde aarde een massa regenwolken prijst door de kreten van pauwen, als ze bevochtigd wordt door frisse waterdruppels. 70. Nadat hij zijn linkervoet op het hoofd van de koningen had gezet, voerde hij haar, die zonder blaam was, zelf bevrijd van blaam naar huis; de einden van haar krullen waren droog van het stof, opgewaaid door zijn wagen en paarden; zo was zij de belichaamde godin van de overwinning. 71. Nadat Raghu, die al op de hoogte was van de gebeurtenissen zijn zoon, die als overwinnaar terugkwam en met een prijzenswaardige vrouw verenigd was, had verwelkomd, vertrouwde hij hem de zorg voor zijn familie toe en was verlangend naar de weg van vrede.Ga naar eindnoot5) | |
[pagina 13]
| |
Boek VIII1. Daarna gaf de koning ook de aarde, als een tweede Indumati, in zijn macht, terwijl hij nog het lieflijk huwelijkssnoerGa naar eindnoot1) droeg. 2. Wat de zonen van koningen zich wel eens trachten te verwerven, ook door slechte praktijken, dat nam Aja aan toen het hem werd aangeboden, omdat het de wens van zijn vader was, niet omdat hij vurig verlangde ervan te genieten. 3. De aarde genoot met hem de besprenkeling met door Vasistha verzameld waterGa naar eindnoot2), en getuigde als het ware van haar tevredenheid door een zuivere uitwaseming. 4. Hij werd ongenaakbaar voor zijn vijanden omdat de huwelijksceremonie was verricht door zijn guru, die de AtharvavedaGa naar eindnoot3) kende, want wat de macht van de brahmaan is verbonden met de kracht van pijlen, dat is als een combinatie van vuur en wind. 5. De onderdanen beschouwden de nieuwe koning als Raghu zelf, die zijn jeugd herkregen had, want hij verwierf niet alleen zijn koninklijke waardigheid, maar ook al zijn deugden. 6. Slechts twee dingen schitterden fraaier door hun verbondenheid met een prachtig tweetal: het rijke erfdeel van zijn vader verbonden met Aja, en zijn frisse jeugd met zijn hoge beschaving. 7. Die koning met machtige armen regeerde genadig over de aarde, die pas in zijn macht was gekomen als een pas gehuwde vrouw, uit vrees dat door geweld het land onrustig zou worden. 8. ‘Ik alleen sta in de gunst van de vorst’, dacht ieder van zijn onderdanen; niemand minachtte hij, zoals de oceaan geen minachting heeft voor de honderden rivieren. 9. Hij deed zijn vazallen buigen zonder ooit de juiste maat te overschrijden, zoals de wind, die noch te scherp noch te mild is, de bomen doet buigen zonder ze te ontwortelen. 10. Toen Raghu nu zag dat zijn zoon zijn onderdanen stevig in zijn hand had, werd hij door kennis van de ziel onverschillig voor vergankelijke vreugden, zelfs die in de hoogste hemel. 11. Want na hun koninklijke waardigheid te hebben toevertrouwd aan deugdzame zoons, kozen de nakomelingen van Dilipa in hun ouderdom vol devotie het pad van asketen die kleren van boombast dragen. 12. De zoon, het hoofd gesierd met een diadeem, wierp zich voor de voeten van zijn vader, die verlangde zich terug te trekken in het bos, en smeekte hem, hem niet te verlaten. 13. Raghu willigde wel het verlangen van zijn zoon in, bij wie de tranen over het gezicht stroomden, want hij had hem lief; maar hij nam de opgegeven koninklijke waardigheid niet weer op, zoals een slang zijn afgevallen huid niet weer aandoet. 14. Nadat hij het laatste stadium van zijn levensweg bereikt had, woonde hij buiten de stad en werd ‘bediend’ door de koninklijke waardigheid die zijn zoon genoot als door een schoondochter, terwijl zijn zintuigen onaangetast bleven. 15. De vorige koning had rust gevonden, een nieuwe was opgestaan; zo geleek dat koningshuis op een hemel in de morgen, als de maan zich verbergt en de zon opkomt. 16. De onderdanen zagen Raghu en zijn zoon, dragers van tekenen, de éen van askese, de ander van het koningschap, als delen van de twee soorten dharma die naar de aarde waren gegaan, de éen voor de verlossing, de ander voor de opperheerschappij.Ga naar eindnoot4) 17. Aja omringde zich met raadslieden, die bedreven waren in het politiek handelen, om die kennis te verwerven die hij nog niet veroverd had, Raghu sloot zich aan bij betrouwbare kenners van de yogafilosofie ten einde een onaantastbare positie (die van de verlossing) te veroveren. 