en in orde gebracht en was vervolgens naar de trein gestoven. Toen zij een half uurtje later dan verwacht uitgeput thuiskwam werd zij door haar echtgenoot niet met zorg omringd maar uitgekafferd. ‘Ik kan alles hebben, maar ik wens ingelicht te worden!’ schreeuwde hij alsof hij nog nooit iets onverwachts beleefd had.
Je moet de proporties in de gaten houden, maar hij was erg ongerust, want wat hij ook voor redeneringen bedacht, het klopte niet dat zij zonder bericht zo laat kwam. Het kon zijn dat er een onschuldige verklaring was, maar het leven is niet altijd onschuldig, en je moest toegeven dat in het geval van een ramp de stilte in huis net zo zou klinken als nu.
Bart was niet langer in staat om de krant te lezen. Hij ging naar boven, keek uit het raam of er al iemand kwam, en bedacht dat hij oude brieven kon gaan weggooien. Dat moest hoognodig gebeuren. Wat je ervan wilt bewaren moet niet in zo'n rommel ondergebracht zijn dat je nooit iets kan vinden.
Toen hij een kast opengedaan had waarvan twee planken vol brieven lagen leek het ogenblik toch niet goed gekozen. Hij zag werk voor dagen. Hij pakte een brief uit de stapels, die van zijn vader bleek te zijn, twintig jaar geleden; en hij stopte hem terug.
Zou het beter zijn te aanvaarden dat Barbara om de ene of de andere reden nooit meer zou komen, en vast haar persoonlijke goederen te gaan opbergen? Bitter kalm realisme: uitstekend, ik verzoen mij met de toestand, kijk, dit is de koffer met truien en blouses, daar staan de schoenen, hier lingerie en toiletartikelen... Als zij dan om half negen aan kwam hollen met een hijgende opheldering over draadbreuk bij Breukelen, zou je haar moeten vragen beneden te blijven, en ijlings die koffers gaan uitpakken.
Nee, maar om half acht leek het zeker dat er iets mis moest zijn. Ik kom iets later en ik kom om half acht betekende niet hetzelfde; niemand kon beweren dat het hetzelfde was. Je zou de politie moeten opbellen: weet u iets van treinrampen, of verkeersongelukken. Over een kwartier in ieder geval, of over een half uur.
Iedere paar minuten keek Bart uit het raam, het lege trottoir langs waarover zij van het station zou komen - tenzij zij een taxi genomen had, en die vertoonde zich ook niet. Toen hij een sleutel in het voordeurslot hoorde was het kwart voor acht, en had hij een minuut of wat heen en weer gebeend door de achterkamer.
Hij ging vlug in zijn stoel in de zitkamer zitten, en nam de krant.
‘Hallo,’ zei Barbara.
‘O! Ik dacht eigenlijk dat je niet meer kwam.’
‘Hoe bedoel je, niet meer kwam.’
‘Dat je ergens anders was gaan wonen. Kwart voor acht...’
‘Het lijkt me niet bijzonder. Ik zei toch dat ik iets later zou zijn? Jij bent vaak pas tegen achten thuis, als je met mensen uit borrelen moet.’
‘Dan heb ik het precies aangekondigd.’
‘Nou, ik wist het niet precies. Maar het eten is zo klaar.’
Nadat zij iets opgezet had in de keuken kwam Barbara terug in de kamer en zei ‘Ik was al iets te laat bij tante Agnes doordat ik iemand was tegengekomen in de bibliotheek.’
‘Een bibliothecaris.’
‘Een filosoof. Of eigenlijk een historicus. Ik had hem als student voor het laatst gesproken, maar hij was zowat afgestudeerd toen ik aankwam. Hij schrijft een boek over het waarheidsgehalte van de geschiedschrijving.’
‘Is hij daar al die tijd al aan bezig?’
‘Al welke tijd?’
‘Sinds de vorige keer dat je hem sprak.’
‘Hè! Nee, maar het sluit aan bij waar ik mee bezig ben. We hebben een leuk gesprek gehad. Hij zei, als je alles wat je weet van een tijd netjes in elkaar gebreid hebt kan je je voorstellen dat je tussen die mensen rondloopt en ze bezig ziet. Je denkt zo was het - en dan bedenk je dat ze niet alleen in de werkelijkheid leefden die je van een afstand ziet, maar dat zij hun eigen innerlijke werelden hadden waar zij uit naar buiten keken. Iedereen in een eigen fictie, die bepaalde hoe hij de werkelijkheid zag, zoiets. Begrijp je wat ik bedoel, of praat ik onzin voor je?’
‘Ik begrijp er wel iets van. Alleen zou ik zeggen, sommige mensen leven veel erger in fictie dan andere. Je hebt fantasten, en je hebt verstandige objectieve mensen.’
‘Natuurlijk is dat verschillend,’ zei Barbara op een toon die hem vertrouwd was, alsof wat hij opmerkte haar boeiende ontdekking banaliseerde. Wat zij er dan op liet volgen viel vaak weer mee. ‘Jij staat aan de kant van de zakelijke objectieve mensen, dat weten we.’
‘Een filosoof en historicus toch zeker ook, hoop ik.’
‘O, hij... Hij is net een beetje meer fantast dan je zou denken. Een grappige man. We gaan nog eens verder praten op zo'n middag.’
‘O ja.’
‘Wat vind je daaraan om te lachen?’
‘Lachen? Ik trok hoogstens met een mondhoek. Ik dacht aan iets dat ik vanmiddag gedacht had.’