18. De jonge vorst nam de rechterstoel in, om zijn onderdanen te beoordelen, maar de oude een zetel gevormd van kushagrasGa naar eindnoot5), om onhoorbaar zich in concentratie te oefenen. 19. De éen bracht de naburige vorsten onder zijn macht door het succes van zijn heersersgezag, de ander de vijf in het lichaam wonende ademsGa naar eindnoot6) door de praktijken van meditatie. 20. De jonge koning legde in de as de vruchten van de ondernemingen van zijn vijanden op aarde; de ander hield zich bezig met het ‘verbranden’ van zijn handelingen door middel van het vuur van kennis. 21. Aja gebruikte de zes methoden in de politiekGa naar eindnoot7) te beginnen met het sluiten van een verdrag na overweging van hun resultaat; ook Raghu overwon de drie eigenschappen in de natuurGa naar eindnoot8); voor hem was er geen verschil tussen een aardkluit en een klomp goud. 22. De jonge heerser staakte zijn activiteit niet voordat de resultaten zichtbaar werden, maar was standvastig in handelen, noch staakte de oude, standvastig in devotie, de praktijk van yoga, voordat hij het hoogste Zelf geschouwd had. 23. Zo bereikten beiden, waakzaam, de éen bij het onderdrukken van de aanslagen van de vijanden, de ander van die van de zintuigen, hun eigen heil, de éen gericht op zijn voorspoed, de ander op de verlossing. 24. Toen bereikte Raghu, die alle mensen | |
[pagina 14]
| |
zonder vooroordeel beschouwde, na uit gevoel voor Aja enige jaren te hebben laten voorbijgaan, door meditatie over yoga de onvergankelijke purushaGa naar eindnoot9) aan gene zijde van de duisternis (de waan). 25. Toen de zoon van Raghu hoorde dat zijn vader zijn lichaam had afgelegd, vergoot hij lange tijd tranen; hij bewees hem samen met de asketen de laatste eer zonder vuurGa naar eindnoot10)., nadat hij het offervuur had aangelegd. 26. Toen vervulde hij de begrafenisceremonie uit liefde voor zijn vader, op de hoogte van de gebruiken bij de ritus ter ere van de voorvaderen. Want degenen die langs die weg hun lichaam verlaten hebben, verwachten geen rijstbal, aangeboden door hun zoon. 27. Nadat zijn verdriet gestild was door kenners van de waarheid met de overweging dat er geen reden was te treuren om zijn vader, die de beste weg was gegaan, heerste hij, de boog altijd gespannen, als alleenheerser over de wereld. 28. Zo kregen de aarde en de schone Indumati hem, deze koning van opperste mannelijkheid, tot heer; de eerste bracht veel kostbare zaken voort, de tweede schonk het leven aan een heldenzoon, 29. wiens luister gelijk was aan die van de duizendstralige (de zon), door zijn roem gevierd zelfs in de tien hemelstreken, genaamd Dashapurvaratha, van wie de wijzen weten dat hij met de naam Ratha (Wagen) met Dasha (Tien) ervoor de vader was van de vijand van de TienhalzigeGa naar eindnoot11). 30. Nadat de koning zich bevrijd had van verplichtingen jegens de zieners, de goden en de genieters van plengoffers (de Voorouders) door kennis van de Veda, offers en nageslacht, straalde hij als de Heetbrandende (de zon) zonder nevelkrans. 31. De macht van die vorst maakte een eind aan de angst van ongelukkigen, zijn grote kennis leidde tot eerbied voor de wetenden, niet alleen van zijn bezit, maar ook van zijn deugdzaamheid profiteerden anderen. 32. Soms verlustigde hij, om zijn onderdanen een plezier te doen, zich met zijn koningin (hij, de vader van een voortreffelijke zoon) in het park van de stad, zoals de beschermer der MarutsGa naar eindnoot12) vergezeld van Shaci in het Nandanabos. 33. Nu ging eens NaradaGa naar eindnoot13) langs de weg in de richting van zonsopgang (door de lucht) om luit te spelen voor Shiva die verbleef in zijn pelgrimsoord Gokarna aan de oever van de Zuidelijke oceaan. 34. Een krans van samengebonden onaardse bloemen, die bevestigd was aan de punt van zijn instrument, werd meegevoerd door een snelle wind, als was deze begerig naar zijn geur. 35. Men kon de luit van de ziener, die omzwermd was door bijen, die de bloesems volgden, als het ware met zalf vermengde tranen zien vergieten, die het gevolg waren van de brutaliteit van de wind. 36. Die hemelse guirlande, die de heerlijkheid van de voorjaarsplanten overtrof door zijn overvloed van honing en geur, kwam terecht op de begeerlijke plaats tussen de tepels van de rijke borsten van 's konings gemalin. 37. Toen zij deze tijdelijke gezel van haar fraaie borsten zag, sloot de geliefde vrouw van de uitnemendste van alle mannen verward de ogen, zoals maneschijn, als de maan donker is door duisternis. 38. Met haar lichaam beroofd van zinnen neervallend deed zij ook haar gemaal vallen; valt niet de vlam van de lamp op de grond met de druipende oliedruppel? 39. Verschrikt door luid gelamenteer van beider geleiders krijsten ook de vogels daar, die woonden in de lotusmassa's, als deelden ze hun verdriet. 40. Aan de bezwijming van de echtgenoot werd een eind gemaakt door middel van waaiers en dergelijke, maar zij bleef in dezelfde staat, want toepassen van medicijnen helpt alleen als er een rest van leven over is. 41. Door het verlies van bewustzijn leek haar toestand op die van een luit waarop snaren gespannen moeten worden; zo nam hij zijn innig geliefde vrouw op op haar gewone plekje, op zijn schoot. 42. Door het verlies van haar zintuiglijke vermogens was haar kleur veranderd, zoals zij daar op zijn schoot lag; zo leek haar man op de maan, als die in de dageraad de doffe streep van het hert draagt. 43. Hij jammerde met tranen en stamelende woorden, ook zijn aangeboren zelfbeheersing verliezend. Zo wordt ook ijzer zacht, als het verhit is; hoeveel te meer levende wezens! 44. ‘Als bloesems al in staat zijn om door aanraking met het lichaam het leven eraan te ontnemen, ach! welk ander middel zal er niet zijn voor het lot als het wil aanvallen! 45. Of misschien gaat de Dood ertoe over iets zachts alleen door een zacht voorwerp te vernietigen? daarvan denk ik dat het eerste voorbeeld is de dood van de lotus getroffen door een sneeuwbui. 46. Als die krans het leven kan ontnemen, waarom doodt hij mij niet als hij op mijn hart is gelegd? Soms kan zelfs vergif nectar worden of nectar vergif, door de wil van de Heer. 47. Of de Schepper heeft door mijn rampspoedig lot dit tot een bliksemschicht | |
[pagina 15]
| |
gemaakt, omdat daardoor niet de boom (ik, Aja) ten val is gebracht, maar de uitloper, die aan zijn takken vastzat (Indumati), vernietigd is. 48. Nooit heb je gebrek aan eerbied getoond, ook al was ik lang schuldig; hoe kun je deze persoon nu plotseling geen woord waardig keuren, terwijl ik onschuldig ben? 49. Stellig heb je mij slecht gevonden, jij met je zoete glimlach, in mijn liefde geloofde je niet, dat je zo vanhier naar de andere wereld bent gegaan zonder afscheid, om nooit terug te komen! 50. Als dit gebroken leven mijn geliefde een ogenblik heeft gevolgd, waarom is het dan zonder haar teruggekeerd? Het moet het hevige verdriet dragen dat door eigen schuld is gekomen.Ga naar eindnoot14) 51. Het opgekomen zweet verzameld door de inspanning van het liefdesspel is nog te zien op je gezicht, en jijzelf bent heengegaan; wee die vergankelijkheid van stervelingen! 52. Nooit heb ik tegenover jou iets verkeerds gedaan, zelfs niet in gedachte; waarom verlaat je me toch? Ik ben dus alleen in naam “Heer van de Aarde”; is mijn geluk niet geworteld in liefde jegens jou?Ga naar eindnoot15). 53. De wind die je warrige krullen beweegt, waarin bloemen gevlochten zijn waardoor ze de bijen verrukken, maakt, o jij met je brede heupen, dat ik niet aan je terugkeer twijfel. 54. Word dus toch snel wakker, geliefde, en verdrijf zo mijn droefheid, zoals 's nachts de kruiden door hun glans de duisternis verdrijven in de holen van de Sneeuwberg (Himalaya).Ga naar eindnoot16) 55. Jouw gezichtje, waarvan de krullen in de war zijn, en dat niet meer spreekt, bedroeft mij, zoals een eenzame lotus die slaapt in de nacht, als het geluid van de bijen er binnen verstomd is. 56. De nacht keert terug tot de maan, het vrouwtje naar het mannetje waarmee ze een paar vormt; zo verdragen zij de tijd van scheiding; maar jij bent voorgoed weggegaan; hoe zou mij dat geen brandend verdriet geven? 57. Als je tere lichaam al pijn zou voelen als het gelegd is op een bed van zachte twijgen, hoe zal het dan verdragen, zeg, jij met je mooie heupen, op de brandstapel te gaan? | |
[pagina 16]
| |
58. Die gordel, de eerste vriendin die je geheimen deelde, waarvan het getinkel verstomd is door het einde van je sierlijke tred, lijkt als het ware uit smart na jou gestorven te zijn, terwijl je daar ligt te slapen om nooit weer wakker te worden. 60. Hoewel je naar de hemel verlangde liet je mij, zeker om mij te troosten deze gaven: Het zoete gebabbel van de koekoek, de door bedwelming trage gang der vrouwelijke zwanen, de beweeglijke blik der vrouwtjesantilopen, het wuiven van takken bewogen door de wind, maar in de scheiding van jou kunnen ze mijn loodzwaar hart niet schragen. 61. Je hebt een verbintenis tot stand gebracht tussen een mangoboom en een liane; het past niet dat je gaat zonder de huwelijksceremonie voltrokken te hebben.Ga naar eindnoot17) 62. Hoe kan ik de bloesem, die die ashokaboom door jou bezwangerd zal voortbrengen en die jouw krullen had moeten sieren, nu gebruiken als grafkrans? 63. Je wordt beweend door die ashokaboom, die zich als het ware de zeldzame gunst herinnert van de aanraking van jouw voeten met rinkelende enkelversieringen en die bloesems als tranen laat vallen, jij met je fraaie ledematen! 64. Waarom slaap je, jij met je engelenstem, zonder de gordel van bloemen, die jouw adem gelijken, en die halfgeregen is, met mij af te maken? 65. Je vertrouwde vriendinnen delen lief en leed met je, je zoon lijkt op de jonge maan, uit jou put ik al mijn vreugde, toch nam je dit onbegrijpelijk besluit! 66. Heengegaan is mijn geluk vandaag, het liefdesspel geëindigd, het lied verstomd, de seizoenen zijn zonder feesten, sieraden hebben hun zin verloren, mijn bed is verlaten. 67. Jij, mijn vrouw, mijn raadgeefster, vriendin in eenzaamheid, dierbare leerlinge van de lieflijke kunsten, zeg. waarom heeft de genadeloze dood, die jou wegnam, mij niet ook meegenomen? 68. Jij met je bedwelmende ogen, die de zoete drank van mijn lippen hebt gedronken, waarom zul je nu de dodendrank drinken, die in de onderwereld wacht, vertroebeld door mijn tranen? 69. Ook gepaard met grote rijkdom moet zonder jou Aja's geluk als even groot beschouwd worden;Ga naar eindnoot18). want ik voel mij niet aangetrokken tot andere verlokkingen, maar al mijn genietingen berusten op jou.’ 70. Terwijl hij zo in jammerklachten zijn verdriet over zijn geliefde uitte bezoedelde de heer van Kosala (Aja) ook de bomen met tranen die als sap van de takken stroomden. 71. Toen lichtten de verwanten de schone met moeite van zijn schoot en vertrouwden haar, met alleen die krans als laatste sieraad, toe aan het vuur dat gevoed werd met geurend aloehout. 72. Omdat hij het verwijt voorzag dat hij, een koning,Ga naar eindnoot18). van verdriet was gestorven na zijn vrouw, gaf hij zijn lichaam niet aan de vlammen samen met zijn koningin; dat was niet omdat hij aan het leven hing. 73. Toen voltooide de geleerde vorst na tien dagen, met veel pracht en praal, de ceremonie ter ere van zijn schone vorstin, van wie alleen haar deugden restten, in hetzelfde stadspark. 74. Zonder haar keerde de koning terug in de stad, lijkend op de maan aan het eind van de nacht, terwijl hij in de tranen van de vrouwen in de stad als het ware zijn overstromend verdriet zag. 75. Toen liet de guru, die in zijn kluizenarij verbleef omdat hij zich had voorbereid voor een offer, hem door een leerling vermanen, want door meditatie wist hij dat hij verlamd was door zijn verpletterend verlies. 76. ‘Omdat de ziener, ook al kent hij de oorzaak van Uw verdriet, zonder zijn ceremonie te hebben voltooid, zelf niet aanwezig is om U terug te brengen tot Uw normale staat waarvan U was vervallen, 77. rust op mij de taak, deugdzame, in korte woorden zijn boodschap tot U te richten; luister ernaar en bewaar hem in Uw hart, Gij die beroemd zijt om Uw buitengewone moed. 78. In de voetstappen van het Ongeboren Wezen ziet hij immersGa naar eindnoot19). het drietal: verleden, heden en toekomst met zijn onomfloerste ogen van kennis. 79. Eens heeft Hari, toen Trinabindu een zware askese beoefende, uit vrees hem de hemelvrouw Harini gezonden om zijn meditatie te verstorenGa naar eindnoot20).. 80. In zijn toorn over deze belemmering van zijn askese vervloekte hij haar, wier lieflijke schoonheid zich voor zijn ogen openbaarde met de woorden: “word een aardse vrouw”; zijn woede was als een verwoestende golf die een einde maakte aan de vrede.Ga naar eindnoot21). 81. “Heer”, zei ze, “ik ben afhankelijk van een ander, vergeef mijn Onbehoorlijk gedrag”; zo zag hij dat zij onderdanig was en maakte haar tot een aards wezen, tot zij de hemelse bloemen zag. 82. Geboren in het geslacht der Krathakaishika's (= de Vidarbha's) werd zij Uw koningin en kreeg tenslotte dat, wat uit de hemel gevallen, een einde maakte aan haar vloek, en onderwierp zich aan de dood. 83. Denk dus niet meer aan haar dood; het | |
[pagina 17]
| |
einde wacht allen die geboren zijn; bekommer je om deze aarde, want voor koningen is de aarde hun vrouw. 84. Toen je succes had, vermeed je het verwijt van arrogantie, geleerdheid manifesteerde zich in zelfbeheersing; nu zielsverdriet je overvallen heeft, moet je deze weer aan de dag leggen door mannelijkheid. 85. Hoe kun je, zelfs als je haar in de dood volgt, haar door wenen terugkrijgen? Want zij die van de andere wereld genieten, volgen verschillende wegen, overeenkomstig hun daden. 86. Eer je vrouw met offergaven, met een hart zonder verdriet; ononderbroken tranen van verwanten kwellen de doden, zo zegt men. 87. Wijzen noemen de dood de natuurlijke staat van mensen, leven een afwijking daarvan; als een mens ook maar een ogenblik in leven blijft, is dat niet al winst? 88. De dwaas beschouwt het verlies van een beminde als een pijl die in zijn hart vastzit; maar de verstandige houdt hetzelfde voor een pijl die eruit gehaald is, omdat het de deur opent naar geluk. 89. Als ook verbinding en scheiding van zijn lichaam en geest bekend zijn, waarom zou dan, zeg eens, de scheiding van de objecten der zintuigen de wijze bedroeven? 90. vermijd het je door smart te laten beheersen als een man van minder allooi, jij opperste heerser; wat is het verschil tussen boom en berg, als zij beiden schudden in de wind?’ 91. Hij stemde in met de woorden van de edele raadgever en liet de ziener gaan, maar deze raad vond geen plaats in zijn hart vol droefheid en keerde als het ware terug naar de guru. 92. Doordat zijn zoon nog maar een kind was bracht de waarachtige en vriendelijke koning acht jaren moeizaam door; wel zag hij in zijn zoon het evenbeeld van zijn geliefde en genoot in de slaap de vreugde van tijdelijk samenzijn. 93. De doorn van zijn verdriet doorboorde met geweld zijn hart als de uitloper van een vijgeboom het terras van een paleis; hij beschouwde zelfs die oorzaak van zijn dood, die door dokters niet te genezen was, als winst, in zijn haast zijn geliefde te volgen. 94. De koning belastte toen de prins, die goed was opgeleid en op een leeftijd om wapens te dragen, met de taak zijn onderdanen te beschermen naar behoren, en verlangend de naargeestige woning van zijn lichaam op te geven, die belaagd was door ziekten kwam hij tot het besluit door uithongering de dood af te wachten. 95. Onmiddellijk nadat hij zijn lichaam had verlaten op de heilige plaats waar de wateren van de dochter van Jahnu (de Ganges) en de Sarayu zich mengen werd hij ingeschreven op de lijst der goden en, verenigd met zijn vrouw wier schoonheid haar aardse gedaante overtrof, genoot hij weer in de lusthoven in het woud Nandana (van Indra). |
|